Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF6881

Datum uitspraak2008-09-24
Datum gepubliceerd2008-10-09
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5464 WAJONG
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAJONG-uitkering. Juiste medische beperkingen in acht genomen? Geduide functies passend?


Uitspraak

06/5464 WAJONG Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 29 augustus 2006, 06/208 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: [Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene), en appellant. Datum uitspraak: 24 september 2008 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Namens betrokkene heeft mr. Y. van der Linden, advocaat te Eindhoven, een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting in dit geding, tezamen met het geding tussen partijen onder nummer 08/1242 WAJONG, heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2008. Appellant heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Linden. II. OVERWEGINGEN 1. Bij besluit van 19 januari 2004 heeft appellant de uitkering van betrokkene ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 15 januari 2004 ingetrokken. Bij besluit van 16 juni 2004 heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 19 januari 2004 ongegrond verklaard. De rechtbank ’s-Hertogenbosch, zittinghoudende te Maastricht, heeft bij uitspraak van 5 juli 2005 de medische grondslag van het besluit van 16 juni 2004 onderschreven. Dit besluit berust naar het oordeel van de rechtbank evenwel op een onjuiste arbeidskundige grondslag. Om die reden heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het besluit van 16 juni 2004 gegrond verklaard en appellant opgedragen met inachtneming van haar uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene. Bij besluit van 20 december 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 19 januari 2004 opnieuw ongegrond verklaard. 2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat nu geen hoger beroep is ingesteld tegen de uitspraak van 5 juli 2005 ervan moet worden uitgegaan dat de functionele mogelijkheden van betrokkene per 15 januari 2004 juist zijn vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank ontbeert het bestreden besluit een deugdelijke arbeidskundige motivering. De selectie van de functies heeft plaatsgevonden met behulp van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). Bij een aantal belastingaspecten van de geselecteerde functies heeft het systeem signaleringen afgegeven (“M”). De arbeidsdeskundige heeft bij een aantal van die signaleringen door middel van een “G”-markering aangegeven dat de desbetreffende belasting de belastbaarheid van betrokkene niet te boven gaat en dat dit niet nader hoeft te worden toegelicht. Naar het oordeel van de rechtbank had een nadere motivering inzake deze items niet achterwege mogen blijven. Het beroep van betrokkene is bij de aangevallen uitspraak dan ook gegrond verklaard. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar moet nemen. Voorts heeft de rechtbank beslissingen gegeven inzake vergoeding van proceskosten en griffierecht. 3.1. De Raad stelt vast dat appellant, zoals toegelicht ter zitting van de Raad, zijn grieven tegen de aangevallen uitspraak niet langer handhaaft. Appellant is van mening dat in hoger beroep in de rapporten van de registerarbeidsdeskundige E. Spanjers van 27 december 2006 en in het bijzonder het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige J.A.F. Vrijburg van 24 april 2008 in voldoende mate is toegelicht dat de voor betrokkene geselecteerde functies in overeenstemming zijn met haar beperkingen. Appellant heeft de Raad verzocht de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. 3.2. Betrokkene heeft ter zitting van de Raad aangevoerd dat de betreffende functies op een aantal aspecten niet in overeenstemming zijn met de vastgestelde beperkingen, zoals die zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). 4. De Raad overweegt als volgt. 4.1. De Raad stelt vast dat het Uwv niet langer betwist dat de rechtbank het bestreden besluit terecht heeft vernietigd. Tussen partijen is in geschil of appellant in hoger beroep toereikend heeft gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van medewerker onderhoudsplanning en telefoniste taxicentrale (beide behorende tot SBC-code 315120 telefonist, receptionist), mutalist en medewerker polisbeheer (beide behorende tot SBC-code 516080 schadecorrespondent) en assistent claimbehandeling AW (behorende tot SBC-code 316040 opmaker polissen, verzekeringsagent) in overeenstemming zijn met de beperkingen van betrokkene zoals die per 15 januari 2004 golden. 4.2.1. In de rapportage van 24 april 2008 heeft bezwaararbeidsdeskundige Vrijburg deels specifiek per functie en deels algemeen voor alle functies toegelicht dat de functies de belastbaarheid van betrokkene niet overschrijden. Betrokkene is evenwel van mening dat de functies niet in overeenstemming zijn met de voor haar vastgestelde beperkingen ten aanzien van vervoer, sociaal functioneren en hand- en vingergebruik. 4.2.2. Bij onderdeel 2.10 van de FML (vervoer) is weergegeven dat betrokkene voor het vervoer is aangewezen op hulp van anderen met daarbij als toelichting van de verzekeringsarts dat betrokkene geen auto mag besturen, wel kan fietsen en gebruik kan maken van het openbaar vervoer, maar dat het vervoer ’s avonds als het donker is een probleem vormt. De bezwaararbeidsdeskundige heeft overwogen dat in de functies niet gereisd behoeft te worden en dat een vervoersvoorziening kan worden verstrekt in de periode waarin het reizen naar en van het werk in het donker plaatsvindt. De grief van betrokkene dat de betreffende bedrijven per openbaar vervoer niet goed bereikbaar zijn, bijvoorbeeld bij de vestiging op een industrieterrein, en dat zij in de wintermaanden als het rond 18.00 uur donker is niet thuis kan komen, kan niet slagen. De Raad acht geenszins aannemelijk dat de betreffende werkplekken alleen per auto bereikbaar zijn, terwijl de vervoersproblemen van betrokkene in het bijzonder in de wintermaanden opgelost kunnen worden door het treffen van een vervoersvoorziening. 4.2.3. Bij onderdeel 2.11 van de FML (overige beperkingen in het sociaal functioneren) heeft de verzekeringsarts aangetekend dat onbekenden niet direct merken dat betrokkene een oogaandoening heeft, waardoor haar reacties soms vreemd overkomen; zij mist bijvoorbeeld gezichtsuitdrukkingen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft overwogen dat deze beperking geen beletsel vormt om de functies uit te oefenen enerzijds omdat daarin geen “face to face”, maar alleen telefonische contacten met klanten plaatsvinden en anderzijds omdat collega’s rekening kunnen houden met deze beperking en geen verstoring van het werkproces hoeft op te treden. Betrokkene is van mening dat de term ‘onbekenden’ in de FML ten onrechte wordt beperkt tot klanten en dat daaronder ook collega’s moeten worden verstaan. De Raad is van oordeel dat deze beperking geen beletsel voor betrokkene oplevert om samen te werken omdat directe collega’s bekend zullen zijn met haar oogaandoening waardoor zij soms gezichtsuitdrukkingen mist. 4.2.4. Ten aanzien van hand- en vingergebruik is door middel van een toelichting van de verzekeringsarts bij onderdeel 4.3 van de FML aangetekend dat bij fijn-motorisch werk ook een goede visus vereist is. Anders dan betrokkene meent, kan schrijven en computerwerk niet worden aangemerkt als fijn-motorisch werk. Naar het oordeel van de Raad geldt de overweging van de bezwaararbeidsdeskundige bij de functie van assistent claimbehandeling AW dat, indien noodzakelijk, een toetsenbord met grote letters en meer contrast kan worden toegepast, ook bij de overige functies waarbij een toetsenbord wordt bediend. 4.2.5. Uit 4.2.1 tot en met 4.2.4 volgt dat de Raad de grieven van betrokkene tegen de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet kan onderschrijven. De Raad is van oordeel dat toereikend is toegelicht dat deze functies in overeenstemming zijn met de beperkingen, weergegeven in de voor betrokkene opgestelde FML. 4.3. Betrokkene heeft tevens aangevoerd dat de telefoniste taxicentrale (functienummer 7221-0162-001), zoals blijkt uit de functieomschrijving, in wisselende diensten (vroeg, laat of nacht) werkzaam is. De arbeidsmogelijkhedenlijst vermeldt evenwel dat bij deze functie geen sprake is van wisselende diensten en dat de werkzaamheden uitsluitend overdag worden uitgevoerd. Naar het oordeel van de Raad is deze functie, gelet op de onduidelijkheid over de werktijden, waarover appellants gemachtigde ter zitting geen helderheid heeft kunnen verschaffen, ten onrechte aan de schatting ten grondslag gelegd. De Raad stelt evenwel vast dat de eveneens tot de SBC-code 315120 behorende functie van medewerker onderhoudsplanning zeven, en derhalve voldoende, arbeidsplaatsen vertegenwoordigt en dat het buiten aanmerking laten van de functie van telefoniste taxicentrale niet leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 25% of hoger. 4.4. Hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen brengt de Raad tot het oordeel dat aan de intrekking van de WAJONG-uitkering van betrokkene per 15 januari 2004 voldoende functies ten grondslag liggen die in overeenstemming zijn met haar beperkingen en dat de rechtgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand kunnen blijven. Dit leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt, behoudens voor zover daarbij aan appellant opdracht is gegeven een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van betrokkene. 5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak, behoudens voor zover daarbij aan appellant is opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven; Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.S.E. Wulffraat-van Dijk en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 september 2008. (get.) Ch. van Voorst. (get.) W.R. de Vries. TM