Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF5295

Datum uitspraak2008-10-01
Datum gepubliceerd2008-10-06
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803456/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Niet aangetekende verzending stukken / telefoonselectie debiteur KPMG
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 12 september 2007 in zaak nr. 200705035/1; www.raadvanstate.nl), dient, ingeval van niet aangetekende verzending van besluiten of andere rechtens van belang zijnde documenten, het desbetreffende bestuursorgaan aannemelijk te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. Indien het de verzending aannemelijk heeft gemaakt, ligt het op de weg van de geadresseerde om, indien daartoe aanleiding bestaat, de ontvangst ervan op voldoende geloofwaardige wijze te ontkennen. Eerst als dat gebeurt, is het aan het bestuursorgaan dat het stuk heeft verzonden om de ontvangst daarvan door de geadresseerde aannemelijk te maken. De staatssecretaris heeft, gelet op de door hem in beroep overgelegde telefoonselectie debiteur uit de administratie van KPMG, waarin de naam en het adres van de vreemdeling correct zijn vermeld en de datum van de aanmaning is aangegeven, op de uit die administratie blijkende vaste werkwijze en op de omstandigheid dat niet is gebleken van problemen bij de verwerking en verzending in desbetreffende periode, aannemelijk gemaakt dat de aanmaning inderdaad is verzonden. De grief slaagt.


Uitspraak

200803456/1. Datum uitspraak: 1 oktober 2008 RAAD VAN STATE AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: de staatssecretaris van Justitie, appellant, tegen de uitspraak in zaak nr. 07/19349 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 9 april 2008 in het geding tussen: [vreemdeling] en de staatssecretaris van Justitie. 1. Procesverloop Bij besluit van 16 oktober 2006 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een aanvraag van [vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen niet in behandeling genomen. Bij besluit van 26 april 2007 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 9 april 2008, verzonden op 15 april 2008, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 13 mei 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij met de door hem overgelegde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanmaning van 15 september 2006 daadwerkelijk is verzonden. De staatssecretaris betoogt hiertoe dat, gelet op de fax van KPMG van 9 februari 2007, waarin staat vermeld dat op 15 september 2006 de herinnering is verzonden en de daarbij overgelegde telefoonselectie debiteur, waaruit eveneens blijkt dat op 15 september 2006 de laatste aanmaning is verstuurd en waarin het juiste adres van de gemachtigde van de vreemdeling is vermeld, voldoende aannemelijk is gemaakt dat de aanmaning daadwerkelijk is verzonden en dat het derhalve op de weg van de vreemdeling lag de ontvangst van de aanmaning op niet geloofwaardige wijze te ontkennen. 2.1.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 12 september 2007 in zaak nr. 200705035/1; www.raadvanstate.nl), dient, ingeval van niet aangetekende verzending van besluiten of andere rechtens van belang zijnde documenten, het desbetreffende bestuursorgaan aannemelijk te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. Indien het de verzending aannemelijk heeft gemaakt, ligt het op de weg van de geadresseerde om, indien daartoe aanleiding bestaat, de ontvangst ervan op voldoende geloofwaardige wijze te ontkennen. Eerst als dat gebeurt, is het aan het bestuursorgaan dat het stuk heeft verzonden om de ontvangst daarvan door de geadresseerde aannemelijk te maken. 2.1.2. De staatssecretaris heeft, gelet op de door hem in beroep overgelegde telefoonselectie debiteur uit de administratie van KPMG, waarin de naam en het adres van de vreemdeling correct zijn vermeld en de datum van de aanmaning is aangegeven, op de uit die administratie blijkende vaste werkwijze en op de omstandigheid dat niet is gebleken van problemen bij de verwerking en verzending in desbetreffende periode, aannemelijk gemaakt dat de aanmaning inderdaad is verzonden. De grief slaagt. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling als volgt. 2.3. Ingevolge artikel 24, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), voor zover thans van belang, is de vreemdeling, in door de minister te bepalen gevallen en volgens door de minister te geven regels, leges verschuldigd ter zake van de afdoening van een aanvraag en wordt de aanvraag niet in behandeling genomen indien betaling achterwege blijft. Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover thans van belang, kan het bestuursorgaan besluiten, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, de aanvraag niet in behandeling te nemen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Ingevolge artikel 4:5, vierde lid, van de Awb, wordt een besluit om de aanvraag niet te behandelen aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. 2.4. Volgens paragraaf B1/9.6.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000, voor zover thans van belang, worden de leges, indien de vreemdeling het verschuldigde legesbedrag niet heeft voldaan bij de burgemeester, alsnog geïnd door KPMG, welke organisatie ten behoeve van de minister administratieve ondersteuning verleent bij de inning van de leges. De aanvrager wordt daarbij een termijn van vier weken gesteld om het legesbedrag te voldoen. Indien hij de leges na ommekomst van deze periode niet heeft betaald, dan wordt een aanmaning om binnen twee weken alsnog te betalen toegezonden. Deze aanmaning geldt als het bieden van gelegenheid tot herstel van verzuim. 2.5. Niet in geschil is dat de vreemdeling de ingevolge artikel 24, tweede lid, van de Vw 2000 verschuldigde leges ter zake van de afdoening van zijn aanvraag niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft betaald. 2.6. Met de door de staatssecretaris overgelegde documenten uit de administratie van KPMG is aannemelijk gemaakt dat aan het adres van de vreemdeling eerst een factuur en vervolgens een aanmaning is verzonden om het verschuldigde legesbedrag te voldoen. De vreemdeling heeft de ontvangst van de factuur niet ontkend en geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan dient te worden aangenomen dat de aanmaning het bestemde adres niet heeft bereikt. Nu de vreemdeling niet binnen de daarvoor gestelde termijn de leges heeft betaald, heeft de staatssecretaris de aanvraag terecht niet in behandeling genomen. Het in bezwaar alsnog betalen van de leges kan aan dat besluit niet afdoen. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, van 9 april 2008 in zaak nr. 07/19349; III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter en mr. P.A. Offers en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken, ambtenaar van Staat. w.g. Lubberdink voorzitter w.g. Vreken ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2008 91-563. Verzonden: 1 oktober 2008 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, voor deze, mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak