
Jurisprudentie
BF5950
Datum uitspraak2008-10-03
Datum gepubliceerd2008-10-06
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers96801 / KG ZA 08-247
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-06
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers96801 / KG ZA 08-247
Statusgepubliceerd
Indicatie
retentierecht.
Aannemer is gedurende werkzaamheden macht blijven uitoefenen over huis, ondanks wijziging slot en in werking stellen van alarm. Vordering afwijzen
Uitspraak
RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
zaaknummer: 96801 / KG ZA 08-247
datum vonnis: 3 oktober 2008 (gc)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:
1. X,
en
2. Y,
beiden wonende te ,
eisers,
verder te noemen: XY,
advocaat: mr. R.H.A. Vennegoor,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Z,
gevestigd te B,
gedaagde.
Het procesverloop
Eisers hebben gevorderd als vermeld in de dagvaarding.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 25 september 2008. Ter zitting zijn verschenen: de heer X, vergezeld door mr. Vennegoor en de heer Z vergezeld door zijn gemachtigde mr. H.L. Thiescheffer. De standpunten zijn toegelicht.
Het vonnis is aanvankelijk bepaald op 2 oktober 2008, doch nader op vandaag.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
1. In deze zaak staat het navolgende vast.
- X en zijn echtgenote zijn vanaf 1 maart 2007 gezamenlijk eigenaar van de woning met verdere opstallen, erf en tuin, staande en gelegen aan de ….
- Eind september 2007 hebben eisers met gedaagde een overeenkomst van aanneming van werk gesloten betreffende de verbouwing en uitbreiding van de woning van eisers alsmede te verrichten werkzaamheden in die woning.
- Op voornoemde overeenkomst van aanneming van werk zijn door gedaagde de algemene voorwaarden voor aannemingen in het bouwbedrijf 1992, AVA 1992, van toepassing verklaard.
- In de overeenkomst van aanneming van werk is door gedaagde een vaste aanneemsom van € 465.482,64 opgenomen en voorts zou het werk worden opgeleverd na ongeveer 105 werkbare werkdagen.
- Bij e-mail van 16 maart 2008 heeft X gedaagde meegedeeld zich zorgen te maken over de oplevering en voortgang dan wel continuering van het project. X is tot donderdag 14 augustus 2008 met gedaagde blijven communiceren teneinde oplevering voor elkaar te krijgen. Tot op heden heeft de oplevering van de woning niet plaatsgevonden.
- Ten tijde van het verlenen van de opdracht en het tekenen van de overeenkomst heeft X de alarminstallatie in de woning uitgeschakeld en gedaagde in het bezit gesteld van de sleutels van de woning, opdat gedaagde toegang zou kunnen hebben tot de woning om de bouwwerkzaamheden te kunnen uitvoeren. Nadat X echter werd geconfronteerd met een aantal inbraakpogingen in de woning heeft hij eind augustus 2008 de alarminstallatie wederom in werking gesteld en de sloten vervangen. X heeft gedaagde hiervan op 1 september 2008 in kennis gesteld waarop gedaagde met een
e-mailbericht van dezelfde datum heeft gereageerd.
- Gedaagde heeft zich in de e-mail van 1 september 2008 op het standpunt gesteld dat het onmogelijk wordt om werkzaamheden uit te voeren, waarna gedaagde zich op of omstreeks donderdagavond 11 september 2008 dan wel vrijdagochtend 12 september 2008 zich met braak de toegang tot de woning heeft verschaft, in de woning A4-tjes op de ramen heeft aangebracht en daarin een beroep heeft gedaan op retentierecht.
2. Eisers vorderen, na wijziging c.q. verandering van eis, dat:
- gedaagde binnen 2 uren na betekening van het onderhavige vonnis alle in haar bezit zijnde sleutels, welke toegang geven tot het woonhuis van eisers aan de … te Enschede af te geven, op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 25.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat gedaagde, na betekening van het vonnis, in gebreke blijft met tenuitvoerlegging van deze verplichting, althans een zodanige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter geraden voorkomt.
- gedaagde te veroordelen om binnen 2 uur na het ten deze te wijzen vonnis de onroerende zaak van eisers te ontruimen en te verlaten en dit object onder afgifte van de sleutels, geheel ontruimd ter vrije beschikking van eisers te stellen en te laten, met machtiging van eisers, indien gedaagde in gebreke blijft, de ontruiming zelf te doen bewerkstelligen door een deurwaarder, zonodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie, alles voor rekening en risico van gedaagde, op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van
€ 10.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat gedaagde, na betekening van het vonnis, in gebreke blijft met tenuitvoerlegging van deze verplichting, althans een zodanige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter geraden voorkomt.
- gedaagde te veroordelen om binnen 7 dagen na het in deze te wijzen vonnis aan eisers te vergoeden als voorschot op de door gedaagde veroorzaakte schade een bedrag van
€ 11.080,00 te vermeerderen met de wettelijke rente als niet binnen 7 dagen na het in deze te wijzen vonnis betaling aan eisers heeft plaatsgevonden.
- gedaagde te verbieden zich binnen een straal van 2 kilometer, gemeten uit het hart van de onroerende zaak, op te houden dan wel te begeven, voor de duur van 2 jaren, op straffe van verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 10.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat gedaagde, na betekening van het vonnis, in gebreke blijft met tenuitvoerlegging van deze verplichting, althans een zodanige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter geraden voorkomt.
- gedaagde te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, en daarbij te bepalen dat gedaagde hierover de wettelijke rente verschuldigd zal zijn indien gedaagde niet binnen twee weken na het in deze te wijzen vonnis aan de proceskostenveroordeling zal hebben voldaan.
De standpunten van partijen:
3. Eisers stellen het volgende:
Retentierecht.
3.1 Gedaagde beroept zich ten onrechte op het retentierecht. Voorwaarde om het retentierecht te kunnen uitoefenen is dat men de feitelijke macht over een zaak uitoefent. Eisers hebben echter continu zelf de feitelijke macht over de onroerende zaak gehad en uitgeoefend. Verkrijging van een feitelijke macht door een aannemer moet een normaal gevolg zijn van de uitvoering van de aannemingsovereenkomst, moet op rechtmatige wijze zijn ontstaan en mag niet door de aannemer eigenmachtig zijn geschapen, uitsluitend met de bedoeling om op de zaak een retentierecht te gaan uitoefenen. Daarvan is hier echter geen sprake. Gedaagde oefende niet meer de feitelijke macht over de onroerende zaak uit. Eisers hebben immers eind augustus 2008 de alarminstallatie weer ingeschakeld en de sloten van de onroerende zaak vervangen. Gedaagde was niet in het bezit van de sleutels en heeft zich door middel van eigenrichting wederrechtelijk de toegang tot de woning verschaft. Daar komt bij dat de bouwplaats, welke vanaf de openbare weg toegankelijk is, niet door gedaagde is afgesloten door middel van een omheining en staat de poort naar de woning wijd open. Hieruit blijkt eveneens dat gedaagde niet de feitelijke macht over de onroerende zaak uitoefende.
Mocht de voorzieningenrechter van mening zijn dat gedaagde wel de feitelijke macht uitoefende, dan is van belang dat eisers hebben aangegeven dat meerwerk pas in uitvoering wordt genomen door de aannemer als daaraan door de opdrachtgever schriftelijk goedkeuring is gegeven, dan wel dat een door eisers getekende regiebon aanwezig is. Eisers betwisten de facturen die zien op het meerwerk. Tot op heden heeft gedaagde noch een schriftelijke goedkeuring noch een door eisers getekende regiebon overgelegd waaruit blijkt dat eisers hebben ingestemd met een meerwerk, thans begroot op een bedrag van in totaal
€ 112.199,80. Nu de vordering betreffende het meerwerk wordt betwist en daarmee ook de bestaansgrond voor de facturen, heeft gedaagde evenmin op basis hiervan een retentierecht. Daar komt bij dat gedaagde zijn verplichtingen, voortvloeiende uit de aannemingsovereenkomst, niet is nagekomen. Het retentierecht is naar haar aard een opschortingsrecht en op grond van artikel 6:54 BW bestaat geen bevoegdheid tot opschorting indien en voor zover de nakoming van de verbintenis van de wederpartij wordt verhinderd door schuldeisersverzuim. Daarmee staat eveneens vast dat gedaagde ook geen bevoegdheid toekomt het retentierecht uit te oefenen.
Voorschot schadevergoeding en straatverbod.
3.2 Gedaagde heeft zich de toegang tot de woning verschaft door middel van (in)braak en is daarbij niet al te zachtzinnig te werk gegaan. Teneinde zich toegang tot de woning te verschaffen heeft gedaagde het raam met kozijn vernield en onherstelbaar beschadigd. Eisers vorderen herstel en de kosten daarvan bedragen, nadat eiseres telefonisch een offerte hebben opgevraagd, € 1.622,16. Daarnaast heeft gedaagde lijm dan wel een daarop gelijkende substantie in de sloten gespoten. Eisers hebben een sleutelspecialist gevraagd een offerte te doen met betrekking tot het vervangen van de cilinders en de sloten en die kosten bedragen
€ 1.600,59. Verder is als gevolg van de braak, waarbij gedaagde in de woning heeft rondgelopen, schade opgetreden aan vloeren. De kosten voor reparatie worden begroot op
€ 1.000,00. Voorts hebben eisers, omdat zij vreesden en vrezen dat gedaagde na de “inbraak-actie” nogmaals terug zou/ zal komen naar de woning om daar schade of anderszins aan te richten, een beveiligingsbedrijf ingeschakeld om de woning dag en nacht te bewaken. De hiermee gemoeide kosten bedragen € 6.857,38.
Nu naar de mening van eisers vaststaat dat gedaagde zich op onrechtmatige wijze de toegang tot de woning heeft verschaft, dient gedaagde de hiermee samenhangende schade, welke thans wordt begroot op € 11.080,00, te vergoeden.
Omdat gedaagde in staat is (geweest) en bereid is (geweest) schade aan te richten aan de eigendommen van eisers hebben eisers recht en belang bij het instellen van de vordering tot straatverbod. Gedaagde heeft zich immers op onrechtmatige wijze en wederrechtelijk de toegang tot de woning van eisers verschaft en zich daarna wederom naar de woning begeven teneinde zich daar wederom de toegang te verschaffen. Deze normaal en rustige buurt is echter niet gebaat bij inbrekende en amokmakende aannemers en eisers vrezen dat gedaagde terug zal blijven komen teneinde zijn gram op de woning te halen. In dat kader hebben eisers recht en belang bij het instellen van een straatverbod.
Spoedeisendheid.
3.3 Eisers stellen recht en belang te hebben bij een spoedige uitspraak. Zij hebben de aannemingsovereenkomst, voor zover deze nog diende te worden uitgevoerd, buitengerechtelijk ontbonden en hebben recht en belang bij een spoedige hervatting van de werkzaamheden (door derden), zodat eisers met hun gezin snel de woning kunnen betrekken. Daarnaast willen zij de alsmaar oplopende huisvestingskosten van de tijdelijke woning te reduceren en is het ook zo dat de maandelijkse lasten voor de nieuwe woning gewoon doorlopen.
4. Gedaagde heeft bij monde van zijn gemachtigde gemotiveerd verweer gevoerd en stelt het volgende:
Bevoegdheid.
3.1 Gedaagde is primair van oordeel dat de onderhavige kwestie niet aan de voorzieningenrechter kan worden voorgelegd. Ter zitting heeft de gemachtigde van gedaagde gesteld dat partijen op de tussen hen gesloten overeenkomst de zogenaamde AVA-voorwaarden van toepassing hebben verklaard. In artikel 21 van die voorwaarden is bepaald dat alle geschillen beslecht dienen te worden door de Raad van Arbitrage. Daar komt bij dat de voorzieningenrechter ten deze niet als vangnet voor de afwezigheid van een spoedeisende procedure kan optreden, omdat de Raad van Arbitrage niet alleen de beschikking heeft over een spoedarbitrage maar ook over een kort geding. Gedaagde stelt dan ook dat er geen enkele aanleiding is de onderhavige zaak aan de voorzieningenrechter voor te leggen en dat de voorzieningenrechter niets anders kan dan zich onbevoegd te verklaren.
Gedaagde stelt verder dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo zich eveneens onbevoegd dient te verklaren omdat de rechtbank Zutphen de bevoegde rechtbank zou zijn. Partijen staan immers tot elkaar in een aannemersovereenkomst. In dergelijke zaken is de woonplaats van gedaagde bepalend voor de bevoegdheid van de rechtbank. Nu gedaagde is gevestigd te Brummen en Brummen valt onder het rechtsgebied van de rechtbank Zutphen is die rechtbank bevoegd van het onderhavige geschil kennis te nemen.
Retentierecht.
4.2 Het was eisers van meet af aan duidelijk dat de bouwtermijn ernstig zou uitlopen vanwege de verandering aan de vloer en vanwege de aanwezigheid van substantieel meerwerk. Omdat de nota van 27 augustus 2008 ten bedrage van € 80.000,= betreffende het meerwerk niet werd voldaan, heeft gedaagde een bouwstop uitgeoefend en op 11 september 2008 het retentierecht op de woning uitgeoefend. De betalingstermijn van 14 dagen was immers al verstreken en bovendien hadden eisers reeds voordien kenbaar gemaakt geen enkele betaling meer te zullen verrichten. Gedaagde was dan ook gerechtigd het retentierecht uit te oefenen.
Gedaagde is van oordeel dat zij tot de oplevering de feitelijke macht over het registergoed uitoefent en omdat de oplevering tot op heden niet heeft plaatsgevonden, oefent gedaagde nog steeds de feitelijke macht over het registergoed uit. Dat eisers de woning hebben voorzien van een alarminstallatie en cilindersloten hebben geplaatst maakt dit niet anders. Deze acties van de zijde van eisers zijn immers niet in samenspraak met gedaagde tot stand gekomen. Daarnaast maakt de omstandigheid dat eisers nevenaannemers in de woning werkzaamheden hebben laten verrichten, niet dat gedaagde niet de feitelijke macht over het registergoed zal hebben.
Schadevergoeding.
4.3 Gedaagde betwist dat bij het uitoefenen van het retentierecht schade aan de eigendommen van eisers zijn toegebracht. Gedaagde heeft voorafgaand aan het uitoefenen van het retentierecht de plaatselijk politie in kennis gesteld en om eventuele schade aan de woning van eisers tot een minimum te beperken is het kleinste raampje aan de achterzijde van de woning gekozen.
Spoedeisendheid.
4.4 De door eisers gestelde spoedeisendheid wordt door gedaagde niet betwist. Gedaagde stelt echter dat de voorzieningenrechter in deze niet bevoegd is.
5. De motivering van de beslissing.
Bevoegheid.
5.1 Het verweer van gedaagde dat op grond van artikel 21 van de zogenaamde AVA-voorwaarden het onderhavige geschil beslecht dient te worden door de Raad van Arbitrage faalt. De voorzieningenrechter overweegt daartoe het volgende. Op grond van artikel 7.1 van het Procesreglement kort gedingen rechtbanken kunnen incidentele vorderingen alleen worden ingesteld door een partij die bij advocaat is verschenen. Omdat mr. H.L. Thiescheffer geen advocaat is, is aan die voorwaarde niet voldaan. Daar komt bij dat op grond van artikel 7.2 van hetzelfde procesreglement een partij die een incidentele vordering wenst in te stellen, de eis respectievelijk de vordering en de gronden daarvan zo spoedig mogelijk, uiterlijk 24 uur voor de terechtzitting schriftelijk meedeelt aan de wederpartij, de eventuele overige partijen en aan de voorzieningenrechter. Nu de incidentele vordering pas ter terechtzitting is ingesteld is aan die voorwaarde evenmin voldaan.
Het verweer van gedaagde dat nu het onderhavige geschil ziet op een aannemersovereenkomst en gedaagde gevestigd is te Brummen niet de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo bevoegd is maar die in de rechtbank Zutphen faalt eveneens. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter ziet de onderhavige zaak op een geschil betreffende een onroerende zaak en in artikel 103 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is bepaald dat mede bevoegd is de rechter binnen wiens rechtsgebied de zaak of het grootste gedeelte daarvan is gelegen. Nu de onroerende zaak is gelegen te Enschede en omdat Enschede valt binnen het rechtsgebied van de rechtbank Almelo, is de voorzieningenrechter in deze rechtbank mede bevoegd.
Spoedeisendheid.
5.2 Naar het oordeel van de voorzieningrechter is de spoedeisendheid van de onderhavige zaak voldoende vast komen te staan. De door eisers gestelde spoedeisendheid wordt immers niet door gedaagde betwist. Nu reeds is overwogen dat de voorzieningenrechter in deze rechtbank absolute bevoegdheid heeft om van de onderhavige zaak kennis te nemen, kan een inhoudelijke beoordeling van de onderhavige zaak plaatsvinden.
Retentierecht.
5.3 Eisers hebben aangevoerd dat zij eigenaar van de woning zijn en derhalve zelf continu de feitelijke macht hebben gehad en uitgeoefend en dat gedaagde nimmer de feitelijke macht over de woning heeft gehad. Gedaagde heeft aangevoerd dat zij tot de oplevering de feitelijke macht over het registergoed uitoefent. Gedaagde stelt tot op de dag van vandaag de feitelijke macht over het registergoed uit te oefenen. In zijn arrest van 13 juni 1995 (NJ 1996, 216) heeft de Hoge Raad dienaangaande het navolgende overwogen:
Een schuldeiser kan, voor zover hier van belang, slechts retentierecht op een zaak
uitoefenen, indien hij houder van die zaak is - dat wil zeggen daarover direct of
indirect de naar verkeersopvatting, wet en uiterlijke omstandigheden te beoordelen
feitelijke macht uitoefent - in dier voege dat, in de terminologie van het huidige
art. 3:290 BW, "afgifte" nodig is om de zaak weer in de macht van de schuldenaar of
de rechthebbende te brengen. Het houderschap van de (lees:) schuldeiser eindigt -
zoals het huidige art. 3:294 naar analogie van art. 3:117 lid 2 meebrengt - niet zolang
de zaak niet in de macht van de schuldenaar of de rechthebbende komt. Deze regels
gelden ook indien het gaat om een retentierecht op een onroerende zaak met dien
verstande dat hier in de regel de afgifte, waardoor de zaak weer in de macht van de
schuldenaar of de rechthebbende moet worden gebracht, geschiedt door haar te
ontruimen (HR 15 februari 1991, NJ 1991, 628, rov. 3.2).
De stelling van eisers, dat hun eigendom eraan in de weg stond dat gedaagde (als aannemer) de feitelijke macht uitoefende, is dus onjuist. Eveneens onjuist is de stelling van gedaagde dat zij de feitelijke macht heeft behouden omdat nog geen oplevering heeft plaatsgevonden.
Uit het arrest van de Hoge Raad volgt, dat retentierecht op een zaak door een schuldeiser slechts kan worden uitgeoefend als hij houder van die zaak is, dat wil zeggen slechts indien hij over die zaak de feitelijke macht uitoefent, en wel in dier voege dat afgifte nodig is om die zaak weer in de macht van de schuldenaar te brengen.
Met het onderhavige kort geding beogen eisers het huis weer in hun macht te krijgen. Zij vorderen afgifte van sleutels door gedaagde en ontruiming van het huis door gedaagde. Gedaagde heeft, zo volgt reeds hieruit, de bouwplaats nog niet ontruimd. Dat volgt tevens uit de door eisers overgelegde verklaring van de objectbewaker de heer M d.d.
16 september 2008, waarin deze stelt dat de heer X op 16 september 2008 bij het pand kwam om gereedschap op te halen. De omstandigheid dat eisers eind augustus 2008
-vanwege gestelde inbraakpogingen- het alarm weer in werking heeft gesteld en de sloten heeft vervangen, brengt niet mee dat gedaagde daarmee niet langer de feitelijke macht uitoefende. Eisers hebben hun handelwijze in een e-mailbericht van 1 september 2008 ook als zodanig toegelicht en daarbij opgemerkt dat de bouwplaats op eerste verzoek van gedaagde zal worden opengesteld.
De voorzieningenrechter komt op grond van de door partijen gestelde feiten en omstandigheden voorshands tot het oordeel dat gedaagde de feitelijke macht is blijven uitoefenen over het huis. Dat betekent tevens dat het inslaan van een ruitje niet valt aan te merken, zoals eisers doen, als het zich wederrechtelijk de toegang tot de woning verschaffen.
Eisers hebben aangevoerd dat gedaagde -na de gedeeltelijke ontbinding van de aannemingsovereenkomst- niets meer te zoeken heeft in de woning. Als die stelling van eisers juist zou zijn, staat dat niet aan uitoefening van het retentierecht in de weg. De vordering tot afgifte van de sleutels en tot ontruiming van de onroerende zaak zal worden afgewezen.
Voorschot schadevergoeding.
5.4 Eisers stellen dat gedaagde zich de toegang tot de woning heeft verschaft door middel van (in)braak, dat gedaagde daarbij niet al te zachtzinnig te werk is gegaan en daardoor schade heeft veroorzaakt aan een raam en kozijn, lijm dan wel een daarop gelijkende substantie in de sloten heeft gespoten en schade aan vloeren heeft veroorzaakt. Tevens hebben eisers zich na de (in)braak genoodzaakt gezien een beveiligingsbedrijf in te schakelen. De totale schade wordt door eisers begroot op € 11.080,00. Gedaagde betwist dat hij een dergelijke schade heeft veroorzaakt. Hij heeft zich weliswaar de toegang tot de woning verschaft maar daarbij slechts een klein ruitje aan de achterzijde van de woning ingeslagen. Dat lijm of een daarop gelijkende substantie in de sloten is gespoten wordt, net zoals de schade aan de vloeren, betwist.
Omdat eisers stellen dat gedaagde schade heeft veroorzaakt, hetgeen door gedaagde wordt betwist en in het kader van de behandeling evenmin is gebleken van de noodzaak om een beveiligingsbedrijf in te schakelen, zal dit deel van de vordering worden afgewezen. In de onderhavige procedure is het immers niet eenvoudig vast te stellen of schade is veroorzaakt, wie de schade heeft veroorzaakt, hoe hoog de kosten van herstel zullen zijn en of het inderdaad noodzakelijk is geweest een beveiligingsbedrijf in te schakelen.
Straatverbod.
5.5 Eisers stellen dat vanwege het gegeven dat gedaagde in staat is (geweest) en bereid is (geweest) schade aan te richten aan de eigendommen van eisers, en hiervan ook blijkt heeft gegeven getuige zijn (in)braak van 11 september 2008, zij recht en belang hebben bij het instellen van een straatverbod. Gedaagde heeft zich immers op 11 september 2008 wederrechtelijk de toegang tot de woning van eisers verschaft en heeft hij zich op
16 september 2008 wederom naar de woning van eisers begeven, teneinde zich wederom de toegang te verschaffen. Ook stellen eisers dat in de buurt de schrik er goed in zit en dat deze normaal gesproken rustige buurt niet is gebaat bij inbrekende en amokmakende aannemers. Eisers vrezen dat gedaagde terug blijft komen, teneinde zijn gram op de woning te halen. Gedaagde erkent dat hij zich op 11 september 2008 de toegang tot de woning heeft verschaft, maar dat was om het retentierecht uit te oefenen en niet om schade aan de woning toe te brengen. Daarnaast heeft gedaagde zich eveneens op 16 september 2008 naar de woning van eisers begeven. Hier was echter evenmin sprake van de bedoeling om schade toe brengen maar gedaagde had gereedschap op willen halen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient de vordering tot het instellen van een straatverbod eveneens te worden afgewezen. Gedaagde heeft weliswaar toegegeven zich tot twee keer toe naar de woning van eisers te hebben begeven, maar van verdere pogingen (om schade toe te brengen) is niet gebleken. Daar komt bij dat eisers weliswaar stellen dat de schrik er bij de buurt goed inzit, maar deze stelling wordt niet gesteund door verklaringen van buurtbewoners dan wel van overlastmeldingen bij de politie.
Proceskosten.
6. Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
I. Wijst af de vorderingen van eisers.
II. Veroordeelt eisers in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van gedaagde begroot op € 254,-- aan verschotten.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Zweers, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 oktober 2008, in tegenwoordigheid van de griffier.