
Jurisprudentie
BF5949
Datum uitspraak2008-04-08
Datum gepubliceerd2009-02-05
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers104.003.132
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-02-05
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers104.003.132
Statusgepubliceerd
Indicatie
Het hof volgt [appellante] niet in haar onder 5.6 weergegeven opvatting, welke kort weergegeven neerkomt op de klacht dat de kantonrechter de regels van de bewijslastverdeling verkeerd heeft toegepast. [appellante] ziet eraan voorbij dat het, zoals onder 5.5 al is overwogen, op grond van artikel 7: 658 BW aan de werknemer is om te stellen en zonodig te bewijzen dat hij de schade waarvan hij de vergoeding vordert, heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Daartoe is nodig dat de werknemer niet alleen stelt en zonodig bewijst dat er in relevante mate sprake is geweest van werkomstandigheden die de gezondheid bedreigen, maar ook dat hij stelt en zonodig aannemelijk maakt dat hij lijdt aan een ziekte of aan gezondheidsklachten welke door die werkomstandigheden kunnen zijn veroorzaakt. Indien de werknemer in voornoemde bewijslevering is geslaagd, is de werkgever voor de schade aansprakelijk, tenzij hij zich ingevolge artikel 7: 658 lid 2 BW van aansprakelijkheid kan bevrijden door het daarin bedoelde bewijs te leveren.
Uitspraak
8 april 2008
vijfde civiele kamer
zaaknummer 104.003.132
rolnummer (oud) 2007/97
G E R E C H T S H O F T E A M S T E R D A M
nevenzittingsplaats Arnhem
Arrest
in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
procureur: mr. A. van Hees,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
Adecco Personeelsdiensten B.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
procureur: mr. F.B. Falkena.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van de vonnissen van 9 juli 2003, 26 mei 2004, 27 april 2005, 3 augustus 2005, 22 maart 2006, 24 mei 2006 en 4 oktober 2006 die de kantonrechter (rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht) tussen appellante (hierna ook te noemen: [appellante]) als eiseres en geïntimeerde (hierna ook te noemen: Adecco) als gedaagde heeft gewezen; van die vonnissen is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 [appellante] heeft bij exploot van 18 december 2006 Adecco aangezegd van die vonnissen in hoger beroep te komen, met dagvaarding van Adecco voor het gerechtshof Amsterdam. Bij exploot van 21 december 2006 heeft [appellante] Adecco opgeroepen om op dinsdag 16 januari 2007 te verschijnen ter terechtzitting van het gerechtshof te Amsterdam in de nevenzittingsplaats te Arnhem.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellante] twee grieven tegen het vonnis van 9 juli 2003, drie grieven tegen het vonnis van 27 april 2005, drie grieven tegen het vonnis van 22 maart 2006, één grief tegen de vonnissen van 22 maart 2006 en 24 mei 2006 gezamenlijk, twee grieven tegen het vonnis 24 mei 2006, zes grieven tegen het vonnis van 4 oktober 2006 en één algemene grief aangevoerd en toegelicht en heeft zij bewijs aangeboden. Zij heeft gevorderd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest de bestreden vonnissen zal vernietigen en, opnieuw recht doende, de in eerste instantie door [appellante] ingestelde vordering alsnog zal toewijzen met veroordeling van Adecco in de kosten van de procedure in beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft Adecco de grieven bestreden en heeft zij bewijs aangeboden. Zij heeft geconcludeerd dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zo nodig met verbetering van gronden, de bestreden vonnissen zal bekrachtigen met veroordeling van [appellante] in (bedoeld zal zijn:) de kosten van het hoger beroep, waaronder een specifiek bedrag ter zake van nakosten procureur ad € 131,00 bij niet betekening door de deurwaarder en € 199,00 bij betekening door de deurwaarder, en [appellante] ingeval zij in de proceskosten wordt veroordeeld, ook te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de verschuldigde proceskosten en de nakosten procureur met ingang van 14 dagen na het wijzen van het arrest en het arrest ook voor wat betreft de hiervoor genoemde proceskosten uitvoerbaar bij voorraad te verklareren.
2.4 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
3 De grieven
[appellante] heeft de volgende grieven aangevoerd:
Tegen het vonnis van 9 juli 2003
Grief 1
Ten onrechte heeft de kantonrechter geoordeeld (sub 4.1) dat voor beantwoording van de vraag of Adecco aansprakelijk is voor de door [appellante] geleden en te lijden schade als uitgangspunt dient te worden genomen dat wanneer een werknemer werk heeft verricht dat naar zijn aard medisch objectiveerbare beperkingen kan veroorzaken, het oorzakelijk verband tussen de desbetreffende beperkingen en werkomstandigheden aangenomen moet worden, indien de werkgever heeft nagelaten die maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van die werkzaamheden schade lijdt.
Grief 2
Ten onrechte heeft de kantonrechter (sub 4.6) zich de vraag gesteld of genoemde klachten bij [appellante] uiteindelijk hebben geleid tot de arbeidsongeschiktheid, en daarmee de gestelde schade.
Tegen het vonnis van 27 april 2005
Grief 3
Ten onrechte overweegt de kantonrechter sub 3 dat hij in herinnering brengt dat de deskundige is ingeschakeld in het kader van het bijbrengen van voldoende materiaal om tot het oordeel te kunnen komen dat de door eiseres gestelde schade in het raam van de door haar verrichte arbeid is geleden en dat eiseres daarvan de stelplicht en zonodig de bewijslast heeft.
Grief 4
Ten onrechte heeft de kantonrechter geoordeeld dat het redelijk is dat [appellante] de kosten draagt van de verder in te schakelen deskundige.
Grief 5
Ten onrechte heeft de kantonrechter de deskundigen Drs. [A.] en Dr. [B.] ingeschakeld ter beantwoording van de vraag of en in hoeverre de klachten en beperkingen van [appellante] zijn veroorzaakt door de omstandigheden, waaronder zij werkte.
Tegen het vonnis van 22 maart 2006
Grief 6
Ten onrechte wenst de kantonrechter blijkens dit vonnis over te gaan tot de benoeming van een arbeidsdeskundige.
Grief 7
Ten onrechte stelt de kantonrechter in dit vonnis partijen voor ook een orthopedisch chirurg te benoemen.
Grief 8
Door partijen voor te stellen een orthopedisch chirurg in te schakelen heeft de kantonrechter ten onrechte in het ongewisse gelaten welke betekenis die inschakeling zou hebben voor de waarde van het ‘voorlopig’ rapport van de revalidatiearts [A.].
Tegen de vonnissen van 22 maart 2006 en 24 mei 2006
Grief 9
Op zichzelf, maar zeker ook in onderlinge samenhang bezien, zijn onbegrijpelijk de overwegingen van de kantonrechter sub 3.2 van het vonnis van 22 maart 2006 en sub 1 van het vonnis van 24 mei 2006.
Tegen het vonnis van 24 mei 2006
Grief 10
Gezien het vorenstaande, is de kantonrechter ten onrechte teruggekomen op eerder door hem genomen beslissingen, zelfs daar waar het gaat om de door de kantonrechter vastgestelde feiten. Een dergelijke beoordeling van een rechtsgeschil verdraagt zich niet met een goede procesorde en is in strijd met vaste rechtspraak (zie onder andere HR 16 januari 2004, NJ 2004, 318).
Grief 11
Ten onrechte is de kantonrechter blijkens het gestelde sub 2 van oordeel dat de tussenstap (om [A.] een eindoordeel te vragen) niet via het ‘officiële’ deskundigentraject (in de zin van de benoeming door de kantonrechter, met kostenbegroting en tijdsverlies) zou moeten plaats vinden, maar dat het [appellante] vrij staat om [A.] om een eindoordeel te vragen na het lezen van [B.]’ rapportage.
Tegen het vonnis van 4 oktober 2006
Grief 12
Ten onrechte overweegt de kantonrechter sub 4.1 dat ‘thans de situatie zo is dat de eisende partij te weinig nut ziet in danwel fundamenteel bezwaar maakt tegen de benoeming van meer deskundigen’.
Grief 13
Ten onrechte oordeelt de kantonrechter sub 4.2 dat door [appellante] onvoldoende is aangetoond dat de uitvoerig beschreven klachten de oorzaak zijn in de uitoefening van de werkzaamheden als intercedente in dienst van Adecco.
Grief 14
Ten onrechte wordt door de kantonrechter gewezen op de inhoud van de rapporten van [A.] en [B.] ter motivering van zijn oordeel dat de klachten niet veroorzaakt zijn in de uitoefening van de werkzaamheden van [appellante].
Grief 15
Ten onrechte wordt door de kantonrechter van belang geacht de opmerking van de deskundige [B.] dat het opvallend zou zijn dat de klachten van [appellante] persisteren ook lang nadat zij met werken was gestopt.
Grief 16
Ten onrechte is de kantonrechter in zijn algemeenheid er van uitgegaan dat de klachten van [appellante] niet kunnen zijn veroorzaakt in de uitoefening van de werkzaamheden bij Adecco.
Grief 17
Ten onrechte oordeelt de kantonrechter blijkens het vonnis van 4 oktober 2006 (4.2) dat in een zaak als deze geen ruimte is voor een beoordeling van de vordering op basis van het bepaalde in artikel 7: 611 BW, of de aanvullende en beperkende (werking van de) redelijkheid en billijkheid.
Grief 18
Ten onrechte heeft de kantonrechter herhaaldelijk geen gevolg gegeven aan de verzoeken van [appellante] in de aktes van 5 juli 2006 en 12 april 2006 om [appellante] de mogelijkheid te bieden tegen de tussenvonnissen in beroep te komen.
4 De vaststaande feiten
De kantonrechter heeft in het vonnis van 9 juli 2003 onder 2 feiten vastgesteld. Aangezien daartegen geen grieven zijn aangevoerd of bezwaren zijn geuit, zal het hof in hoger beroep ook van die feiten uitgaan.
5 De motivering van de beslissing in hoger beroep
5.1 Tegen de vonnissen van 26 mei 2004 en 3 augustus 2005 heeft [appellante] geen grieven gericht, zodat zij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar hoger beroep van die vonnissen.
5.2 In de procedure in eerste aanleg heeft [appellante] een verklaring voor recht gevorderd dat Adecco aansprakelijk is voor de schade die [appellante] stelt te hebben geleden en nog te lijden als gevolg van de uitoefening van haar werkzaamheden voor Adecco. Zij vordert dat Adecco veroordeeld zal worden tot vergoeding van deze schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, inclusief wettelijke rente en veroordeling in de proceskosten.
Zakelijk weergegeven is de grondslag van de vordering van [appellante] deze, dat zij stelt schade te hebben geleden en nog te lijden als gevolg van arbeidsongeschiktheid, welke is veroorzaakt doordat Adecco haar verplichting niet is nagekomen om de werkplek van [appellante] zodanig in te richten dat voorkomen werd dat zij in de uitoefening van haar werkzaamheden schade zou lijden.
5.3 De kantonrechter heeft na zes tussenvonnissen waarin, onder meer, twee deskundigen zijn benoemd door wie is gerapporteerd, de vordering van [appellante] bij eindvonnis van 4 oktober 2006 afgewezen.
5.4 Met de grieven 1, 2 en 5 worden door [appellante] stelplicht, bewijslast en omkeringsregel in zaken die artikel 7: 658 Burgerlijk Wetboek (BW) als grondslag hebben, aan de orde gesteld. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.5 Het hof stelt bij de beoordeling van deze grieven voorop dat het in beginsel aan de werknemer is om te stellen en zo nodig te bewijzen dat een oorzakelijk verband bestaat tussen de schade waarvan de vergoeding wordt gevorderd, en de uitoefening van de werkzaamheden waarin de schade gesteld wordt te zijn geleden.
5.6 Het hof begrijpt dat aan de grieven 1, 2 en 5 de opvatting van [appellante] ten grondslag ligt dat zij met het oog op de bewijslastverdeling slechts aannemelijk behoeft te maken dat sprake is geweest van een relevante blootstelling aan arbeidsomstandigheden, waarvan de klachten en beperkingen het gevolg kunnen zijn. In de ogen van [appellante] behoeven deze klachten en beperkingen niet als medisch objectiveerbaar te worden gekwalificeerd. Nu [appellante] dit aannemelijk had gemaakt en aldus aan haar bewijslast had voldaan, had voor de beoordeling van de aansprakelijkheid geen deskundige meer behoeven te worden ingeschakeld omdat de zogenaamde omkeringsregel toepassing had dienen te vinden. De inschakeling van een deskundige was, aldus [appellante], slechts nodig voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid (het verlies van arbeidsvermogen).
5.7 Het hof volgt [appellante] niet in haar onder 5.6 weergegeven opvatting, welke kort weergegeven neerkomt op de klacht dat de kantonrechter de regels van de bewijslastverdeling verkeerd heeft toegepast. [appellante] ziet eraan voorbij dat het, zoals onder 5.5 al is overwogen, op grond van artikel 7: 658 BW aan de werknemer is om te stellen en zonodig te bewijzen dat hij de schade waarvan hij de vergoeding vordert, heeft geleden in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Daartoe is nodig dat de werknemer niet alleen stelt en zonodig bewijst dat er in relevante mate sprake is geweest van werkomstandigheden die de gezondheid bedreigen, maar ook dat hij stelt en zonodig aannemelijk maakt dat hij lijdt aan een ziekte of aan gezondheidsklachten welke door die werkomstandigheden kunnen zijn veroorzaakt. Indien de werknemer in voornoemde bewijslevering is geslaagd, is de werkgever voor de schade aansprakelijk, tenzij hij zich ingevolge artikel 7: 658 lid 2 BW van aansprakelijkheid kan bevrijden door het daarin bedoelde bewijs te leveren.
5.8 [appellante] is echter niet in de voornoemde bewijslevering geslaagd. Gelet immers op de door de kantonrechter in het tussenvonnis van 9 juli 2003 onder 2.8 tot en met 2.13 gegeven en niet betwiste opsomming van de inhoud van de door [appellante] overgelegde medische stukken, ziet het hof niet dat door [appellante] voorafgaand aan het tussenvonnis van 9 juli 2003 -en overigens ook niet nadien- stukken in het geding zijn gebracht waarin tot uitdrukking komt welke de medische beperkingen zijn van [appellante] en waarin met redengeving het mogelijke oorzakelijke verband wordt gelegd tussen de medische beperkingen en de daarmee in verband staande arbeidsongeschiktheid (en de daaruit voortvloeiende schade) enerzijds en de werkomstandigheden bij Adecco anderzijds.
Het hof volgt [appellante] niet in haar betoog dat door de kantonrechter in strijd met de door [appellante] genoemde jurisprudentie ten aanzien van de bewijslast, aan de beperkingen de kwalificatie medisch objectiveerbaar is meegegeven. Zonder nadere toelichting van de kant van [appellante], welke toelichting ontbreekt, valt niet in te zien dat deze kwalificatie in strijd zou zijn met de regels van bewijslastverdeling.
5.9 Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat de grieven 1, 2 en 5 falen voor zover deze gericht zijn tegen het tussenvonnis van 9 juli 2003.
Voor zover grief 5 zich richt tegen de tussenvonnissen van 26 mei 2004 en 3 augustus 2005, faalt deze ook. Met deze grief wordt immers betoogd dat geen deskundigenonderzoek had mogen worden gelast in verband met het gegeven dat [appellante], zoals zij stelt, reeds aan haar bewijslast had voldaan. Zoals hierboven onder 5.8 is overwogen, was dat naar het oordeel van het hof niet het geval.
5.10 Gezien de toelichting berust grief 3 op de opvatting dat blijkens het tussenvonnis van 9 juli 2003 alleen nog de vraag diende te worden beantwoord of de in dat vonnis genoemde klachten van [appellante] uiteindelijk hebben geleid tot haar arbeidsongeschiktheid. Deze grief berust naar het oordeel van het hof op een onjuiste lezing van het bedoelde tussenvonnis, nu in dat vonnis onder 4.2 door de kantonrechter wordt overwogen dat de eerste vraag die beantwoord moet worden, is of de klachten van [appellante], tengevolge waarvan zij uiteindelijk arbeidsongeschikt is geworden, zijn veroorzaakt door de fysieke arbeidsomstandigheden waaronder zij werkte. De grief snijdt geen hout.
5.11 Uit de toelichting op grief 4 begrijpt het hof dat [appellante] in het tussenvonnis van 9 juli 2003 leest dat Adecco beschouwd dient te worden als de aansprakelijke partij. Dit brengt volgens [appellante] mee dat Adecco belast had dienen te worden met de kosten van het voorschot van de deskundige.
Door de kantonrechter is echter geen beslissing gegeven omtrent de aansprakelijkheid van Adecco, zodat toepassing van artikel 195 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) met zich bracht dat [appellante] als eisende partij met het deponeren van het voorschot kon worden belast, nu in het tussenvonnis van 27 april 2005 geen omstandigheden waren aangewezen op grond waarvan Adecco of beide procespartijen tezamen daarmee dienden te worden belast. De grief faalt.
5.12 De grieven 6, 7, 8 en 9, gericht tegen het vonnis van 22 maart 2006, betreffen de beslissing van de kantonrechter om over te gaan tot benoeming van een arbeidsdeskundige en een orthopedisch chirurg als deskundigen. De grieven behelzen de klacht dat hier sprake is van onbegrijpelijke overwegingen die leiden tot een ommezwaai ten opzichte van de tussenvonnissen van 26 mei 2004 en 3 augustus 2005.
Het hof stelt voorop, en dat is ook niet met zoveel woorden door [appellante] gesteld, dat het de rechter in het algemeen en ook de rechter in de onderhavige procedure in beginsel niet verboden is om terug te komen op eerder genomen beslissingen die geen eindbeslissingen zijn. Dat de kantonrechter in het onderhavige geval is teruggekomen op een of meer eindbeslissingen, is niet gebleken. Reeds om die reden dienen de grieven te falen.
Bovendien heeft de kantonrechter in de aan het vonnis van 22 maart 2006 voorafgaande tussenvonnissen niet de beslissing genomen dat geen arbeidsdeskundige of een orthopedisch chirurg als deskundigen zullen worden benoemd, zodat geen sprake was een beslissing waarop de kantonrechter is teruggekomen.
In het vonnis van 22 maart 2006 heeft de kantonrechter onder 3.2 uiteen gezet dat hij het in het licht van de uitspraak van de Hoge Raad van 20 mei 2005, RvdW 2005, 75 en ook vanwege de aangehaalde opmerkingen van UWV GAK gewenst vindt een arbeids- deskundige en een orthopedisch chirurg als deskundigen te benoemen. [appellante] had bij akte uitlaten deskundigenrapport, genomen ter zitting van 1 maart 2006, in het geding gebracht de brief van het Hoofd Juridische Zaken van het Centrum van Werk en Inkomen van 26 februari 2004 waarin was opgenomen dat uit het advies van het UWV GAK aannemelijk is geworden dat de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid van [appellante] mede ligt in een slecht ingerichte werkplek. Het hof is van oordeel dat de overweging van de kantonrechter ten aanzien van UWV GAK betrekking heeft op het in de door [appellante] overgelegde brief aangehaalde advies en voorts dat de gedachtegang van de kantonrechter voor [appellante] navolgbaar was. De grieven falen.
5.13 Hetgeen hiervoor met betrekking tot de grieven 6, 7, 8 en 9 is overwogen brengt mee dat grief 10 tevergeefs wordt voorgesteld. Voorts wordt noch uit de grief noch uit de toelichting daarop duidelijk waar de kantonrechter zou zijn teruggekomen op door hem genomen beslissingen ten aanzien van de vastgestelde feiten.
5.14 Grief 11 richt zich tegen de overweging van de kantonrechter die betrekking heeft op de wijze waarop uiteindelijk het eindoordeel van de deskundige [A.] gevraagd zal kunnen worden. Gezien de inhoud van de desbetreffende overweging stond het [appellante] vrij om aan de deskundige [A.] de rapportage van de deskundige[B.] te doen toekomen en hem, [A.], een eindoordeel te vragen. Naar het oordeel van het hof kan een dergelijke gang van zaken plaatsvinden binnen het kader van de artikelen 194 en volgende Rv. [appellante] licht niet toe waarom hier sprake lijkt te zijn van een ander traject. De grief faalt.
5.15 In het tussenvonnis van 24 mei 2006 overweegt de kantonrechter dat [appellante] wellicht nog reden ziet om een arbeidsdeskundige (en een orthopedisch chirurg) een rapport te laten opmaken. In de akte van [appellante], genomen ter rolle van 5 juli 2006, valt met zoveel woorden te lezen dat [appellante] bezwaar heeft tegen de benoeming van een orthopedische chirurg en een arbeidsdeskundige als deskundigen. De overweging van de kantonrechter waartegen grief 12 is gericht, sluit volledig aan bij hetgeen [appellante] bij akte heeft meegedeeld. Grief 12 snijdt geen hout.
5.16 In de grieven 13 en -gezien de toelichting- 14 stelt [appellante] opnieuw de bewijslastverdeling aan de orde. Onder verwijzing naar hetgeen onder 5.7 is overwogen, komt het hof tot het oordeel dat deze grieven het lot van de grieven 1, 2 en 5 moeten delen.
5.17 De grieven 14,15 en 16 richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter, gebaseerd op de rapporten van de deskundigen [A.] en [B.] (en de daarin aangehaalde oordelen van internisten, cardioloog, neurologen, dermatoloog, oogarts en reumatoloog), dat door [appellante] onvoldoende is aangetoond dat de beschreven klachten zijn veroorzaakt in de uitoefening van de werkzaamheden als intercedente in dienst van Adecco. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Het hof stelt vast dat de diagnose van de deskundige, de reumatoloog dr. [B.], blijkens zijn rapport van 25 januari 2006 luidt dat bij [appellante] sprake is van een chronisch pijnsyndroom waaraan de meer dan normale beweeglijkheid van gewrichten een bijdrage kan leveren. In hoeverre eerdere werkomstandigheden hierin een rol gespeeld hebben, is moeilijk aan te geven. Opvallend is dat de klachten persisteren ook lang nadat zij met werken is gestopt.
De deskundige [A.] deelt in zijn rapport van 28 september 2004 als antwoord op vraag 6 mee: “Het is voor mij niet mogelijk de klachten van betrokkene te differentiëren naar een eventueel onderliggende oorzaak.”
Het hof is van oordeel dat de kantonrechter aan de hand van de twee genoemde rapporten, waarin geen medisch objectiveerbare oorzaak van de klachten wordt gegeven, op goede gronden tot het oordeel is gekomen dat [appellante] onvoldoende heeft aangetoond dat de klachten veroorzaakt zijn in de uitoefening van haar functie van intercedente in dienst van Adecco.
5.18 Aan de conclusie van de medisch adviseur van [appellante], drs.[C.], dat de negatieve bevindingen van de reumatoloog binnen zijn vakgebied de conclusie ondersteunen dat de spier- en gewrichtsklachten van [appellante] arbeidsgerelateerd zijn, gaat het hof voorbij nu onderbouwing van deze conclusie ontbreekt. De klacht gericht tegen de overweging van de kantonrechter dat [B.] het opvallend vindt dat de klachten persisteren ook lang nadat [appellante] met werken is gestopt, behoeft bij gebrek aan belang geen bespreking nu reeds is geoordeeld dat de kantonrechter op goede gronden tot het oordeel is gekomen dat de oorzaak van de klachten door [appellante] onvoldoende is aangetoond. Dat dit op de weg van [appellante] lag is hierboven reeds overwogen. De grief dat Adecco geen concreet aanknopingspunt voor een alternatieve oorzaak van de klachten heeft genoemd, faalt dan ook.
5.19 Naar het oordeel van het hof komt (subsidiaire) toepassing van artikel 7: 611 en/of artikel 6: 248 BW slechts dan aan de orde indien mogelijk sprake is van aansprakelijkheid van de werkgever voor schade welke niet beheerst wordt door artikel 7: 658 BW. Voor toepassing van de genoemde artikelen is derhalve in een zaak als de onderhavige waarin de vordering is gegrond op het niet naleven van de werkgever van een verplichting als bedoeld in artikel 7: 658 BW geen ruimte. Grief 17 faalt.
5.20 In grief 18 klaagt [appellante] over het feit dat de kantonrechter ondanks het verzoek, gedaan bij akte van 5 juli 2006 en akte van 12 april 2006, niet de mogelijkheid heeft geboden om tussentijds appel in te stellen. Deze grief faalt nu het, ook indien één der procespartijen verzoekt om hoger beroep van een tussenvonnis toe te laten, aan het beleid van de rechter is overgelaten om dit al dan niet toe te staan en [appellante] niet toelicht waarom de rechter in het onderhavige geval op een onjuiste wijze van die beleidsvrijheid gebruik heeft gemaakt.
6 Slotsom
De grieven falen, zodat de bestreden vonnissen moeten worden bekrachtigd. [appellante] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld, met dien verstande dat de vordering van Adecco met betrekking tot de nakosten gelet op het bepaalde in artikel 237 lid 4 Rv. zal worden afgewezen.
7 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [appellante] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep van de tussen partijen gewezen vonnissen van de kantonrechter (rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht) van 26 mei 2004 en 3 augustus 2005;
bekrachtigt de tussen partijen gewezen vonnissen van die kantonrechter van 9 juli 2003, 27 april 2005, 22 maart 2006, 24 mei 2006 en 4 oktober 2006;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Adecco begroot op € 894,- voor salaris van de procureur en op € 248,- voor griffierecht;
veroordeelt [appellante] tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten, te rekenen vanaf 14 dagen na de datum waarop het arrest is gewezen tot de dag der voldoening;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Katz-Soeterboek, Duitemeijer en Keirse en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 april 2008.