Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF5701

Datum uitspraak2008-09-30
Datum gepubliceerd2008-10-06
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/33253 & AWB 08/33250
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Art. 4:6 Awb / herhaalde aanvraag
Nu de vorige aanvraag een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd betrof en de onderhavige aanvraag ziet op een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, is geen sprake van een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 Awb. Verweerder dient de aanvraag inhoudelijk te beoordelen.


Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Nevenzittingsplaats Haarlem zaaknummer: AWB 08 / 33253 (voorlopige voorziening) AWB 08 / 33250 (beroep) uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 september 2008 in de zaak van: [naam verzoeker], geboren op [geboortedatum], van Burundische nationaliteit, verblijvende in het Detentiecentrum [plaatsnaam], verzoeker, gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq, advocaat te Haarlem, tegen: staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. J.W. Kreumer, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage. 1. Procesverloop 1.1 Verzoeker heeft op 8 september 2008 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 13 september 2008 afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 13 september 2008 beroep ingesteld. 1.2 Verzoeker heeft op 13 september 2008 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist. 1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 23 september 2008. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. 2. Overwegingen 2.1 Indien tegen een besluit beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 2.2 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken. 2.3 In de hoofdzaak toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde. 2.4 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen in het kader van de zogenoemde aanmeldcentrumprocedure (verder te noemen ac-procedure). Een aanvraag kan in dat kader worden afgewezen, indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kan geschieden. 2.5 Op 1 oktober 2003 heeft verzoeker om asiel verzocht. De aanvraag is bij besluit van 4 maart 2004 ingewilligd. Op 21 augustus 2006 heeft verzoeker een aanvraag ingediend om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Deze aanvraag is bij besluit van 10 juli 2007 afgewezen. Bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch van 19 februari 2008 is het tegen de afwijzing ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is in hoger beroep door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) op 13 maart 2008 bevestigd. Verzoeker is op 8 juni 2008 in vreemdelingenbewaring gesteld. 2.6 Verzoeker heeft bij zijn eerste aanvraag aangevoerd dat zijn vader Tutsi is en zijn moeder Hutu. In februari 2003 is hij door twee ooms meegenomen naar een trainingskamp van de rebellen. Na twee weken heeft zijn oom [naam] hem teruggebracht. In april 2003 kwam zijn andere oom [naam] met enkele rebellen bij zijn huis langs met de mededeling dat de oom die verzoeker had teruggebracht, deswege was gedood. Verzoeker kreeg daarvan de schuld. Verzoeker moest meekomen maar kon zich met hulp van zijn moeder verborgen houden. In juni 2003 trouwde hij met een vrouw van Tutsi afkomst. In juli 2003 werd hij er door iedereen van beschuldigd dat hij bij een bushalte drie militairen had doodgeschoten. Enkele dagen later kwam er een aanval van de rebellen. Verzoeker is toen gevlucht. Na een tijdje ontmoette hij iemand van Artsen zonder Grenzen die zijn reis naar Nederland heeft geregeld. 2.7 Verzoeker heeft ter onderbouwing van de onderhavige aanvraag het volgende aangevoerd. Hij heeft nog steeds te vrezen in zijn land vanwege de situatie, de rebellen, de militairen en zijn gemengde afkomst. Verzoeker heeft in 2004 gehoord dat zijn vrouw is overleden en dat haar familie hem wil vermoorden. In zijn zienswijze heeft hij daaraan een beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van de Europese Richtlijn 2004/83/EG inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft (Definitierichtlijn) toegevoegd. 2.8 Verweerder heeft de aanvraag met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, Awb, afgewezen onder verwijzing naar het afwijzende besluit van 10 juli 2007. Verweerder overweegt ter zake van het beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn dat dit artikel reeds wordt gedekt door artikel 29, eerste lid, sub b, Vw. Aan dat artikel is reeds getoetst. De gevaren waaraan verzoeker, gezien de slechte algemene situatie in zijn land, normaliter bloot zou staan, evenals anderen, vormen geen individuele bedreiging die als ernstige schade in de zin van artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn, kan worden aangemerkt. Er is derhalve geen sprake van een voor verzoeker relevante wijziging van recht. 2.9 In beroep heeft verzoeker, onder verwijzing naar de zienswijze, gesteld dat er wel sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Voorts doet hij een beroep op schending van artikel 3 EVRM vanwege zijn psychische gesteldheid. Bovendien heeft verzoeker aanspraak op verblijf op grond van artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn, in welk verband door hem is verwezen naar stukken van onder meer Human Rights Watch (HRW) van 12 maart 2008, het Country Report van het US Department of State van 11 maart 2008, een rapport van de Verenigde Naties inzake Burundi over kinderen van 28 november 2007, een artikel van het ICRC van 27 mei 2008 getiteld "Burundi: fighting forces thousands of people to take to the roads", en een artikel van allAfrica.com van 20 mei 2008 getiteld "Situation Still Very Fragile, Secretary-Gerneral Warns" . Ter zitting heeft verzoeker betoogd, onder verwijzing naar een uitspraak van de AbRS van 10 mei 2007 (200609255/1; LJN: BA5551), dat geen sprake is van een herhaalde aanvraag. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. 2.10 Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, Awb is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan. Ingevolge het tweede lid van deze bepaling kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 Awb de aanvraag afwijzen, onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking. 2.11 Slechts indien en voor zover door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus door hem aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet, kunnen het besluit op de herhaalde aanvraag, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. 2.12 De voorzieningenrechter is met verzoeker van oordeel dat de onderhavige aanvraag geen herhaalde aanvraag is in de zin van artikel 4:6, eerste lid, Awb. Die aanvraag, evenals het daarop gevolgde bestreden besluit, ziet immers op een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, terwijl de eerdere aanvraag van 21 augustus 2006, evenals het daarop gevolgde besluit van 10 juli 2007, ziet op een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Verwezen wordt naar de uitspraak van de AbRS van 31 augustus 2006 in zaak no. 200603935/1 (JV 2006/420) en de door verzoeker hierboven genoemde uitspraak. 2.13 De voorzieningenrechter stelt vast dat door verzoeker weliswaar eerder, op 1 oktober 2003, een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is ingediend, maar nu bij het daarop gevolgde besluit van 4 maart 2003 aan verzoeker een verblijfsvergunning asiel is verleend, is om die reden geen sprake van een afwijzende beschikking in de zin van artikel 4:6, eerste lid, Awb. 2.14 Uit het vorenstaande volgt dat de verweerder de aanvraag van 8 september 2008 ten onrechte als een herhaalde aanvraag heeft aangemerkt, verweerder die aanvraag ten onrechte met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, Awb, heeft afgewezen en ten onrechte die aanvraag niet inhoudelijk heeft beoordeeld. 2.15 Verweerders standpunt in het bestreden besluit dat artikel 15, aanhef en onder c, van de Definitierichtlijn, voor verzoeker geen relevante wijziging van recht inhoudt, kan evenmin stand houden. Uit de jurisprudentie van de AbRS (onder meer de uitspraak van 13 juli 2006 met nummer 200506456/1) volgt dat die vraag pas aan de orde is, indien en voor zover sprake is van een herhaalde aanvraag. Dat is hier, gelet op het bovenstaande, niet het geval. 2.16 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd en wegens strijd met artikel 3:46 Awb voor vernietiging in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het beroep gegrond verklaren. 2.17 De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen. 2.18 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen. 2.19 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de door verzoeker gemaakte kosten en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) en € 322,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1). Omdat aan verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moeten deze bedragen ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb worden betaald aan de griffier. 3. Beslissing De voorzieningenrechter: 3.1 verklaart het beroep gegrond; 3.2 vernietigt het bestreden besluit; 3.3 draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van verzoeker met inachtneming van deze uitspraak; 3.4 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af; 3.5 veroordeelt verweerder in de kosten in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening ad € 644,- en in verband met het beroep ad € 322,- en draagt de Staat der Nederlanden op deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, te voldoen. Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw, voorzieningenrechter en op 30 september 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van A.H. de Vries, griffier. Afschrift verzonden op: Coll: Rechtsmiddel Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.