
Jurisprudentie
BF5946
Datum uitspraak2008-10-03
Datum gepubliceerd2008-10-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers08/710389-08
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-06
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers08/710389-08
Statusgepubliceerd
Indicatie
De rechtbank te Almelo veroordeelt verdachte ter zake van poging tot doodslag (inrijden met de auto op het slachtoffer) en weigeren medewerking aan alcoholonderzoek (ademanalyse) tot gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, alsmede tot ontzegging van de rrijbevoegdheid voor de duur van (in totaal) 3 jaar.
Uitspraak
RECHTBANK ALMELO
Parketnummer: 08/710389-08
STRAFVONNIS
Uitspraak: 3/10/2008.
De rechtbank te Almelo, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Almelo, tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum]
wonende te [woonadres],
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting “De Karelskamp” te Almelo,
terechtstaande ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 8 juni 2008, te Almelo,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een
persoon, genaamd [naam slachtoffer], van het leven te beroven, met dat opzet, als
bestuurder van een personenauto (BMW), met/in die door hem, verdachte,
bestuurde personenauto (BMW) naar de woning van die [naam slachtoffer] is gereden en/of op/over de [A-straat] heeft gereden en/of - toen/nadat verdachte die
auto tot stilstand had gebracht en/of toen voornoemde [naam slachtoffer] zich op de [A-straat] bevond - (meermalen) gas heeft gegeven en/of (vanuit stilstand)
(vol gas) is opgetrokken en/of in de richting van die [naam slachtoffer] is gereden en/of (meermalen) in de richting van die [naam slachtoffer] heeft (bij)gestuurd en/of op die [naam slachtoffer] is ingereden en/of tegen die [naam slachtoffer] is aangereden en/althans die [naam slachtoffer] heeft
aangereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(parketnummer 710389/08; aangifte blz. 32 e.v.)
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, ter zake dat:
hij op of omstreeks 8 juni 2008, te Almelo,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon,
genaamd [naam slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, als bestuurder van een personenauto (BMW), met/in die door hem,
verdachte, bestuurde personenauto (BMW) naar de woning van die [naam slachtoffer] is gereden en/of op/over de [A-straat] heeft gereden en/of - toen/nadat
verdachte die auto tot stilstand had gebracht en/of toen voornoemde [naam slachtoffer] zichop de [A-straat] bevond - (meermalen) gas heeft gegeven en/of (vanuit stilstand) (vol gas) is opgetrokken en/of in de richting van die [naam slachtoffer] is gereden en/of (meermalen) in de richting van die [naam slachtoffer] heeft (bij)gestuurd en/of op die [naam slachtoffer] is ingereden en/of tegen die [naam slachtoffer] is aangereden en/althans die [naam slachtoffer] heeft aangereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(parketnummer 710389/08; aangifte blz. 32 e.v.
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht.
2.
hij op of omstreeks 8 juni 2008, te Almelo,
als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een
personenauto (BMW) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de
Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen
medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8,
tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de
verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat
en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een
opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
(parketnummer 710389/08)
art 163 lid 2 Wegenverkeerswet 1994
art 8 lid 2 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994.
Gezien de stukken;
Gelet op het onderzoek ter terechtzitting;
Gehoord de vordering van de officier van justitie;
Gelet op de verdediging door en/of namens verdachte gevoerd;
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging begane kennelijke schrijffouten verbeterd, in de bewezenverklaring.
Verdachte wordt daardoor in zijn verdediging niet geschaad.
De rechtbank is door de inhoud van wettige bewijsmiddelen -die in het geval waarin de wet aanvulling van dit (verkorte) vonnis met de bewijsmiddelen vereist, in een aan dit vonnis te hechten bijlage zullen worden opgenomen- waarop na te melden beslissing steunt, tot de overtuiging gekomen en acht wettig bewezen dat verdachte het sub 1 primair en sub 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 8 juni 2008, te Almelo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, genaamd [naam slachtoffer], van het leven te beroven, met dat opzet, als bestuurder van een personenauto (BMW), met/in die door hem, verdachte, bestuurde personenauto (BMW) naar de woning van die [naam slachtoffer] is gereden en op/over de [A-straat] heeft gereden en - toen/nadat verdachte die auto tot stilstand had gebracht en toen voornoemde [naam slachtoffer] zich op de [A-straat] bevond - meermalen gas heeft gegeven en vanuit stilstand
vol gas is opgetrokken en in de richting van die [naam slachtoffer] is gereden en
meermalen in de richting van die [naam slachtoffer] heeft bijgestuurd en op die [naam slachtoffer] is ingereden en tegen die [naam slachtoffer] is aangereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 8 juni 2008, te Almelo, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto (BMW) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8,
tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de
verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat
en aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een
opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen;
Tot deze beslissing geven reden de in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden, waarbij de inhoud van die bewijsmiddelen telkens alleen is gebezigd tot bewijs van het ten laste gelegde feit, waarop deze inhoud in het bijzonder betrekking heeft.
De rechtbank heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts nog in het bijzonder overwogen:
Door de raadsman is ter terechtzitting -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte als bestuurder van een personenauto daarmee vanuit stilstand is opgetrokken en vervolgens vol gas gevend op het slachtoffer [naam slachtoffer] is ingereden.
Nu derhalve opzet -al dan niet in voorwaardelijke vorm- op de dood van genoemd slachtoffer ontbreekt, dient -aldus de raadsman- verdachte ten aanzien van het sub 1 primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
In tegenstelling tot hetgeen de raadsman heeft betoogd, acht de rechtbank -kort gezegd- wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 8 juni 2008 te Almelo opzettelijk met een door hem bestuurde auto op aangever [naam aangever] is ingereden.
De rechtbank leidt dat af uit de volgende feiten en omstandigheden:
Door aangever [naam aangever] is bij de politie -zakelijk weergegeven- verklaard:
-dat hij al langere tijd problemen heeft met de ex van zijn vriendin;
-dat hij op zondag 8 juni 2008, omstreeks 00.30 uur, geluid op straat hoorde; dat hij
naar het balkon van zijn woning is gelopen en zag dat [naam verdachte] bij zijn
personenauto stond; dat hij zag dat [naam verdachte] zijn personenauto aan het
vernielen was; dat hij, [naam aangever], zag dat de personenauto van [naam
verdachte] ook voor de woning stond en dat hij hoorde dat de motor van die auto
nog draaide.
-dat hij, [naam aangever] daarop naar buiten is gelopen en zag dat [naam verdachte]
wegrende richting zijn personenauto, merk BMW, kleur zwart, type 318; dat hij
[naam aangever], zag dat [naam verdachte] in zijn personenauto stapte en wegreed
richting [B-straat]; dat hij [naam aangever] wilde weten welke kant [naam
verdachte] op zou gaan en binnendoor is gelopen, richting [A-straat].
-dat hij, [naam aangever], toen hij midden op de rijbaan van de [A-straat] stond, zag
dat de zwarte personenauto van [naam verdachte] de [A-straat] in kwam rijden;
dat hij, [naam aangever], met zijn rechter hand aangaf dat de personenauto moest
stoppen; dat hij zag dat [naam verdachte] dit deed en op een afstand van ongeveer
15 meter van hem, [naam aangever], vandaan stond; dat hij hoorde dat de motor van
de personenauto nog wel draaide en dat hij hoorde dat het gaspedaal meerdere keren
werd ingetrapt.
dat hij, [naam aangever], zag dat [naam verdachte] in zijn richting keek; dat hij,
[naam aangever], op straat is blijven staan.
-dat hij, [naam aangever], zag dat de personenauto van [naam verdachte] met hoge
snelheid in zijn richting kwam rijden; dat hij zich omdraaide en wilde voorkomen
dat de personenauto hem aanreed; dat hij, [naam aangever], tussen de geparkeerde
auto’s door wilde lopen; dat hij voelde dat hij van achteren werd geraakt door de
personenauto; dat hij door de lucht is gevlogen en op zijn rechter zijde op straat viel
en buiten bewustzijn raakte.
Door de getuige [naam getuige 1] is bij de politie -zakelijk weergegeven- verklaard:
-dat hij op 8 juni 2008, omstreeks 00.40 uur, vanaf het balkon van zijn woning een
personenauto in de richting van de Albert Verweystraat zag rijden; dat het een
donkerkleurige BMW betrof, die in de bocht van de [C-straat] en de [A-straat]
stopte.
-dat hij, [naam getuige 1] vanaf de linker zijde een voor hem onbekende man zag
naderen, die midden op de [A-straat] liep.
-dat hij, [naam getuige 1] zag en hoorde dat de auto opreed en dat hij de motor van
de auto hoorde alsof de bestuurder vol gas gaf; dat hij tijdens het optrekken van de
auto piepende banden hoorde.
-dat hij, [naam getuige 1], zag dat de auto in de richting van de man reed, die al
gebarend, voor hem naar rechts stapte, vermoedelijk om de auto te ontwijken.
-dat hij, [naam getuige 1] zag dat de auto, voor de bestuurder gezien, naar links werd
bijgestuurd in de richting van de man.
-dat hij, [naam getuige 1] zag dat de man nog verder voor hem naar rechts stapte,
waarop de auto wederom nog meer naar links werd bijgestuurd.
-dat de man de auto net ontweek en met zijn vuisten op de linker voorzijde van het
dak sloeg; dat het midden van de auto, daar deze nog steeds links instuurde, het
lichaam van de man raakte en dat ook de linker achterzijde van de auto de man nog
raakte.
-dat hij, [naam getuige 1] zag dat de man op de grond viel en een keer omrolde; dat
hij, [naam getuige 1] de man nog hoorde schreeuwen.
Door de getuige [naam getuige 2] is bij de politie, zakelijk weergegeven, verklaard:
-dat op zondag 8 juni, omstreeks 00.40 uur, haar man riep dat zij de politie moest
bellen omdat haar ex-vriend [naam verdachte] -iedereen noemt hem Marco- de auto
van haar man aan het kapot maken was; dat haar man hierop naar buiten is gegaan.
-dat zij, [naam getuige 2], op het moment dat zij aan het bellen was op het balkon aan
de voorzijde van de woning stond en zicht had op de auto; dat zij ineens een harde
knal en een schreeuw hoorde;
-dat zij, [naam getuige 2] enkele seconden later een zwarte BMW de bocht om zag
komen rijden; dat het kenteken begon met de letters HR en eindigde met het cijfer
4; dat het haar bekend is dat haar ex-vriend in deze BMW rijdt; dat zij in de BMW
een man zag zitten die zij aan diens houding herkende als haar ex. Dat zij zag dat
hij doorreed tot aan het einde van de straat en toen rechtsaf sloeg;
-dat zij, [naam getuige 2] hierop direct naar het balkon aan de achterzijde van de flat
is gelopen en, toen zij naar beneden keek, haar man op straat zag liggen;
-dat zij toen direct naar haar man is toegegaan en toen zij bij hem stond, dezelfde
BMW weer aan zag komen rijden; dat zij achter het stuur een man zag zitten die zij
voor 100 % herkende als zijnde haar ex [naam verdachte].
In het licht van het bovenstaande acht de rechtbank de door verdachte bij de politie en door zijn raadsman ter terechtzitting afgelegde verklaring dat aangever [naam aangever] tegen de auto zou zijn aangerend, niet geloofwaardig. Het verweer dat er om die reden geen sprake kan zijn van al dan niet voorwaardelijk opzet op de levensberoving van aangever wordt daarom verworpen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de dood van zijn handelen het gevolg zou zijn. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder in aanmerking de omstandigheden dat verdachte met een hoog toerental (plankgas) vanuit stilstand op aangever is ingereden. Door de uiterlijke verschijningsvorm van deze gedragingen van verdachte en naar algemene ervaringsregels is hiermee een als aanmerkelijk te beschouwen kans op een ernstige aanrijding en daardoor op levensberoving in het leven geroepen. Verondersteld mag worden dat ook bij de verdachte ten tijde van het wegrijden wetenschap bestond van de aanmerkelijke kans dat zo een gevolg kon intreden. Door desondanks te handelen heeft verdachte die aanmerkelijke kans aanvaard en op de koop toegenomen.
Door de raadsman is ter terechtzitting in aanvulling op zijn verweer subsidiair verzocht de politie middels op te maken proces-verbaal van bevindingen -met een daarin mede op te nemen situatieschets- ter plaatse nader onderzoek te doen verrichten naar de toedracht waaronder het in de dagvaarding onder 1 omschreven feit.
Het onderhavige verzoek beoordeelt de rechtbank naar analogie van artikel 328 Wetboek van Strafvordering juncto artikel 315 van dat wetboek. Maatstaf voor de beslissing op een zodanig verzoek is of de rechter de noodzaak van het verzochte is gebleken.
Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. Zij stelt hierbij voorop dat het is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt om van het beschikbare bewijsmateriaal datgene tot het bewijs te bezigen, hetwelk hem uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt. In dat verband acht de rechtbank de bij de politie afgelegde verklaringen van aangever en de getuigen betrouwbaar, alsmede zo duidelijk en gedetailleerd, dat niet te verwachten valt dat verder onderzoek zoals door de raadsman bepleit, mede ook gelet op het tijdsverloop, nog iets relevants zal opleveren en derhalve in redelijkheid van belang kan zijn voor enige in het kader van de afdoening van de onderhavige zaak te nemen beslissing.
Het verzoek wordt derhalve afgewezen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte sub 1 primair en sub 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde levert op:
Voor wat betreft sub 1 primair, het misdrijf:
"Poging tot doodslag",
strafbaar gesteld bij artikel 287, juncto artikel 45, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht;
en wat betreft sub 2 het misdrijf:
"Overtreding van artikel 163, lid 2 van de Wegenverkeerswet 1994",
strafbaar gesteld bij artikel 176 van die wet;
De verdachte is strafbaar, aangezien niet is gebleken van een zijn strafbaarheid uitsluitende omstandigheid.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, terzake sub 1 primair en sub 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden onvoorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, alsmede tot een ontzegging van rijbevoegdheid van 3 jaar,
met toewijzing van de civiele vordering van de benadeelde [naam benadeelde] en oplegging daarbij van de zogenaamde Terwee-maatregel en met verbeurdverklaring van de in beslag genomen personenauto en autosleutel.
De rechtbank overweegt wat de straf betreft, dat op grond van de aard van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van verdachte, zoals één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, aan verdachte de straf,de bijkomende straffen en de maatregel behoren te worden opgelegd, zoals deze hierna zullen worden bepaald, waarbij nog het volgende is overwogen:
Verdachte heeft zich als verkeersdeelnemer schuldig gemaakt aan een ernstig geweldsmisdrijf, door met een door hem bestuurde personenauto, vanuit stilstand met fors accelererende snelheid in te rijden op het op dat moment voor de auto staande slachtoffer [naam slachtoffer]. Op de wijze zoals verdachte is ingereden op het slachtoffer heeft de verdachte zich -naar de rechtbank hiervoor bewezen heeft verklaard- schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op die [naam slachtoffer]. Dit is volstrekt onacceptabel gedrag, waarmee verdachte het leven van genoemd slachtoffer op het spel heeft gezet. Verdachte heeft hiermee geen enkel respect getoond voor het menselijk leven en het slachtoffer een moment van grote angst bezorgd.
Dat het niet tot een aanrijding met fatale afloop is gekomen, is te wijten aan de gelukkige en niet aan verdachte te danken omstandigheid dat het slachtoffer ternauwernood opzij wist te springen en daardoor niet frontaal door de auto werd geraakt.
Van algemene bekendheid is, dat feiten als het onderhavige door de slachtoffers als buitengewoon beangstigend en bedreigend worden ervaren en te verwachten valt dat zij -zoals ook in dit specifieke geval blijkens de op schrift gestelde verklaring van het slachtoffer [naam slachtoffer]- nog geruime tijd zullen lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen hen is overkomen.
Feiten zoals door verdachte begaan, dragen een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengen daarnaast in de samenleving gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 3 september 2008 in het vrij recente verleden ook reeds voor geweld- en verkeersdelicten is veroordeeld.
Gelet op dit alles, in combinatie met de behoefte aan vergelding en de gewenste beveiliging van de maatschappij met het oog op het gevaar van recidive, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Nu verdachte wordt veroordeeld wegens een poging tot het in artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf en hij het feit heeft gepleegd met een ten tijde door hem bestuurd motorrijtuig, is de rechtbank van oordeel dat naast een voor het sub 2 bewezen verklaarde op te leggen ontzegging van de rijbevoegdheid, een zodanige bijkomende straf ook dient te worden opgelegd voor het onder 1 primair bewezen verklaarde feit, telkens voor een hierna te melden duur.
De onder verdachte in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een personenauto, merk BMW, voorzien van het kenteken [kenteken auto] met bijbehorende autosleutel, zijn naar het oordeel van de rechtbank vatbaar voor verbeurdverklaring, aangezien met betrekking tot deze, aan verdachte toebehorende voorwerpen de hiervoor bewezen verklaarde feiten zijn begaan.
De rechtbank heeft bij de verbeurdverklaring overeenkomstig het bepaalde in artikel 24 Wetboek van Strafrecht, gelet op de draagkracht van de veroordeelde.
Civiele vordering
De rechtbank overweegt verder, dat [naam benadeelde], domicilie kiezende te [woonadres], ter zake van feit 1, zich via het in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering voorgeschreven formulier als benadeelde partij heeft gevoegd in het strafproces en op de voet van artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave heeft gedaan van de vordering tot (immateriële) schadevergoeding als benadeelde partij, tot een totaalbedrag van € 750,=.
De hiervoor genoemde benadeelde partij is ontvankelijk in de vordering, nu aan verdachte een straf of maatregel wordt opgelegd en op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade is toegebracht.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door het bewezen verklaarde feit sub 1 primair toegebrachte schade.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij toewijzen tot het gevorderde bedrag, nu die vordering niet ongegrond en evenmin onredelijk voorkomt.
Naast toewijzing van deze civiele vordering zal de rechtbank als extra waarborg voor de schadevergoeding tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
De na te melden straf, bijkomende straffen straf en maatregel zijn gegrond, behalve op voormelde artikelen, op de artikelen 10,27,33a,33b,36f,57 en 91 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede op de artikelen 176, 178, 179 en 179a van de Wegenverkeerswet 1994.
R E C H T D O E N D E:
Verklaart bewezen, dat het sub 1 primair en sub 2 ten laste gelegde zoals boven omschreven door verdachte is begaan.
Verstaat, dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven vermeld.
Verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte ter zake daarvan tot een gevangenisstraf voor de tijd van
vier en twintig maanden.
Beveelt dat de tijd, die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Ontzegt veroordeelde ter zake het sub 1 primair bewezen verklaarde tevens de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van twee jaren.
Ontzegt veroordeelde ter zake het sub 2 bewezen verklaarde tevens de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van een jaar.
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen personenauto, merk BMW, voorzien van het kenteken [kenteken auto], met bijbehorende autosleutel.
Veroordeelt verdachte, terzake van het bewezen feit sub 1 primair om tegen kwijting te betalen aan de benadeelde partij [naam benadeelde] voornoemd, van een bedrag groot:
€ 750,= (zegge: zevenhonderd vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, te weten 8 juni 2008.
Veroordeelt verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering.
Legt de maatregel op dat veroordeelde verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit sub 1 primair tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag groot € 750,= ten behoeve van de benadeelde E. Özer voornoemd.
Beveelt, dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt -onder handhaving van voormelde verplichting-
vervangende hechtenis voor de tijd van 15 dagen zal worden toegepast.
Bepaalt dat de voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte sub 1 primair en sub 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Aldus gewezen door mr. Bordenga, voorzitter, mrs. Wentink en Veurink, rechters, in tegenwoordigheid van Ter Haar, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 3 oktober 2008.