
Jurisprudentie
BF5188
Datum uitspraak2004-11-29
Datum gepubliceerd2008-10-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
Zaaknummers41 HLAR 15/04
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
Zaaknummers41 HLAR 15/04
Statusgepubliceerd
Indicatie
1) Een rolzitting is geen openbare behandeling in de zin van de Lar; aangezien partijen niet uitdrukkelijk hebben ingestemd met het achterwege laten van een openbare behandeling, is de aangevallen uitspraak niet op juiste wijze tot stand gekomen.
2) De aankondiging van beëindiging van de declaratie-/betaalrelatie is niet gericht op enig rechtsgevolg, nu deze relatie niet was gebaseerd op enige wet- of regelgeving, maar bij wege van ordemaatregel bij vonnis in het leven geroepen.
Uitspraak
41 HLAR 15/04.
Datum uitspraak: 29 november 2004
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Aruba,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 4 februari 2004 in het geding tussen:
appellant
en
het Uitvoeringsorgaan, bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Landsverordening algemene ziektekostenverzekering.
1. Procesverloop
Bij brief van 23 juli 2002 heeft het Uitvoeringsorgaan, bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Landsverordening algemene ziektekostenverzekering (hierna: het Uitvoeringsorgaan), aan appellant meegedeeld dat het niet met hem kan contracteren en dat de declaratie-/betaalrelatie met hem zal worden beëindigd.
Bij beschikking van 6 mei 2003 heeft het Uitvoeringsorgaan het daartegen door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 4 februari 2004 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, die beschikking vernietigd en het bezwaar alsnog ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 16 maart 2004, bij het Gerecht ingekomen op die dag, hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Bij brief van 14 mei 2004 heeft het Uitvoeringsorgaan van antwoord gediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. D.G. Kock, advocaat, en het Uitvoeringsorgaan, vertegenwoordigd door mr. A.F. Kuster, advocaat, en S. van Spall, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Blijkens de aangevallen uitspraak zijn in deze zaak ter zitting van 10 september 2003 pleitnota’s ingediend. Daarna is de zaak verwezen naar de roldatum van 24 september 2003, bij welke gelegenheid appellant heeft afgezien van het overleggen van een “akte uitlating producties”.
2.1.1. Het Hof overweegt dienaangaande ambtshalve het volgende.
De wijze van openbare behandeling van zaken als deze is voorgeschreven in paragraaf 4 van hoofdstuk III van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar). Daarin is onder meer bepaald dat de rechter getuigen of deskundigen kan opgeroepen, partijen en hun gemachtigden in de gelegenheid worden gesteld het woord te voeren en dat de rechter bevoegd is aan partijen en aan andere belanghebbenden of hun gemachtigden vragen te stellen. Verder worden partijen en andere belanghebbenden of hun gemachtigden in de gelegenheid gesteld het woord te voeren naar aanleiding van hetgeen door anderen naar voren is gebracht. Hieruit blijkt dat de rechter in beginsel een actieve rol vervult bij de openbare behandeling van de zaak en dat die behandeling bedoeld is om hoor en wederhoor van partijen te doen plaatsvinden.
De in deze zaak gehouden zogenoemde (rol)zittingen hebben echter een ander karakter. Ter zitting kunnen in beginsel alleen bepaalde proceshandelingen worden verricht met uitsluiting van andere, zoals het overleggen van processtukken of stukken, waarin bij de rechter gerezen vragen worden beantwoord. Die zittingen voldoen daarom niet als openbare behandelingen in de zin van de Lar. Nu het Gerecht zodanige openbare behandeling voorts achterwege heeft gelaten en partijen daarmee niet uitdrukkelijk hebben ingestemd, als bedoeld in artikel 37, vijfde lid, van de Lar, moet worden geoordeeld dat de aangevallen uitspraak niet op juiste wijze totstandgekomen is. Het hoger beroep is daarom gegrond en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
2.2. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, beoordeelt het Hof thans het bij het Gerecht ingestelde beroep tegen de beschikking van 6 mei 2003.
2.3. De beschikking van 6 mei 2003 strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar. De brief van 23 juli 2003 is volgens het Uitvoeringsorgaan een rechtshandeling naar burgerlijk recht, als bedoeld in artikel 2, tweede lid, sub a, van de Lar, waartegen kan geen bezwaar kan worden gemaakt.
2.3.1. De Landsverordening algemene ziektekostenverzekering (hierna: de Lazv) is met ingang van 1 januari 2001 in werking getreden.
Ingevolge artikel 1 wordt onder een fysiotherapeut verstaan degene die:
1°. in het bezit is van een in Nederland afgegeven bewijs van bevoegdheid tot de uitoefening van het fysiotherapeutische beroep;
2°. beschikt over een verklaring van de commissie, bedoeld in artikel 2 van de Landsverordening uitoefening geneeskunst, uit welke verklaring blijkt dat de door de betrokken hulpverlener in het buitenland genoten opleiding naar het oordeel van de commissie gelijkwaardig is aan de opleiding die in Nederland tot het afgeven van het in 1° bedoelde bewijs leidt.
Ingevolge artikel 39, eerste lid, sluit het Uitvoeringsorgaan met beroepsbeoefenaren en instellingen overeenkomsten in zodanige omvang en van zodanige inhoud, dat het in staat is om zijn verplichtingen jegens de verzekerden naar behoren na te komen.
2.3.2. Appellant is sinds 1991 in Aruba werkzaam als fysiotherapeut. Tot 1 januari 2001 behandelde hij voor rekening van de overheid komende patiënten en ambtenaren. Bij vonnis van 2 mei 2001 in zaak no. 61 heeft het Gerecht bepaald dat het Land en het Uitvoeringsorgaan appellant als fysiotherapeut dienen te laten werken en hem als zodanig conform de bestaande tarieven dienen te betalen, een en ander zolang de commissie, bedoeld in artikel 2 van de Landsverordening uitoefening geneeskunst (hierna: de LUG) niet negatief omtrent de toelating van appellant als fysiotherapeut zal hebben beslist. Bij beschikking van 24 juni 2002 heeft die commissie geweigerd appellant een verklaring te geven dat de door hem in het buitenland genoten opleiding gelijkwaardig is aan de opleiding die in Nederland leidt tot het afgeven van een bewijs van bevoegdheid tot de uitoefening van het fysiotherapeutische beroep.
De in de brief van 23 juli 2002 aangekondigde beëindiging van de declaratie-/betaalrelatie is niet gericht op enig rechtsgevolg. Deze relatie was niet gebaseerd op de Lazv of enige andere wet- of regelgeving, maar bij wege van ordemaatregel bij vonnis in het leven geroepen. Die maatregel is door de beslissing van de commissie ingevolge artikel 2 van de LUG van 24 juni 2002 geëindigd en niet door de brief van het Uitvoeringsorgaan van 23 juli 2002.
Voorzover bij de brief van 23 juli 2002 is geweigerd om met appellant een overeenkomst te sluiten, als bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Lazv, is dit een rechtshandeling naar burgerlijk recht.
De brief van 23 juli 2002 houdt derhalve geen beschikking in. Bij de beschikking van 6 mei 2003 is het bezwaar tegen deze brief terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.4. De conclusie is dat het bij het Gerecht ingestelde beroep ongegrond is.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht van 4 februari 2004 in zaak Lar nr. 87 van 2003;
III. verklaart het bij het Gerecht in die zaak ingestelde beroep tegen de beschikking van het Uitvoeringsorgaan, bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Landsverordening Algemene Ziektekostenverzekering, van 6 mei 2003, kenmerk 03/293, ongegrond;
IV. gelast dat het Land Aruba aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Afl. 75,00 (zegge: vijfenzeventig gulden), teruggeeft.
Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.
w.g. Ter Berg, Voorzitter
w.g. Visser, griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2004.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,