Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF6696

Datum uitspraak2008-10-03
Datum gepubliceerd2008-10-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/836 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Nadere zitting rechtbank? Beperking beroepsmogelijkheden door geen deskundige in te schakelen? Voldoende medische en arbeidskundige grondslag? Urenbeperking. Deeltijdwerk.


Uitspraak

07/836 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Zuphen van 20 december 2006, 02/623 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 3 oktober 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. A.C. Cornelisse, advocaat te Apeldoorn, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Cornelisse. Het Uwv heeft zich, met schriftelijke kennisgeving, niet laten vertegenwoordigen. II. OVERWEGINGEN 1. Voor een uitvoerig overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in de aangevallen uitspraak, gelet op de gedingstukken met juistheid, heeft weergegeven. De Raad volstaat hier met de vermelding dat het Uwv bij het thans bestreden en op bezwaar genomen besluit van 13 maart 2002 het besluit van 7 september 2001 heeft gehandhaafd. Daarbij is de eerder aan appellante naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% verleende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 6 november 2001 ingetrokken. 2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak met betrekking tot de medische grondslag van de arbeidsongeschiktheidsschatting doorslaggevende betekenis toegekend aan de adviezen van de door haar als deskundigen geraadpleegde zenuwarts H.A. Hoefsloot en reumatoloog J.G.H. Bürer. Deze deskundigen hebben de medische beperkingen van appellante ernstiger ingeschat dan de betrokken (bezwaar)verzekeringsartsen. De rechtbank heeft voorts de bevindingen onderschreven van de bezwaararbeidsdeskundige G. Huisman, voor zover deze in zijn rapport van 11 oktober 2006 heeft aangegeven dat appellante, wanneer de door de deskundigen gestelde (aanvullende) beperkingen in aanmerking worden genomen, in staat kan worden geacht om (in ieder geval) de functies van secretaresse (Fb-code 3213, deelfunctie 9311-0294-003), printplatenmonteur (Fb-code 8538) en huishoudelijk medewerkster (Fb-code 9019) te vervullen. 3.1. De Raad ziet aanleiding eerst twee ter zitting van de Raad door appellante aangevoerde gronden van formele aard te bespreken. 3.2. In de eerste plaats heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de haar verleende toestemming om een nadere zitting achterwege te laten, omdat nadien nog de deskundige Bürer had gerapporteerd. Dienaangaande overweegt de Raad dat na ontvangst van de inlichtingen van deze deskundige aan partijen opnieuw toestemming is gevraagd en verkregen om de zaak buiten zitting af te doen, zodat van schending van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen sprake is. Daarnaast heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank na de van partijen verkregen toestemming om de zaak buiten zitting af te doen niet opnieuw het vooronderzoek had mogen heropenen en inlichtingen aan de deskundige Bürer had mogen vragen. Dienaangaande wijst de Raad erop dat ingevolge artikel 8:57 van de Awb de rechtbank na verkregen toestemming van partijen kan bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. In dat geval sluit de rechtbank het onderzoek. Dat laat onverlet de mogelijkheid dat de rechtbank na ontvangst van de hier bedoelde toestemming het onderzoek niet sluit en nadere inlichtingen inwint. Het gevolg hiervan is wel dat de rechtbank geen gebruik kan maken van deze toestemming en partijen opnieuw daarom moet vragen als zij de zaak buiten zitting wenst af te doen. Gelijk hiervoor al is overwogen heeft de rechtbank dit ook gedaan. 3.3.1. In de tweede plaats heeft appellante ter zitting aangevoerd dat zij in het aanvullend beroepschrift aan de Raad subsidiair heeft verzocht een psychiater aan te wijzen, die nader kan rapporteren over haar gezondheidssituatie, in het geval de Raad niet aanstonds haar beroep gegrond zou verklaren. Appellantes gemachtigde beklaagt zich erover dat de Raad, anders dan hij in andere zaken heeft mogen ervaren, hem niet heeft bericht geen aanleiding te zien voor een (nader) onderzoek door een medisch deskundige. Daardoor is appellante in haar beroepsmogelijkheden ontoelaatbaar beperkt. In het geval dat zij ervan op de hoogte was dat geen deskundige zou worden ingeschakeld, had zij daartoe immers zelf kunnen besluiten. Nu werd zij door de kennisgeving van de behandeling ter zitting zich er pas van bewust dat de Raad geen medisch deskundige zou raadplegen en was het te laat om zelf een medisch deskundige in te schakelen. 3.3.2. De Raad volgt appellante niet in haar stelling dat haar beroepsmogelijkheden door deze gang van zaken op ontoelaatbare wijze zijn beperkt. Ter zitting heeft appellantes gemachtigde verklaard het niet uitgesloten te achten dat hij een medisch deskundige zou hebben ingeschakeld. Dat het daarvan nog niet was gekomen had mede te maken met de daaraan voor appellante verbonden hoge kosten. De Raad stelt vast dat na ontvangst van de kennisgeving voor de behandeling ter zitting van het beroep noch ter zitting is verzocht om uitstel om appellante alsnog in de gelegenheid te stellen zelf een medisch deskundige te raadplegen. Ook is niet vermeld dat reeds contact was gelegd met een deskundige, welke vraagstelling aan deze was voorgelegd en binnen welke termijn te verwachten was dat deze deskundige van verslag en advies zou dienen. Onder deze omstandigheden acht de Raad een schorsing of heropening van het onderzoek niet aangewezen. Voorts overweegt de Raad, naar in de hierna volgende overwegingen ligt besloten, geen reden te zien zelf alsnog een medisch deskundige te raadplegen. 3.4.1. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft berust in de omstandigheid dat van de deskundige Hoefsloot geen nadere reactie was te verkrijgen, omdat hij niet meer werkzaam was. De rechtbank had volgens haar een andere psychiater als deskundige moeten raadplegen om antwoord te verkrijgen op de resterende bij haar levende vragen. 3.4.2. Dienaangaande overweegt de Raad dat de rechtbank zelf bepaalt of zij zich voldoende over de medische aspecten voorgelicht acht. De rechtbank heeft die situatie kennelijk aanwezig geacht. Niet gezegd kan worden dat de beschikbare medische gegevens met zoveel twijfel omgeven waren dat de rechtbank haar oordeel niet had mogen vormen op basis van die gegevens. 3.5.1. Ten aanzien van de arbeidskundige kant wijst de Raad erop dat het primair de taak is van de arbeidsdeskundige om zich een oordeel te vormen over de passendheid van functies met inachtneming van de vastgestelde medische beperkingen. Dat laat onverlet dat ook een door de rechter ingeschakelde deskundige zich daarover uitlaat. In het onderhavige geval heeft de bezwaararbeidsdeskundige Huisman blijkens zijn rapport van 11 oktober 2006 zich geschaard achter de opvatting van de deskundige Bürer dat vijf van de aan appellante geduide functies niet geschikt zijn, maar is tegelijkertijd tot de conclusie gekomen dat de schatting standhoudt op basis van de vier resterende functies en dat, rekening houdende met de mediane loonwaarde van de drie hoogst verlonende functies, de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante te stellen is op 6%, hetgeen indeling in de categorie minder dan 15% betekent. 3.5.2. De Raad ziet geen reden om de overblijvende functies niet geschikt te achten. Daarbij heeft de Raad nog acht geslagen op de omstandigheid dat het hier om deeltijdfuncties gaat waarvan de arbeidstijd blijft binnen de voor appellante geldende medische urenbeperking van vier uur per dag en twintig uur per week en dat de deskundige Hoefsloot uitdrukkelijk het aspect dat het hier gaat om deeltijdfuncties van belang heeft geacht voor de vraag of functies met aanmerkelijk tijdsdruk, dwingend werktempo en conflicterende functie-eisen door appellante kunnen worden vervuld. Ook overigens ziet de Raad geen reden om de conclusie van de bezwaararbeidsdeskundige Huisman dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op minder dan 15% moet worden gesteld, niet te volgen. 4. Aldus komt de Raad tot het oordeel dat de schatting standhoudt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. 5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en C.P.J. Goorden en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar 3 oktober 2008. (get.) D.J. van der Vos. (get.) W.R. de Vries. RB