Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF5291

Datum uitspraak2008-09-22
Datum gepubliceerd2008-10-06
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200802050/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

COA / recht op opvang / 14-brief / artikel 2, zesde lid, van de Rva 2005 / geen strijd met artikel 1 van de Grondwet
In de enige grief klaagt het COa dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat artikel 2, zesde lid, van de Rva 2005 onverbindend is wegens strijd met artikel 1 van de Grondwet. Hiertoe betoogt het COa, samengevat weergegeven, dat de rechtbank niet heeft onderkend dat een zogenoemde 14-1 brief die, zoals in dit geval, is aangemerkt als een herhaalde asielaanvraag, mede gelet op de achtergrond en de aard van 14-1 brieven, dermate afwijkt van opvolgende kansrijke asielaanvragen die, na beoordeling in het aanmeldcentrum, niet binnen 48 uur zijn afgewezen, dat het in voormelde bepaling van de Rva 2005 gemaakte onderscheid gerechtvaardigd is. De in deze grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling eerder (bij uitspraak van 20 augustus 2007 in zaak nr. 200702192/1; www.raadvanstate.nl) beantwoord. De overwegingen van die uitspraak, waarbij de Afdeling blijft, zijn ook in dit geval van toepassing, zodat de grief reeds hierom slaagt. Het hoger beroep is kennelijk gegrond.


Uitspraak

200802050/1. Datum uitspraak: 22 september 2008 RAAD VAN STATE AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van: het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, appellante, tegen de uitspraak in zaak nr. 06/61889 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 21 februari 2008 in het geding tussen: [vreemdelingen] en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers. 1. Procesverloop Bij besluit van 28 november 2006 heeft het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa) een aanvraag van [vreemdelingen] (hierna: de vreemdelingen) om hun verstrekkingen op de voet van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva 2005) te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 21 februari 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam (hierna: de rechtbank), het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het COa een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft het COa bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 20 maart 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De vreemdelingen hebben een verweerschrift ingediend. Vervolgens is het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. In de enige grief klaagt het COa dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat artikel 2, zesde lid, van de Rva 2005 onverbindend is wegens strijd met artikel 1 van de Grondwet. Hiertoe betoogt het COa, samengevat weergegeven, dat de rechtbank niet heeft onderkend dat een zogenoemde 14-1 brief die, zoals in dit geval, is aangemerkt als een herhaalde asielaanvraag, mede gelet op de achtergrond en de aard van 14-1 brieven, dermate afwijkt van opvolgende kansrijke asielaanvragen die, na beoordeling in het aanmeldcentrum, niet binnen 48 uur zijn afgewezen, dat het in voormelde bepaling van de Rva 2005 gemaakte onderscheid gerechtvaardigd is. 2.1.1. De in deze grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling eerder (bij uitspraak van 20 augustus 2007 in zaak nr. 200702192/1; www.raadvanstate.nl) beantwoord. De overwegingen van die uitspraak, waarbij de Afdeling blijft, zijn ook in dit geval van toepassing, zodat de grief reeds hierom slaagt. 2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het besluit van 28 november 2006 worden getoetst in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, in zoverre daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist. 2.3. De vreemdelingen hebben in beroep aangevoerd dat artikel 2, zesde lid, van de Rva 2005 in strijd is met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en met artikel 16 van de Richtlijn 2003/9/EG van de Raad van de Europese Unie van 27 januari 2003 tot vaststelling van de minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten. Hiertoe betogen zij, samengevat weergegeven, dat voormelde bepalingen geen ruimte bieden voor het maken van onderscheid tussen asielzoekers die een opvolgende asielaanvraag hebben ingediend door middel van een 14-1 brief en asielzoekers wier opvolgende kansrijke aanvraag, na beoordeling in het aanmeldcentrum, niet binnen 48 uur is afgewezen. 2.3.1. De in deze beroepsgrond opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling evenzeer in voormelde uitspraak van 20 augustus 2007 beantwoord. De overwegingen van die uitspraak zijn ook in dit geval van toepassing, zodat de beroepsgrond reeds daarom faalt. 2.4. Aan de hiervoor niet besproken bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden komt de Afdeling niet toe. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geding. 2.5. Het inleidende beroep is ongegrond. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 21 februari 2008 in zaak nr. 06/61889; III. verklaart het door de vreemdelingen bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat. w.g. Van Wagtendonk voorzitter w.g. Klein Nulent ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 22 september 2008 382-565. Verzonden: 22 september 2008 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, voor deze, mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak