Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF5631

Datum uitspraak2008-09-25
Datum gepubliceerd2008-10-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6955 WUBO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering erkenning als burger-oorlogsslachtoffer. Weigering WUBO-toeslag, uitkering en voorzieningen. Geen sprake van blijvende invaliditeit door het oorlogsgeweld. Deugdelijke medische onderbouwing.


Uitspraak

07/6955 WUBO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K in het geding tussen: [Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster) Datum uitspraak: 25 september 2008 I. PROCESVERLOOP Appellante heeft beroep ingesteld tegen een door verweerster onder dagtekening 15 november 2007, kenmerk BZ 7946, JZ/P70/2007, ten aanzien van haar genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet), verder: het bestreden besluit. Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. B.B.A. Willering, advocaat te Amsterdam, en [naam dochter], dochter van appellante. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. OVERWEGINGEN 1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Appellante, geboren in 1926 in het voormalige Nederlands-Indiƫ, heeft in juni 2006 bij verweerster een aanvraag ingediend om te worden erkend als burger-oorlogsslacht-offer in de zin van de Wet en als zodanig in aanmerking te worden gebracht voor de toeslag ter verbetering van de levensomstandigheden, een periodieke uitkering en voorzieningen. 1.2. Bij besluit van 18 juli 2007 heeft verweerster erkend dat appellante is getroffen door oorlogsgeweld, bestaande uit seksueel misbruik door Japanners tijdens de Japanse bezetting, waardoor appellante zwanger is geworden. Haar aanvraag is echter afgewezen op de grond dat er geen sprake is van blijvende invaliditeit door het oorlogsgeweld. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hierbij is overwogen dat de psychische klachten, gewrichtsklachten, darmklachten, jeuk, duizeligheid, de toestand van appellante na haar baarmoederoperatie, bloedarmoede, maagklachten en gebitsklachten niet gerelateerd kunnen worden aan de oorlogservaringen van appellante, maar dat deze duidelijk andere oorzaken hebben. 2. In beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat er verband is tussen haar klachten en de oorlogservaringen en dat er wel sprake is van blijvende invaliditeit. Door alle fysieke en psychische klachten slaapt zij slecht. Voorts is aangevoerd dat familie-leden die minder traumatische ervaringen hebben opgedaan wel voor een uitkering op grond van de Wet in aanmerking zijn gebracht. 3. De Raad dient antwoord te geven op de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte stand kan houden. De Raad overweegt hieromtrent als volgt. 3.1. Naar uit de gedingstukken blijkt, is het standpunt van verweerster in overeen-stemming met een zeer gedegen advies van de geneeskundig adviseur van verweerster, de arts A.M. Ohlenschlager, gebaseerd op een langdurig onderzoek van appellante en op van de huisarts ontvangen informatie. In dit medische advies is aangegeven dat de bij appellante aanwezige psychische klachten voornamelijk verklaard worden uit de chronische en ernstige relatieproblemen. Deze relatieproblemen zijn niet te verklaren uit de aanvaarde calamiteit, omdat er geen sprake is van een post-traumatisch stress syndroom of andere uit de verkrachting te verklaren psychopathologie. Er zijn nachtmerries die deels wel in verband kunnen worden gebracht met de calamiteit, maar deze zijn te weinig frequent en van zeer geringe invloed op het totale psychische toestandsbeeld. De met de klachten die in verband staan met het oorlogsgeweld gepaard gaande beperkingen zijn volgens deze adviseur zodanig gering dat er niet gesproken kan worden van blijvende invaliditeit in de zin van de Wet. Met betrekking tot de lichamelijke klachten is geoordeeld dat deze geen verband houden met het ondergane oorlogsgeweld maar duidelijk uit andere oorzaken zijn ontstaan, te weten gevorderde leeftijd en/of constitutie. Dit standpunt is in de bezwaarprocedure bevestigd door de geneeskundig adviseur R.J. Roelofs, waarbij ook ten aanzien van de door appellante gemelde hartklachten is geconcludeerd dat deze niet in verband staan met de oorlogscalamiteit. 3.2. De Raad acht het bestreden besluit op grond van de onder 3.1 genoemde medische adviezen deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. Van de zijde van appellante zijn geen medische gegevens ingebracht en er bestaat ook overigens geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het door verweerster in het spoor van haar geneeskundig adviseurs ingenomen standpunt. 3.3. Met betrekking tot de grief van appellante dat familieleden van haar wel in aanmerking zijn gebracht voor een uitkering op grond van de Wet overweegt de Raad als volgt. Daargelaten of er sprake is geweest van dezelfde oorlogsomstandigheden, berust de vraag of een aanvrager door oorlogservaringen blijvend invalide in de zin van de Wet is geworden op een individuele beoordeling. Aangezien elk individu de meegemaakte oorlogservaringen op zijn eigen wijze verwerkt, is bij een medische beoordeling een vergelijking met lotgenoten niet aan de orde. 4. Gezien het vorenstaande bestaat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond. 5. De Raad acht ten slotte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 september 2008. (get.) A. Beuker-Tilstra. (get.) M. van Berlo. HD