Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF5658

Datum uitspraak2008-09-23
Datum gepubliceerd2008-10-06
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsHaarlem
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/3745
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verweerder heeft ten onrechte nagelaten een voornemen uit te brengen
Nadat het besluit van 12 juli 2007 bij uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 22 november 2007 is vernietigd had verweerder opnieuw een voornemen tot afwijzing van de aanvraag moeten uitbrengen. Verweerder heeft dit ten onrechte nagelaten.


Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht Nevenzittingsplaats Haarlem zaaknummer: AWB 08 / 3745 uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 23 september 2008 in de zaak van: [naam eiseres], geboren op [geboortedatum], van Burundische nationaliteit, eiseres, gemachtigde: mr. J.C.E. Hoftijzer, advocaat te Zaandam, tegen: de staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. H. van Velzen, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage. 1. Procesverloop 1.1 Eiseres heeft op 4 september 2006 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 12 juli 2007 afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 22 november 2007, geregistreerd onder nummer AWB 07 / 30929 gegrond verklaard. 1.2 Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 25 januari 2008 opnieuw afgewezen. Eiseres heeft tegen het besluit op 30 januari 2008 beroep ingesteld. 1.3 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. 1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 6 juni 2008. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. 2. Overwegingen 2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde. 2.2 Ingevolge artikel 39, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), voor zover thans relevant, wordt de vreemdeling, indien verweerder voornemens is de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning af te wijzen, hiervan, onder opgave van redenen, schriftelijk mededeling gedaan. Ingevolge het tweede lid brengt de vreemdeling zijn zienswijze, in afwijking van artikel 4:9 van de Awb, schriftelijk naar voren binnen de door de staatssecretaris bepaalde redelijke termijn. 2.3 Ingevolge artikel 6:22 van de Awb kan een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, ondanks schending van een vormvoorschrift, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist, in stand worden gelaten indien blijkt dat de belanghebbende daardoor niet is benadeeld. 2.4 Eiseres heeft tegen het bestreden besluit in beroep, voor zover hier van belang en samengevat, het volgende aangevoerd. Verweerder heeft, in strijd met artikel 39 Vw, aan het besluit geen schriftelijk voornemen tot afwijzing van de aanvraag uitgebracht. Het besluit kan dan ook niet in stand blijven. Eiseres dient in de gelegenheid te worden gesteld middels een zienswijze en een eventueel gehoor te reageren op de inhoudelijke overwegingen van verweerder. 2.5 Verweerder heeft op dit punt in het verweerschrift het volgende naar voren gebracht. Ingevolge artikel 3.119 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt, wanneer na het uitreiken of toezenden van het voornemen feiten of omstandigheden bekend worden, of reeds bekend waren maar naar aanleiding van de zienswijze van de vreemdeling anders worden beoordeeld of gewogen en die voor de te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn en verweerder voornemens blijft de aanvraag af te wijzen, dit aan de vreemdeling medegedeeld en wordt hij in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze daarover naar voren te brengen. Ingevolge paragraaf C15/6 Vreemdelingencirculaire 2000 moet het gaan om feiten en omstandigheden die van aanmerkelijk belang kunnen zijn voor de te nemen beslissing. Het betreft hier in ieder geval resultaten van onderzoek (zoals door het ministerie van Buitenlandse Zaken) en feiten en omstandigheden die, hetzij door het bekend worden, hetzij door een andere beoordeling of weging, een nieuw licht werpen op de geloofwaardigheid van het relaas van de asielzoeker. Hiervan is in de onderhavige zaak geen sprake en heeft verweerder derhalve geen nieuw voornemen hoeven uitbrengen. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd nog aangevoerd dat in het onderhavige geschil al eerder een voornemen was uitgebracht en naar aanleiding daarvan een zienswijze. De rechtbank overweegt als volgt. 2.6 In de uitspraak van 22 november 2007 heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven, overwogen dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende heeft onderzocht of aannemelijk gemaakt is dat eiseres bij terugkeer naar Burundi een reëel risico loopt op een behandeling welke is verboden in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, dan wel ernstige schade in de zin van artikel 15, aanhef en onder c, van richtlijn 2004/83/EG (Definitierichtlijn). Hierbij is opgemerkt dat de omstandigheid dat eiseres geen geloofwaardig asielrelaas heeft afgelegd niet aan de noodzaak van deze beoordeling kan afdoen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit op dit punt een aanvullende motivering behoeft en heeft vervolgens het besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen. 2.7 Nu het besluit van 12 juli 2007 is vernietigd, bevond de procedure zich na de uitspraak van 22 november 2007 weer in de aanvraagfase. Dit houdt in dat artikel 39, eerste lid, Vw weer van toepassing was op de behandeling van de aanvraag. In tegenstelling tot verweerder is de rechtbank van oordeel dat artikel 3.119 Vb niet op het onderhavige geval van toepassing is. Immers, ingevolge dat artikel wordt opnieuw een voornemen uitgebracht na het uitreiken of toezenden van een eerder voornemen, indien feiten of omstandigheden bekend worden, of bekend waren maar naar aanleiding van de zienswijze anders worden gewogen, en verweerder voornemens blijft de aanvraag af te wijzen. Van een dergelijke situatie is in het onderhavige geval geen sprake, nu verweerder geen voornemen heeft uitgebracht na het weer openvallen van de aanvraagfase. Voor zover verweerder met het ter zitting ingenomen standpunt dat op 7 maart 2007 een voornemen is uitgebracht, heeft beoogd te betogen dat hiermee is voldaan aan het in artikel 39, eerste lid, Vw gegeven voorschrift, oordeelt de rechtbank dat de overwegingen van het voornemen van 7 maart 2007 onderdeel uitmaken van het besluit van 12 juli 2007, dat met de uitspraak van 22 november 2007 is vernietigd. Dit voornemen kan derhalve niet aan het thans bestreden besluit ten grondslag worden gelegd. Verweerder heeft dan ook ten onrechte nagelaten een voornemen uit te brengen. 2.8 In het onderhavige geval kan het geconstateerde vormvoorschrift niet met toepassing van artikel 6:22 Awb worden gepasseerd. Immers, nu verweerder geen voornemen heeft uitgebracht, is eiseres aldus de mogelijkheid onthouden een zienswijze naar voren te brengen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 10 oktober 2002 (geregistreerd onder nummer 200204386/1, LJN: AH9079) overwogen dat de mogelijkheid voor de vreemdeling om een zienswijze naar voren te brengen, die in asielzaken in de plaats is gekomen van de bezwaarprocedure, moet worden aangemerkt als een essentieel onderdeel van de procedure die voorafgaat aan de totstandkoming van het besluit op de aanvraag. Gelet op dit belang van eiseres kan niet worden geoordeeld dat eiseres hierdoor niet is benadeeld. 2.9 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. 2.10 De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen. 2.11 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiseres heeft gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wordt dit bedrag op grond van artikel 8:75, tweede lid, Awb betaald aan de griffier. 3. Beslissing De rechtbank: 3.1 verklaart het beroep gegrond; 3.2 vernietigt het bestreden besluit; 3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met in achtneming van deze uitspraak; 3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 644,- te betalen aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem; Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, en op 23 september 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van drs. S.R.N. Parlevliet, griffier. afschrift verzonden op: Coll: Rechtsmiddel Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, 's-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.