Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF5278

Datum uitspraak2008-10-03
Datum gepubliceerd2008-10-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/2049 WAZ
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eigen handel in coniferen. Schorsing en intrekking WAZ-uitkering. Niet nakomen van informatieverplichting. Recht op uitkering kan niet meer worden vastgesteld.


Uitspraak

04/2049 WAZ Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 1 maart 2004, 02/1699 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 3 oktober 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. R.L.J.J. Vereijken, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand te Tilburg, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2008. Appellant en diens gemachtigde zijn met bericht vooraf niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. C.L. Schuren. II. OVERWEGINGEN 1. Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder het Uwv tevens verstaan het Lisv. 2. De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden. 2.1. Appellant heeft sinds 12 december 1994 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Naast deze uitkering heeft appellant een eigen onderneming: een handel in coniferen. Elk jaar krijgt appellant het formulier begeleiding en controle WAO, WAZ, Wajong, TW (hierna: formulier begeleiding en controle) ter invulling toegezonden. 2.2. Het aan appellant in het jaar 2000 ter invulling toegezonden formulier begeleiding en controle 2000, welk formulier appellant voor 1 oktober 2000 ingevuld had moeten terugzenden, is niet door appellant aan het Uwv teruggezonden. Bij besluit van 13 november 2000 heeft het Uwv de uitbetaling van appellants uitkering met ingang van 1 december 2000 geschorst, op de grond dat appellant, door de gevraagde gegevens – waarbij het met name gaat om de jaarcijfers en -stukken van zijn onderneming – niet in te zenden, de op hem rustende informatieverplichting niet is nagekomen. In dit besluit was voorts de volgende informatie opgenomen: “Wij stellen u in de gelegenheid om de gevraagde informatie alsnog te leveren voor 1-1-2002. Als u de informatie binnen de tweede termijn verstrekt, voldoet u toch nog aan het informatievoorschrift. De uitkering betalen wij dan vanaf de datum van schorsing weer uit. (….) Wij wijzen u er nadrukkelijk op dat de uitkering wordt ingetrokken als u ook binnen deze tweede termijn niet voldoet aan het informatievoorschrift. Wij zijn dan verplicht de uitkering in te trekken vanaf het moment waarop niet zondermeer duidelijk was dat er nog recht bestond op een uitkering. Dit kan dus ook een datum in het verleden zijn. De uitkering die vanaf die datum te veel is betaald, zullen wij dan terugvorderen.” 2.3. Appellant heeft naar aanleiding van dit besluit om toezending van een nieuw formulier begeleiding en controle 2000 gevraagd. Bij brief van 15 november 2000 heeft het Uwv een nieuw formulier aan appellant toegezonden. Dit formulier is niet door appellant ingevuld geretourneerd. 2.4. Het aan appellant in het jaar 2001 ter invulling toegezonden formulier begeleiding en controle 2001, welk formulier appellant voor 1 oktober 2001 ingevuld had moeten terugzenden, is niet door appellant aan het Uwv teruggezonden. Bij besluit van 2 november 2001 heeft het Uwv de uitbetaling van appellants uitkering met ingang van 1 december 2001 geschorst, op de grond dat appellant, door de gevraagde gegevens niet in te zenden, de op hem rustende informatieverplichting niet is nagekomen. In dit besluit was dezelfde informatie opgenomen als in het besluit van 13 november 2000 (zie onder 2.2). Ook bij dit besluit is appellant een termijn gegeven om alsnog de gevraagde informatie te leveren, te weten tot 1 januari 2002. 2.5. Bij besluit van 1 maart 2002 heeft het Uwv de WAZ-uitkering van appellant met ingang van 1 januari 2001 ingetrokken, op de grond dat appellant de op hem rustende informatieverplichting niet is nagekomen en het Uwv daardoor niet kan vaststellen of appellant met ingang van 1 januari 2001 nog recht heeft op uitkering. Tevens heeft het Uwv zich in dit besluit op het standpunt gesteld dat hem niet is gebleken van een dringende reden die aanleiding is om deze intrekking achterwege te laten. 2.6. Appellant heeft tegen het besluit van 1 maart 2002 bezwaar gemaakt, waarbij hij heeft aangegeven dat het niet tijdig inzenden van de gevraagde gegevens te wijten is aan nalatigheid van zijn boekhouder en zijn slechte gezondheid en dat zijn financiële situatie zeer nijpend is, zodat hij de WAZ-uitkering niet kan missen. Zijn onderneming loopt zodanig slecht dat hij daarmee zal moeten stoppen en zijn schulden bij de bank zijn zodanig dat de bank van hem verlangt dat hij zijn huis verkoopt. Bij besluit van 27 mei 2002 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 maart 2002 ongegrond verklaard. 2.7. Op 12 juli 2002 heeft het Uwv alsnog het door appellant ingevulde formulier begeleiding en controle voor het jaar 2001 ingevuld ontvangen. Het Uwv heeft hierop de uitbetaling van de uitkering met ingang van 12 juli 2002 hervat, een en ander, naar het Uwv stelt, in overeenstemming met de Regeling schorsing, opschorting, herziening en intrekking uitkeringen (besluit van het Lisv van 18 april 2000, Stcrt. 2000, 89, hierna: de Regeling). 3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit van 27 mei 2002 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat appellant op grond van artikel 44 van de WAZ juncto artikel 5, tweede lid, van de Controlevoorschriften WAO, WAZ en Wajong 1998 (besluit van het Lisv van 4 december 1997, Stcrt. 1997, 240) verplicht was het formulier begeleiding en controle volledig ingevuld, ondertekend en tijdig aan het Uwv terug te sturen. Deze verplichting is appellant niet nagekomen. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv bij het besluit tot intrekking van de WAZ-uitkering van appellant met ingang van 1 januari 2001 de Regeling op juiste wijze heeft toegepast. Tot slot heeft de rechtbank zich met het Uwv op het standpunt gesteld dat zonder het door appellant in te vullen en terug te zenden formulier begeleiding en controle niet kon worden vastgesteld of appellant vanaf 1 januari 2001 nog recht heeft op een WAZ-uitkering, zodat het Uwv terecht op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de WAZ met ingang van laatstgenoemde datum de WAZ-uitkering van appellant heeft ingetrokken. Van een dringende reden, als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de WAZ om geheel of gedeeltelijk van intrekking af te zien, is de rechtbank niet gebleken. 4. In hoger beroep heeft appellant – kort weergegeven – de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden opnieuw aangevoerd. Het Uwv heeft in zijn verweerschrift aangegeven zich te stellen achter de overwegingen en het oordeel van de rechtbank, neergelegd in de aangevallen uitspraak. 5. Ter beoordeling staat thans of de Raad de rechtbank kan volgen in haar oordeel over het bestreden besluit. 5.1. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en hij stelt zich achter het oordeel van de rechtbank en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen, neergelegd in de aangevallen uitspraak. Hij overweegt daarnaast nog het volgende. 5.2. Voor de toepassing van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de WAZ is niet alleen vereist dat een verplichting op grond van artikel 45, 46 of 70 van de WAZ niet of niet behoorlijk is nagekomen, maar ook dat de niet of niet-behoorlijke nakoming van die verplichting ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat onder de omstandigheden van het voorliggende geval, waarin appellant de gevraagde gegevens – de jaarcijfers en -stukken van de door hem gedreven onderneming – niet heeft verstrekt, niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat en dat tevens is voldaan aan de eis dat dit voortvloeit uit de omstandigheid dat appellant de gevraagde gegevens niet heeft verstrekt. Wegens het ontbreken van die gegevens kon het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid niet op zorgvuldige wijze vaststellen en evenmin een verantwoorde schatting van de verworven inkomsten maken, zodat het Uwv zich naar het oordeel van de Raad terecht gehouden heeft geacht tot toepassing van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de WAZ over te gaan. Voorts is de Raad van oordeel dat het besluit tot intrekking van de WAZ-uitkering van appellant met ingang van 1 januari 2001 voldoende zorgvuldig is genomen. Ook stelt de Raad met de rechtbank vast dat het Uwv zich bij de intrekking van de onderhavige uitkering heeft gehouden aan de Regeling. Appellant is bij het aan het bestreden besluit voorafgaande schorsingsbesluit gewaarschuwd voor de gevolgen van het niet-voldoen aan de op hem rustende informatieverplichting en hem is een termijn gegeven om alsnog aan die verplichting te voldoen, waarbij is aangegeven dat, als hij binnen de tweede termijn alsnog de gevraagde gegevens verstrekt, de schorsing ongedaan zal worden gemaakt. Tot slot is ook de Raad van oordeel dat in de door appellant aangevoerde persoonlijke en financiële omstandigheden geen dringende redenen zijn gelegen, als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de WAZ, om geheel of gedeeltelijk van de intrekking af te zien. 5.3. Op grond van bovenstaande overwegingen is de Raad van oordeel dat het hoger beroep van appellant geen doel treft, zodat als volgt moet worden beslist. 6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en C.P.J. Goorden en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.W.A. Schimmel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2008. (get.) H. Bolt. (get.) M.W.A. Schimmel. GdJ