Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF5882

Datum uitspraak2008-10-02
Datum gepubliceerd2008-10-06
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5899 WUV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering vergoeding van de opname- en verzorgingskosten van het verzorgingstehuis. Voor appellant bestond ten tijde van zijn aanvraag op grond van zijn psychische klachten geen medische indicatie voor opname in een verzorgingstehuis.


Uitspraak

07/5899 WUV Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K in het geding tussen: [Appellant], wonende te [woonplaats] (Israël) (hierna: appellant), en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster) Datum uitspraak: 2 oktober 2008 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 20 juli 2007, kenmerk BZ 46830, JZ/R70/2007, ten aanzien van hem genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet), verder: het bestreden besluit. Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. drs. C. Lamphen, advocaat te Utrecht. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. OVERWEGINGEN 1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Appellant, geboren in 1932 in Enschede, is in 1980 erkend als vervolgde in de zin van de Wet. Vanaf 1 november 1980 geniet hij een periodieke uitkering op grond van de Wet en nadien zijn aan hem diverse voorzieningen toegekend. In oktober 2006 heeft hij aan verweerster verzocht om vergoeding van inkoop- en verzorgingskosten in het verzorgingstehuis [naam verzorgingstehuis] waar hij samen met zijn echtgenote verblijft en vergoeding van verhuis- en herinrichtingskosten voor de verhuizing naar dit tehuis. 1.2. Bij besluit van 24 november 2006 heeft verweerster hierop afwijzend beslist. Hierbij is overwogen dat de verzochte voorzieningen niet in verband staan met de psychische klachten van appellant, voor welke klachten causaal verband met de vervolging is aanvaard, maar met de gezondheidssituatie van de echtgenote van appellante. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. 2. De Raad moet de vraag beantwoorden of dit besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte stand kan houden. De Raad beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt. 2.1. In geschil is thans nog de bij het bestreden besluit gehandhaafde weigering om aan appellant op grond van artikel 20, derde lid, van de Wet de opname- en verzorgingskosten van het verzorgingstehuis te vergoeden. Appellant heeft aangevoerd dat hij wel degelijk ook vanwege zijn eigen psychische klachten naar het verzorgingstehuis is verhuisd en dat die klachten zijn verergerd. Hij maakt zich zorgen om de situatie die zal ontstaan indien zijn echtgenote eerder komt te overlijden. Namens verweerster is naar voren gebracht dat er geen medische indicatie aanwezig was voor opname van appellant op grond van zijn met de vervolging in verband staande psychische klachten. De noodzaak om naar het verzorgingstehuis te verhuizen is met name ontstaan door verslechtering van de gezondheidstoestand van de echtgenote van appellant. 2.2. Het in het bestreden besluit neergelegde standpunt van verweerster is in overeen-stemming met adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad, welke adviezen berusten op door appellant bij eerdere aanvragen verstrekte gegevens en recente informatie van de behandelend huisarts van appellant. In die adviezen wordt naar het oordeel van de Raad overtuigend onderbouwd dat er voor appellant ten tijde van zijn aanvraag op grond van zijn psychische klachten geen medische indicatie bestond voor opname in een verzorgingstehuis. Het in bezwaar door appellant ingediende rapport van de psychiater prof. dr. B. Maoz van 19 maart 2007 kan niet tot een ander oordeel leiden. Dat de psychische klachten van appellant na de opname zijn toegenomen (o.a. doordat hij veel tijd met zijn vrouw in gesloten ruimtes doorbrengt) en dat hij ongerust is over de situatie bij eventueel overlijden van zijn echtgenote betekent niet dat er ten tijde van de onderhavige aanvraag een medische noodzaak bestond voor opname van appellant in een verzorgingstehuis. Uit alle beschikbare gegevens kan duidelijk worden afgeleid dat de verhuizing naar het verzorgingstehuis werd ingegeven door de toegenomen hulpbehoevendheid van de echtgenote. Aan haar zijn dan ook op grond van de Wet voorzieningen toegekend voor de kosten van opname en verzorging. 3. Gezien het vorenstaande dient het beroep van appellant ongegrond te worden verklaard. 4. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2008. (get.) A. Beuker-Tilstra. (get.) M. van Berlo. HD