
Jurisprudentie
BF5286
Datum uitspraak2008-09-30
Datum gepubliceerd2008-10-07
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4324 WWB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-07
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4324 WWB
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bijzondere bijstand. Vaststelling meerkosten dieet van betrokkene.
Uitspraak
07/4324 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 14 juni 2007, 06/4341 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 30 september 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. Karkache, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar zoon [naam zoon]. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.R. van der Heijden-Wijnen, werkzaam bij de gemeente Rotterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellante ontving sinds 2004 periodieke bijzondere bijstand voor de kosten van een lactose- en glutenvrij dieet tot een bedrag van € 260,-- per maand.
1.2. Naar aanleiding van een aanvraag van appellante van 24 februari 2006 om bijzondere bijstand in de meerkosten van haar dieet voor het jaar 2006, heeft het College een medisch advies bij de GGD Rotterdam en omstreken aangevraagd. Op basis van het door de GGD-arts A. Knegt opgestelde advies van 30 mei 2006 heeft het College bij besluit van 14 juni 2006 de aan appellante verleende bijzondere bijstand voor dieetkosten met ingang van 1 juni 2006 voortgezet tot een bedrag van € 79,38 per maand. In afwachting van het medisch advies is aan appellante tot 1 juni 2006 het voor het jaar 2005 toegekende bedrag van € 260,-- per maand doorbetaald.
1.3. Bij besluit van 27 september 2006 heeft het College de door appellante tegen het besluit van 14 juni 2006 ingediende bezwaren ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
27 september 2006 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Tussen partijen is in geding de vraag of het College op goede gronden de hoogte van de noodzakelijk te achten en voor bijzondere bijstand in aanmerking komende
(meer) kosten van het dieet van appellante met ingang van 1 juni 2006 heeft vastgesteld op € 79,38 per maand.
4.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat het College zich bij de bepaling van de meerkosten van het door appellante gevolgde dieet heeft kunnen baseren op het medische advies van 30 mei 2006. Uit dit advies blijkt dat de arts de beschikking had over een door appellante tijdens het spreekuur van 23 mei 2006 overgelegd dieetvoorschrift van 10 februari 2006 en vervolgens aan de hand hiervan met gebruikmaking van het programma Meerkosten Dieetvoeding van het Voedingscentrum de meerkosten van het dieet van appellante heeft vastgesteld. De meerkosten van het door appellante gevolgde dieet op jaarbasis zijn becijferd op € 952,60 (€ 79,38 per maand).
4.3. De Raad heeft voorts in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen aanknopingspunt gevonden de berekening van het Voedingscentrum voor onjuist te houden dan wel aanleiding gevonden voor het oordeel dat in het geval van appellante afgeweken zou moeten worden van het ten behoeve van haar dieet vastgestelde bedrag aan meerkosten.
4.4. Tot slot overweegt de Raad dat appellante aan het feit dat zij lange tijd een hogere dieetkostenvergoeding heeft ontvangen niet het recht kan ontlenen dat deze (ongewijzigd) wordt voortgezet. In verband hiermee is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de GGD-arts in haar advies van 30 mei 2006 een afdoende onderbouwde verklaring heeft gegeven met betrekking tot de daling van de meerkosten ten opzichte van eerdere jaren.
4.5. Gezien het voorgaande kan niet worden gezegd dat het College aan appellante een hoger bedrag aan bijzondere bijstand had moeten verstrekken dan hij heeft gedaan. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.M.A. van der Kolk-Severijns. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op
30 september 2008.
(get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns.
(get.) W. Altenaar.
IJ