Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF5982

Datum uitspraak2008-03-04
Datum gepubliceerd2008-10-10
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers104.003.194
Statusgepubliceerd


Indicatie

De conclusie van het voorgaande is derhalve dat de door [appellante] gevorderde verklaring voor recht dat zij met ingang van 1 februari 1998 is ingeschaald in functiegroep 10 zal worden toegewezen. Nu [appellante] niet heeft betwist dat zij vanaf 1 februari 1998 tot en met 1 juni 2004 een nabetaling heeft ontvangen op basis van schaal 9 (stelling van FNV bij conclusie van antwoord onder 2.5) en dat zij vanaf 1 juni 2004 een salaris, gebaseerd op schaal 10 heeft ontvangen (stelling FNV in conclusie van antwoord onder 2.10) zal FNV worden veroordeeld om het verschil tussen het bij schaal 9 en schaal 10 behorende salaris over de periode van 1 februari 1998 tot 1 juni 2004 aan [appellante] te betalen.


Uitspraak

4 maart 2008 vijfde civiele kamer rolnummer 104.003.194 (voorheen 2007/159) G E R E C H T S H O F T E A M S T E R D A M nevenzittingsplaats Arnhem Arrest in de zaak van: [appellante], wonende te [woonplaats], appellante, procureur: mr. B.J.H. Crans, tegen: de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid FNV Bondgenoten, gevestigd te Utrecht, geïntimeerde, procureur: mr. F.B. Falkena. 1 Het geding in eerste aanleg Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van het vonnis van 11 oktober 2006, dat de kantonrechter (rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht) tussen appellante (hierna ook te noemen: [appellante]) als eiseres en geïntimeerde (hierna ook te noemen: FNV) als gedaagde heeft gewezen; van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht. 2 Het geding in hoger beroep 2.1 [appellante] heeft bij exploot van 8 januari 2007 aan FNV aangezegd van het onder 1 vermelde vonnis in hoger beroep te komen, met dagvaarding van FNV voor dit hof, teneinde alsdan op nader aan te voeren gronden te horen eisen en concluderen dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, 1. voor recht verklaart dat [appellante] met ingang van 1 februari 1998 is ingeschaald in functiegroep 10, 2. voor recht verklaart dat op de functiebeschrijving en waardering van [appellante] de appendix van toepassing is met ingang van 1 januari 2002, waardoor zij per diezelfde datum ingeschaald dient te worden in functiegroep 11, 3. FNV veroordeelt tot betaling van het salarisverschil tussen hetgeen zij heeft ontvangen en zij met inachtneming van punten 1 en 2 behoorde te ontvangen, 4. FNV veroordeelt tot betaling van de maximale wettelijke verhoging ex artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) over het te betalen salarisverschil als genoemd in punt 3, 5. FNV veroordeelt tot betaling van de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding in eerste instantie tot de dag der algehele voldoening over de punten 3 en 4, 6. FNV zal veroordelen in de kosten van beide instanties. 2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellante] zeven grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht en heeft zij bewijs aangeboden. Zij heeft daarin geconcludeerd: “tot persistit”. 2.3 Bij memorie van antwoord heeft FNV de grieven bestreden, bewijs aangeboden en heeft zij geconcludeerd dat het hof [appellante] in haar hoger beroep niet-ontvankelijk zal verklaren dan wel dit zal afwijzen en het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [appellante] in de kosten van het hoger beroep, daarbij akte vragend van haar voorwaardelijk bewijsaanbod. 2.4 Ter zitting van 25 januari 2008 hebben partijen de zaak doen bepleiten, [appellante] door mr. J.E. Jalandoni, advocaat te Utrecht, en FNV door mr. M. Stevens, advocaat te Utrecht; mr. Jalandoni heeft daarbij pleitnotities in het geding gebracht. 2.5 Mr. Jalandoni voornoemd heeft voorafgaand aan de zitting aan mr. Stevens voornoemd en aan het hof de producties A tot en met C, gevoegd bij brief van 18 januari 2008 gezonden. Desgevraagd heeft mr. Stevens ter zitting meegedeeld dat zij voldoende heeft kennisgenomen van die producties, dat zij zich voldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen en dat zij instemt met het in het geding brengen van die producties zonder nadere maatregel door het hof. Vervolgens is aan mr. Jalandoni akte verleend van het in het geding brengen van die producties. 2.6 Vervolgens heeft het hof arrest bepaald. 3 De vaststaande feiten 3.1 De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 1 feiten vastgesteld. Aangezien daartegen geen grieven zijn aangevoerd of bezwaren zijn geuit, zal het hof ook van die feiten uitgaan. Op grond van hetgeen verder is gesteld en niet of onvoldoende weersproken, kunnen hieraan de volgende vaststaande feiten worden toegevoegd. 3.2 Op 13 december 2004 heeft [persoon A], diensthoofd adviesgroep bij FNV, per e-mail aan, onder meer, [appellante], het volgende bericht: “(…) Hoi collega’s, zoals ik al eerder verteld en geschreven heb, willen wij een aparte voorziening treffen voor werk wat jullie nu doen, terwijl het niet bij je functie hoort. Ik doel hierbij op het accounthouderschap. Bijgaand een tekst voor een appendix bij jullie functiebeschrijving. Deze is overgenomen uit de beschrijving van de adviseur. Ik stuur hem jullie nu, aangezien wij vanmorgen de tekst intern hebben geaccordeerd (…).” 4 De motivering van de beslissing in hoger beroep 4.1 Het gaat in deze zaak - kort gezegd - om het volgende. [appellante] is sinds 1 augustus 1969 in dienst van FNV en haar voorgangers en vervult sinds 1 april 1994 de functie van Coördinator Internationale Zaken. Nadat FNV, na een fusie, op 1 februari 1998 was ontstaan, is FNV in 1999 gestart met een functiebeschrijvings- en functiewaarderingstraject. Dit is geresulteerd in een functiebeschrijving met datum 16 november 2003. Bij brief met datum 10 februari 2004 heeft FNV aan [appellante] haar definitieve besluit medegedeeld, inhoudende dat de functie van Coördinator Internationale Zaken met terugwerkende kracht met ingang van 1 februari 1998 is ingeschaald in FUWA-schaal 9. Hiertegen heeft [appellante] bezwaar gemaakt, waarna er mondeling en schriftelijk overleg is geweest tussen partijen. Bij brief van 17 oktober 2005 heeft FNV aan [appellante] medegedeeld dat de functie van Coördinator Internationale Zaken met terugwerkende kracht met ingang van 1 juni 2004 is ingeschaald in FUWA-schaal 10. [appellante] stelt zich op het standpunt dat de functie van Coördinator Internationale Zaken ten onrechte niet met ingang van 1 februari 1998 is ingeschaald in FUWA-schaal 10. Daarnaast stelt zij dat zij sinds 1 januari 2002 extra werkzaamheden heeft verricht die niet tot haar functie behoorden. Deze werkzaamheden hielden - aldus [appellante] - verband met het vertrek van een adviseur met ingang van 1 januari 2002. De werkzaamheden van deze adviseur zijn (grotendeels) overgenomen door [appellante] en haar collega’s. [appellante] stelt zich op het standpunt dat deze werkzaamheden dienen te worden ingeschaald in FUWA-schaal 11. Zij vordert - kort samengevat - een verklaring voor recht dat zij met ingang van 1 februari 1998 is ingeschaald in functiegroep 10 en dat op haar functiebeschrijving en functiewaardering de appendix met ingang van 1 januari 2002 van toepassing is, waardoor zij per die datum ingeschaald wordt in schaal 11. Verder vordert zij het verschil tussen het door haar ontvangen loon en het, volgens haar, door FNV verschuldigde loon, indien zij alsnog met inachtneming van het voornoemde correct zou worden ingeschaald. De kantonrechter heeft die vorderingen afgewezen. 4.2 De grieven, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen, richten zich in de kern op de vraag of: 1) de functie van [appellante] ten onrechte niet vanaf 1 februari 1998, maar eerst vanaf 1 juni 2004 is ingedeeld in functiegroep 10; 2) de functie van [appellante] vanaf 1 januari 2002 dient te worden ingedeeld in functiegroep 11, omdat [appellante], zoals zij stelt, vanaf die tijd aanvullende werkzaamheden heeft verricht die voorheen onder het takenpakket van een adviseur, te weten [persoon B], vielen, althans of [appellante] vanaf 1 januari 2002 recht heeft op een vergoeding voor die werkzaamheden, waarbij voor de hoogte van die vergoeding aangesloten dient te worden bij schaal 11. 4.3 Ten aanzien van de door [appellante] gevorderde verklaring voor recht dat zij met ingang van 1 februari 1998 is ingeschaald in functiegroep 10, overweegt het hof als volgt. Niet in geschil tussen partijen is dat de uitkomst van het door FNV in 1999 gestarte functie-beschrijvings- en functiewaarderingstraject terugwerkende kracht heeft tot 1 februari 1998. Dit betekent dat indien de functieomschrijving van FNV met datum 1 juni 2004 en de daaraan gekoppelde indeling in schaal 10 is terug te voeren op het in 1999 gestarte traject, zoals [appellante] stelt en FNV betwist, de indeling in schaal 10 terugwerkende kracht heeft tot 1 februari 1998. 4.4 Uit de door [appellante] overgelegde producties volgt dat [appellante] bezwaar heeft gemaakt tegen de functie-indeling in schaal 9 en de daaraan gekoppelde functiebeschrijving per 1 februari 1998, alsmede dat FNV dit bezwaar in behandeling heeft genomen. Dit kan worden afgeleid uit: (i) de brief van 4 mei 2004 van onder meer [appellante] aan de afdeling P&O van FNV, waarin onder andere staat vermeld “(…) Zoals al eerder gemeld door [persoon C] in haar mail van 19 februari 2004 willen we gebruik maken van de beroepsprocedure. We gaan niet akkoord met de functie-indeling in Groep 9, omdat naar onze mening het verschil tussen de indeling van coördinator en adviseur te groot is. (…) Verder kunnen we ons niet op alle punten in de omschrijving vinden, dat betreft zowel de omschrijving als de functie-eisen. (…)” (ii) de e-mail van 29 juni 2004 van [persoon D] van FNV aan onder andere [appellante], waarin staat vermeld: “(…) Het wordt tijd dat ik temidden van de hectiek de tijd neem om het bezwaar tegen jullie functie indeling in behandeling te (laten) nemen. (…) Het probleem waar we mee zitten is dat de beroepscommissie die in de bezwaarprocedures wordt genoemd niet bestaat. (…) Er zal dus op ad hoc basis een beroepscommissie moeten worden geformeerd. In de bezwaarprocedures staat hoe de commissie moet worden samengesteld. Ik heb [persoon D] gevraagd hierover mee te denken, en ik heb na mijn vakantie, op vrijdag 30 juli, de hele middag ingepland om alle acties te ondernemen die nodig zijn om de commissie samen te stellen die jullie bezwaren in behandeling kan nemen. (…)” 4.5 Naar aanleiding van de bezwaren van [appellante] heeft FNV een tweetal aanpassingen aangebracht op de functieomschrijving met datum 16 november 2003 (die tot een indeling in schaal 9 had geleid) en een nieuwe functieomschrijving aan [appellante] toegezonden, waarin de twee aanpassingen zijn verwerkt. Dit kan worden afgeleid uit: (iii) de e-mail van 4 november 2004, van [persoon A] van FNV, aan onder meer [appellante], waarin staat vermeld: “(…) Wij hebben vanmorgen van jullie gehoord wat jullie bezwaren zijn tegen de vastgestelde functiebeschrijving van coordinator IZ en de bijbehorende beloning. (…) Op basis van hetgeen de organisatie wenselijk vindt mbt de functie van coordinator IZ in combinatie met hetgeen jullie vanmorgen verteld hebben, hebben wij besloten de beschrijving op een aantal onderdelen aan te passen. Als het eindresultaat er toch nog toe leidt dat jullie feitelijk werkzaamheden doen, die niet niet door de beschrijving gedekt worden, zal dit apart met jullie besproken worden. (…)” (iv) de e-mail van 2 december 2004 van [persoon A] aan [appellante], waarin staat vermeld: “(…) Ik heb het nog even bij [persoon D] nagevraagd, maar wij kunnen ons geen van beiden herinneren dat er een afspraak is gemaakt. Ik vind het echter geen probleem je de nieuwe omschrijving op te sturen, we hebben hierin twee dingen veranderd: bij de adviestaken is toegevoegd dat jullie ook voorstellen doen en het functieniveau is opgehoogd. Volgens ons komt dit tegemoet aan jullie bezwaren. Ik zal hem maandag doorsturen als ik weer op kantoor ben. (…)” 4.6 In de functieomschrijving met datum 1 juni 2004 zijn de door [persoon A] bij voormelde e-mail van 2 december 2004 genoemde wijzigingen aangebracht. Afgezien van deze aanpassingen wijkt deze functieomschrijving niet inhoudelijk af van de oorspronkelijke functieomschrijving met datum 16 november 2003. Hieruit vloeit voort dat de functieomschrijving met datum 1 juni 2004 het resultaat is van de bezwaren van [appellante] tegen de functiebeschrijving en functie-indeling in schaal 9 en dat de functieomschrijving met datum 1 juni 2004 is terug te voeren tot en het resultaat is van het in 1999 gestarte traject. 4.7 FNV brengt hier tegen in dat het verschil tussen de functieomschrijving met datum 16 november 2003 en de functieomschrijving met datum 1 juni 2004 verklaard wordt door een verandering van de functie van [appellante] in verband met een reorganisatie binnen FNV vanaf ultimo 2002 of begin 2003, die ertoe leidde dat de Coördinator Internationale Zaken meer direct contact ging onderhouden met andere afdelingen binnen FNV, geleidelijk aan meer zelfstandigheid kreeg in de werkplanning en een groter aandeel kreeg in de voorbereiding van het beleid (conclusie van antwoord onder 2.9 en 2.14). Nog daargelaten het feit dat dit haaks staat op de bewoordingen van de in hiervoor onder 4.5 weergegeven e-mails, zijn voornoemde door FNV gestelde veranderingen in de functie van [appellante] niet terug te vinden in de functieomschrijving met datum 1 juni 2004. 4.8 FNV voert voorts aan dat per 1 februari 1998 in de functieomschrijving sprake was van MBO+ denkniveau (memorie van antwoord onder 23). Voor zover zij hiermee zou willen betogen dat de functieomschrijving met datum 1 juni 2004 geen betrekking kan hebben op de periode vanaf 1 februari 1998, omdat deze functieomschrijving uitgaat van een HBO niveau faalt dit betoog eveneens. Uit de door [appellante] overgelegde functieomschrijving met datum 26 januari 1998 van het toenmalig diensthoofd (productie I bij conclusie van repliek), de functieomschrijving met datum 28 december 2000 zoals deze aanvankelijk door FNV is opgesteld (productie II bij conclusie van repliek) en de advertentie met datum 28 juni 2002 (productie III bij conclusie van repliek), blijkt onverkort dat een HBO niveau reeds lange tijd voorafgaand aan de reorganisatie van eind 2002-2003 vereist was. Het feit dat [appellante] geen HBO opleiding had, sluit nog niet uit dat zij een functie verricht(te), die een HBO niveau vereist(e). 4.9 FNV heeft verder geen, althans onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd, waaruit volgt dat in 2002/2003 sprake was van een nieuw functiebeschrijvings- en functiewaarderingstraject, althans op grond waarvan [appellante] had kunnen begrijpen dat sprake was van een nieuw traject en geen voortzetting van het in 1999 in gang gezette traject. Gelet op de gemotiveerde stellingen van [appellante] had het op de weg van FNV gelegen, om voldoende feiten en omstandigheden aan te voeren ter betwisting van die stellingen. Hieraan heeft FNV niet, althans onvoldoende voldaan, zodat op die grond niet aan bewijslevering kan worden toegekomen. 4.10 De conclusie van het voorgaande is derhalve dat de door [appellante] gevorderde verklaring voor recht dat zij met ingang van 1 februari 1998 is ingeschaald in functiegroep 10 zal worden toegewezen. Nu [appellante] niet heeft betwist dat zij vanaf 1 februari 1998 tot en met 1 juni 2004 een nabetaling heeft ontvangen op basis van schaal 9 (stelling van FNV bij conclusie van antwoord onder 2.5) en dat zij vanaf 1 juni 2004 een salaris, gebaseerd op schaal 10 heeft ontvangen (stelling FNV in conclusie van antwoord onder 2.10) zal FNV worden veroordeeld om het verschil tussen het bij schaal 9 en schaal 10 behorende salaris over de periode van 1 februari 1998 tot 1 juni 2004 aan [appellante] te betalen. 4.11 Het hof ziet echter aanleiding om de door [appellante] gevorderde maximale wettelijke verhoging terzake van het onder 4.10 genoemde bedrag te matigen tot 10%. Het hof neemt hierbij alle omstandigheden van het geval in aanmerking, waaronder in het bijzonder het feit dat FNV er niet zonder meer van behoefde uit te gaan dat het bezwaar van [appellante] zou slagen, partijen meermaals hebben getracht er in der minne uit te komen, alsmede het feit dat FNV de nabetalingen die verband hielden met de verhoging naar schaal 9 en - later - de verhoging naar schaal 10 (per juni 2004) direct na het bekend worden daarvan heeft voldaan. 4.12 Ten aanzien van de vraag of de functie van [appellante] vanaf 1 januari 2002 dient te worden ingedeeld in functiegroep 11 overweegt het hof als volgt. 4.13 Vast is komen te staan dat [appellante] de in de appendix genoemde werkzaamheden heeft verricht. Dit kan worden afgeleid uit de e-mail van [persoon A], waarin zij verwijst naar de appendix. FNV heeft op zich ook niet betwist dat [appellante] een gering deel van de taken van de adviseur heeft overgenomen, die buiten haar functieomschrijving vielen (conclusie van antwoord onder 2.14 tot en met 2.16). Verder heeft FNV erkend dat [appellante] geen vergoeding heeft ontvangen voor die werkzaamheden (memorie van antwoord onder 25). 4.14 Naar het oordeel van het hof is een vergoeding voor die werkzaamheden echter in dit geval niet aan de orde. Ter zitting van 25 januari 2008 is gebleken dat de werkzaamheden genoemd in de appendix sinds 1 januari 2007 onderdeel uitmaken van de organieke functieomschrijving van [appellante] en dat [appellante] voor die werkzaamheden geen (extra) vergoeding heeft ontvangen of ontvangt. Weliswaar hebben partijen aangegeven dat voormelde functieomschrijving gewaardeerd is op schaal 11, doch [appellante] heeft erkend dat dit niet of nauwelijks tot een salarisverhoging heeft geleid, nu het salaris in schaal 11 nagenoeg overeenkwam met het salaris dat voorheen bij de voor haar geldende salarisschaal 10 behoorde. Verder heeft [appellante] tijdens voormelde zitting aangegeven dat de appendixwerkzaamheden in de loop van de tijd verdiept zijn. Hieruit leidt het hof af dat de aard van de werkzaamheden eerder zwaarder dan lichter zijn geworden, zodat de oorzaak van het feit dat [appellante] vanaf 1 januari 2007 geen (extra) vergoeding ontvangt voor de appendixwerkzaamheden, niet kan zijn gelegen in een vermindering of verlichting van die werkzaamheden. Nu [appellante] niet heeft gesteld en evenmin is gebleken dat zij bezwaar heeft aangetekend tegen de nieuwe organieke functieomschrijving en de daaraan gekoppelde salarisschaal-indeling, acht het hof, nu die appendixwerkzaamheden thans niet worden vergoed, voor een vergoeding voor de appendixwerkzaamheden wat het verleden betreft evenmin plaats. De e-mail van [persoon A] van 13 december 2004, gericht aan – onder meer – [appellante], waarin zij aangeeft een aparte voorziening voor de appendixwerkzaamheden te willen treffen, leidt niet tot een ander oordeel. Aan die e-mail kan [appellante] thans geen rechten meer ontlenen, nu FNV onbetwist heeft aangevoerd dat deze voorziening was voorgesteld in het kader van een minnelijke regeling en [appellante] die regeling niet heeft aanvaard. 4.15 De conclusie van het voorgaande is dat de vordering tot betaling van een vergoeding voor de appendixwerkzaamheden zal worden afgewezen. Gelet daarop heeft [appellante] geen belang meer bij bespreking van haar vordering tot een verklaring voor recht dat op haar functiebeschrijving en functiewaardering de appendix met ingang van 1 januari 2002 van toepassing is, waardoor zij per die datum ingeschaald wordt in schaal 11, nu deze vordering is ingegeven door de vordering tot betaling van het daarmee gemoeide salarisverschil en [appellante] bovendien vanaf 1 januari 2007 in schaal 11 is ingedeeld. 4.16 Het hof voegt hier ten overvloede nog aan toe dat, indien, zoals ook in dit geval, aan de werkgever de functie-indeling is opgedragen, deze functie-indeling in de regel slechts mogelijk zal zijn aan de hand van een weging van een veelheid van factoren die zich zonder een zekere beoordelingsvrijheid van de werkgever niet goed laat denken. De rechter kan deze indeling slechts marginaal toetsen en heeft derhalve slechts te beoordelen of de werkgever binnen deze grenzen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen (HR 31 mei 1991, NJ 1991, 679; HR 27 september 1991, NJ 1991, 788). Tegen die achtergrond beschouwd, brengt het enkele feit dat [appellante] bepaalde feitelijke werkzaamheden heeft verricht in verband met vertrek van een collega nog niet zonder meer met zich dat zij er recht op heeft dat deze werkzaamheden vanaf 1 januari 2002 onderdeel uitmaken van haar functie en leiden tot een hogere functie-indeling. Dit klemt te meer nu [appellante] zelf aangeeft dat omtrent de beschrijving van haar functie alsmede de waardering van haar (organieke) functie geen verschil van mening bestaat en dat bij deze beschrijving een indeling in functiegroep 10 behoorde. Daar komt nog bij dat [appellante] expliciet stelt dat zij het systeem van de organieke functiewaardering erkent en dat de appendixwerkzaamheden niet in die organieke functiebeschrijving pasten en buiten haar eigen officiële functie vielen. 4.17 De conclusie van het voorgaande is dat het hof voor recht zal verklaren dat [appellante] met ingang van 1 februari 1998 is ingeschaald in functiegroep 10, dat FNV zal worden veroordeeld om het verschil tussen het bij schaal 9 en schaal 10 behorende salaris over de periode van 1 februari 1998 tot 1 juni 2004 aan [appellante] te betalen, zulks te vermeerderen met een wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 10% en met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding in eerste instantie tot de dag der algehele voldoening. De vorderingen terzake de appendixwerkzaamheden zullen worden afgewezen. 4.18 De slotsom van het voorgaande is dat de grieven 1, 2, 3 en 4 slagen, dat grief 5 weliswaar terecht is voorgesteld, maar niettemin niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis en dat de grieven 6 en 7 falen, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd, behoudens voor zover het betreft de afwijzing van de vorderingen terzake van de appendixwerkzaamheden. 4.19 Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal FNV in de kosten van beide instanties worden veroordeeld, in die zin dat de hierna genoemde kosten voor salaris van de procureur zullen worden gedeeld door drie, aangezien in de onderhavige zaak en de zaken van FNV tegen [naam] (met rolnummer 104.003.203, voorheen 2007/168), respectievelijk FNV tegen [naam] (met rolnummer 104.003.201, voorheen 2007/166) nagenoeg op identieke wijze is geprocedeerd. De beslissing Het hof, recht doende in hoger beroep: vernietigt het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht) van 11 oktober 2006, behoudens voor zover daarbij worden afgewezen de vordering tot verklaring voor recht dat op de functiebeschrijving en functiewaardering van [appellante] de appendix met ingang van 1 januari 2002 van toepassing is en de vordering tot betaling van het daarmee gemoeide salarisverschil, vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, dit vonnis in zoverre bekrachtigend en doet voor het overige opnieuw recht: verklaart voor recht dat [appellante] met ingang van 1 februari 1998 is ingeschaald in functiegroep 10; veroordeelt FNV tot betaling aan [appellante] van het salarisverschil tussen hetgeen zij heeft ontvangen en hetgeen zij, met inachtneming van de verklaring voor recht dat [appellante] met ingang van 1 februari 1998 is ingeschaald in functiegroep 10, had behoren te ontvangen over de periode 1 februari 1998 tot 1 juni 2004, te vermeerderen met een wettelijke verhoging van 10% en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding in eerste instantie tot de dag der algehele voldoening; veroordeelt FNV in de kosten van beide instanties, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellante], voor wat betreft de eerste aanleg begroot op € 301,33,- voor salaris van de procureur en op € 189,87 voor griffierecht (inclusief kosten exploot) en voor wat betreft het hoger beroep begroot op € 596,- voor salaris van de procureur en op € 332,31 voor griffierecht (inclusief kosten exploot); verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het meer of anders gevorderde. Dit arrest is gewezen door mrs. Katz-Soeterboek, Wammes en Keirse en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 maart 2008.