Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF6351

Datum uitspraak2008-09-30
Datum gepubliceerd2008-10-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers08/3532
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Exploitatievergunning voor de duur van zes maanden ingetrokken naar aanleiding van tweede ernstig incident. Het eerste incident, waarbij de beheerder een bezoeker heeft mishandeld, heeft zich ruim een jaar eerder voorgedaan. Dat de burgemeester toen niet heeft ingegrepen ontsloeg verzoekster niet van haar verplichting onmiddellijk passende maatregelen te nemen.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector Bestuursrecht Voorzieningenrechter Reg.nr.: VHOREC 08/3532-DAM Uitspraak naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen [naam verzoekster], gevestigd te [plaats], verzoekster, gemachtigde mr. M.P.Ph.M. Weerts, advocaat te Rotterdam, en de burgemeester van Rotterdam, verweerder. 1 Ontstaan en loop van de procedure Bij besluit van 26 augustus 2008 heeft verweerder de exploitatievergunning van horeca- onderneming [naam], gevestigd aan [adres], met onmiddellijke ingang voor een periode van zes maanden ingetrokken. Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft verzoekster bij brief van 5 september 2008 bezwaar gemaakt. Voorts heeft verzoekster bij brief van 5 september 2008 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende schorsing van het bestreden besluit. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2008. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V. Wiegman. 2 Overwegingen Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de daartoe uit te voeren toetsing meebrengt dat de rechtmatigheid van het bestreden besluit wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat oordeel niet bindend voor de beslissing op bezwaar of eventueel in de hoofdzaak. Verweerder heeft aan het bestreden besluit vooral de geweldsincidenten van 20 mei 2007 en 7 juni 2008 ten grondslag gelegd. Verweerder heeft daarbij overwogen dat door dit soort incidenten de onveiligheidsgevoelens van bezoekers en direct omwonenden worden versterkt en dat de openbare orde op onaanvaardbare wijze wordt aangetast. Verweerder heeft zich bij het nemen van de maatregel gerealiseerd dat het eetcafé een maatschappelijke functie vervult in de deelgemeente [naam]. Dit laat echter onverlet dat zich ernstige incidenten hebben voorgedaan, die voor een aantasting van het woon- en leefklimaat hebben gezorgd en waarvan verzoekster een verwijt kan worden gemaakt. Verweerder benadrukt dat het personeel van verzoekster tijdens voornoemde incidenten onvoldoende heeft ingegrepen door niet (tijdig) de politie te alarmeren. Na de twee incidenten in mei 2007 heeft verzoekster naar de mening van verweerder onvoldoende maatregelen getroffen. Zo is er weliswaar een portier aangesteld, doch die bleek niet aan de daartoe gestelde eisen te voldoen.. Bij het eerste incident op 20 mei 2007 heeft de beheerder [naam] een dronken bezoeker ernstig mishandeld. De exploitant [naam] heeft naar aanleiding van dit voorval volstaan met een gesprek met zijn zoon. Verweerder acht dat een volstrekt onvoldoende reactie op het gebeuren. Dat verzoekster de sluitingstijden met ingang van 18 juli 2008 heeft aangepast, acht verweerder een positief signaal, doch zulke maatregelen hadden al veel eerder moeten worden ingevoerd. Verweerder acht de sluiting voor de duur van zes maanden een passende bestuurlijke maatregel. De aanpassing van exploitatietijden, een suggestie van de deelgemeente [naam], neergelegd in een brief van 23 juli 2008, zal onvoldoende effect sorteren, aldus verweerder. Verzoekster verwijst naar dat standpunt van de deelgemeente en onderstreept dat van die zijde het maatschappelijk belang van de horecaonderneming wordt onderkend. Er is juist verstoring van het woon- en leefklimaat ontstaan door de onderhavige maatregel, aldus verzoekster. Ten aanzien van de mishandeling op 20 mei 2007 heeft verzoekster aangevoerd dat [naam] zich bedreigd voelde door een viertal jongeren en als reactie daarop heeft gekozen voor een aanvallende houding. Verzoekster betwist dat het personeel tijdens de overige incidenten niet op een passende manier heeft gereageerd. De vechtpartijen hebben zich niet in de horecaonderneming zelf, maar op straat voorgedaan in de nachtelijke uren. Het personeel ervaart bij deze incidenten ook een bepaalde mate van angst, omdat men zelf de volgende keer het slachtoffer kan zijn. Verzoekster is dan ook van mening dat de exploitant van de inrichting dient te worden aangemerkt als slachtoffer in de zin van de Horecanota Rotterdam 2007-2013. Op grond daarvan had volstaan moeten worden met een bestuurlijke waarschuwing. Zo’n waarschuwing is er echter niet geweest. Verweerder is direct tot het opleggen van de onderhavige sanctie overgegaan en dat ondanks het feit dat de exploitant zich jarenlang aan de regels heeft gehouden. Dat is in strijd te achten met het evenredigheidsbeginsel en het beginsel van fair play. Verzoekster heeft uit eigen beweging de sluitingstijden aangepast en er is een aanvullend veiligheidsplan met uitgebreid huisreglement opgesteld. Deze maatregelen hebben de noodzaak tot het bieden van gelegenheid om zich te bezinnen over de wijze van exploitatie, zoals verwoord in het bestreden besluit, overbodig gemaakt. Een waarschuwing of een minder zware sanctie was meer op zijn plaats geweest. Ingevolge artikel 2.3.6, tweede lid, aanhef en onder a, c, en f, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam (hierna: APV), kan de burgemeester de exploitatievergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen, indien: a. naar zijn oordeel de openbare orde gevaar loopt of het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting door de aanwezigheid van de inrichting nadelig wordt beïnvloed; (…); c. aannemelijk is dat de exploitant of de beheerder betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de inrichting, die gevaar kunnen veroorzaken voor de openbare orde of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de openbare inrichting; (…); f. zich in of vanuit de openbare inrichting anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van de openbare inrichting gevaar kan veroorzaken voor de openbare orde of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de openbare inrichting; (…). Ingevolge artikel 2.3.6, derde lid, van de APV houdt de burgemeester bij de toepassing van de in het tweede lid bedoelde gronden rekening met: a. het karakter van de straat en van de wijk waarin de openbare inrichting is gelegen of zal komen te liggen; b. de aard van de openbare inrichting; c. de spanning waaraan het woon- of leefklimaat ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van de openbare inrichting; d. de wijze van bedrijfsvoering van de exploitant of beheerder van de openbare inrichting in deze of in ander openbare inrichtingen. De bevoegdheid van verweerder om een exploitatievergunning in te trekken is discretionair van aard, zodat de wijze waarop verweerder van zijn bevoegdheid gebruik maakt door de voorzieningenrechter terughoudend beoordeeld dient te worden. In het kader van die bevoegdheid heeft verweerder beleid gevormd, dat is neergelegd in de Horecanota Rotterdam 2007-2011. Deze rechtbank heeft met betrekking tot dit beleid geoordeeld dat dat niet als onredelijk kan worden gekenschetst. Blijkens dit beleid worden de in geding zijnde incidenten omschreven als zeer ernstige incidenten, die ieder voor zich kunnen leiden tot intrekking van de exploitatievergunning. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat niet gezegd kan worden dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot het intrekken van de exploitatievergunning voor de duur van zes maanden gebruik heeft kunnen maken. Daarbij is van belang dat het eerste incident op 20 mei 2007, waarbij de beheerder een bezoeker heeft mishandeld, zo ernstig was, dat toen reeds een intrekking van de exploitatievergunning op zijn plaats zou zijn geweest. Verweerder heeft op dat moment niet ingegrepen maar dat feit ontsloeg verzoekster niet van haar verplichting om onmiddellijk doeltreffende en passende maatregelen te nemen om dergelijke incidenten in de toekomst te voorkomen. Een gesprek tussen exploitant en de betrokken beheerder is in dat opzicht volstrekt onvoldoende. Anders dan van de zijde van verzoekster is gesteld kan op grond van de voorhanden zijnde stukken niet worden afgeleid dat de beheerder [naam] werd bedreigd door een viertal personen. In tegendeel. Hij heeft verklaard dat hij betrokkene heeft geduwd en een schop heeft gegeven. Het is een opwelling geweest, omdat ik mijzelf wilde verweren, aldus die verklaring. Bij het tweede incident op 20 mei 2007 is binnen de horecaonderneming een vechtpartij ontstaan, die zich naar buiten heeft verplaatst. Ook in die situatie blijft de horecaondernemer verantwoordelijk. Uit de thans beschikbare verklaring blijkt dat [naam] naar buiten is gegaan, constateerde dat er sprake was van een grote chaos en vervolgens weer naar binnen is gegaan. Uit zijn verklaring komt niet naar voren dat hij de politie heeft gealarmeerd. Een vergelijkbare situatie heeft zich voorgedaan bij het incident op 7 juni 2008. Ook hier ging het om een vechtpartij buiten op het terras, waarbij bezoekers van de horecaonderneming waren betrokken. Ook hier blijkt niet uit de verklaringen dat er tijdig om assistentie van de politie is verzocht. De voorzieningenrechter deelt verweerders standpunt dat het hier situaties betreft, die een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de horecaonderneming. Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting in stand zal blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding. 3 Beslissing De voorzieningenrechter, recht doende: wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Aldus gedaan door mr. T. Damsteegt, voorzieningenrechter, en door deze en mr. A.M.P. Meijer, griffier, ondertekend. De griffier: De voorzieningenrechter: Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2008. Afschrift verzonden op: