Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF5186

Datum uitspraak2008-09-25
Datum gepubliceerd2008-10-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/601088-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bezit kinderporno en het meermalen plegen van ontucht met minderjarigen. De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 5 jaar.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht Parketnummer: 16/601088-07 Datum uitspraak: 25 september 2008 Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen: [verdachte] geboren op [1954], te [geboorteplaats] wonende te [woonplaats], thans gedetineerd in het Huis van Bewaring Het Schouw, te Amsterdam. Raadsman: mr. P.P.C.M. Waarts. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 september 2008. De aanleiding tot de strafzaak Naar aanleiding van een aantal meldingen die door de broer van medeverdachte [medeverdachte A] werden gedaan, heeft de politie een onderzoek ingesteld naar de verdachten [medeverdachte A], [medeverdachte B] en [verdachte]. Deze meldingen hielden in dat zijn broer, [medeverdachte A], zich de laatste tijd weer bezig hield met minderjarige meisjes en jongens uit Roemenië en dat [medeverdachte A] eind mei 2007 uit Roemenië een minderjarig meisje mee naar zijn huis had genomen. Het was de wijkagent ambtshalve bekend dat bedoelde [medeverdachte A] bekend staat als zedendelinquent en dat zijn voorkeur uitgaat naar 10 -14 jarigen. Op 1 juli 2007 is de politie naar de woning van [medeverdachte A] aan de [adres] gegaan. Er werd opengedaan door de ambtshalve bekende mevrouw [getuige Z], echtgenote van medeverdachte [medeverdachte A]. In deze woning werden twee minderjarige meisjes aangetroffen: één was de dochter van [getuige Z] en [medeverdachte A], [slachtoffer A], het andere meisje bleek [slachtoffer B] te heten. Dit laatste meisje bleek de Nederlandse taal niet machtig. [getuige Z] verklaarde dat het een voor haar onbekend meisje was. Het minderjarige meisje is door de politie meegenomen. [getuige Z] spreekt vervolgens in haar verklaring over een Henk uit Rotterdam en Eric uit Utrecht, wijk Overvecht. Door getuige [medeverdachte A] werden de persoons- en adresgegevens van deze medeverdachten later aan de politie doorgegeven. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd wat is omschreven in de vordering nadere omschrijving ex artikel 314a Wetboek van Strafvordering, zoals deze op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 18 juni 2008 is toegestaan. Een kopie van die vordering nadere omschrijving ex artikel 314a Wetboek van Strafvordering is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd. Vrijspraak De officier van justitie heeft in haar requisitoir aangegeven dat zij inzake feit 2 primair het binnendringen van de vagina van [slachtoffer A] [medeverdachte A] niet bewezen acht. De raadsman heeft zich bij die conclusie aangesloten. Evenals de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 2 primair is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken, nu de verklaring van [slachtoffer A] op dit punt onvoldoende ondersteund wordt door de andere bewijsmiddelen. Het standpunt van de verdediging Ter zake feit 1 heeft de raadsman ter terechtzitting het standpunt ingenomen dat niet vast is komen te staan dat al het aangetroffen materiaal aangemerkt kan worden als kinderpornografie. De feitelijke omschrijvingen van de in het geding zijnde opnamen in het proces-verbaal zijn te algemeen gebleven en dus kan er slechts worden gesproken van het in bezit hebben van een hoeveelheid afbeeldingen, films en foto’s van kinderpornografische aard. De raadsman concludeert dat dit primair moet leiden tot partiële nietigheid van de dagvaarding en subsidiair tot een partiële vrijspraak. Voor wat betreft het tenlastegelegde vervaardigen van kinderpornografische opnamen constateert de raadsman dat alleen is komen vast te staan dat de foto’s van [slachtoffer B] Boldizsar op de digitale camera van zijn cliënt zijn aangetroffen. Daarmee is nog niet bewezen dat de foto’s ook door zijn client zijn gemaakt, aldus de raadsman. Verdachte heeft bij de politie en ter zitting stellig ontkend dat hij ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer A] (feit 2). De raadsman heeft aangevoerd dat ook medeverdachte heeft ontkend dat dit is gebeurd. Dit terwijl [medeverdachte A] over al het andere uitvoering verklaart. De rest van het dossier biedt evenmin ondersteuning voor hetgeen [slachtoffer A] verklaart, aldus de raadsman. Overigens wijst de raadsman er op dat zijn client en medeverdachte [medeverdachte B] in ieder geval niet als medeverdachten beschouwd kunnen worden, omdat het dossier duidelijk maakt dat zij geen contact met elkaar hadden. Voor wat betreft het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman aangegeven dat dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden met uitzondering van het vingeren en het betasten van de vagina. Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft in reactie op hetgeen door de raadsman is bepleit aangegeven dat het materiaal is onderzocht door een ervaren rechercheur op het gebied van kinderpornografie. Daar komt bij dat het de verdachte - naar eigen zeggen - volkomen duidelijk is waar het om gaat. Van een partiële nietigheid dan wel vrijspraak kan dus geen sprake zijn volgens de officier van justitie. De officier van justitie is van mening dat het onder 2 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Zij wijst hierbij op de verklaring van [slachtoffer B] die zegt dat zij heeft gezien dat de verdachten [slachtoffer A]’s vagina hebben gekust. Daar komt bij dat [medeverdachte A] diverse malen heeft toegegeven zijn dochter seksueel te hebben misbruikt en zegt dat wat [slachtoffer A] heeft verklaard in grote lijnen klopt, met uitzondering van de penetratie. Zowel bij feit 2 als bij feit 3 is volgens de officier van justitie sprake van medeplegen. Het seksueel misbruik van beide meisjes gebeurde vaak in het bijzijn van de andere verdachten en met wetenschap van de andere verdachten. Er is sprake van nauwe en bewuste samenwerking. Het doet er niet toe dat het misbruik niet gelijktijdig plaatshad en dat de verdachten afzonderlijk niet alle feitelijke handelingen in de tenlastelegging hebben gepleegd. Het oordeel van de rechtbank t.a.v. de kinderporno (feit 1): Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte is een grote hoeveelheid kinderporno aangetroffen . Verdachte heeft dit feit ter terechtzitting erkend en heeft verklaard dat hij dit al sinds langere tijd doet. Verdachte heeft eveneens bekend dat hij een cd-rom met daarop gedownloade kinderporno voor [medeverdachte A] heeft gebrand en aan hem heeft gegeven. Ook werden in de woning van verdachte foto’s aangetroffen waarop [slachtoffer B] en [slachtoffer A] naakt staan te poseren . De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat de feitelijke omschrijvingen van de in de tenlastelegging genoemde aantallen onvoldoende specifiek onderbouwd zijn in het proces-verbaal. Daar staat tegenover dat verdachte, blijkens zijn eigen verklaring, wist dat het om kinderpornografisch materiaal ging en begrijpt om wat voor bij hem thuis aangetroffen materiaal het gaat in de tenlastelegging. Derhalve acht de rechtbank bewezen dat verdachte – kortgezegd - een hoeveelheid gegevensdragers, afbeeldingen en foto’s met daarop kinderporno in bezit heeft gehad. Op basis van de verklaring van verdachte dat hij ook een cd-rom met kinderporno aan [medeverdachte A] heeft gegeven kan ook het verspreiden ervan worden bewezen. Voor wat betreft het vervaardigen van kinderporno merkt de rechtbank op dat verdachte zelf heeft verklaard dat hij zijn camera nagenoeg niet uitleende. De verklaring van verdachte dat wellicht [medeverdachte A] de foto’s van [slachtoffer B] in een onbewaakt ogenblik heeft genomen acht de rechtbank niet aannemelijk. t.a.v. het misbruik van [slachtoffer A] (feit 2): De moeder van [slachtoffer A], [getuige Z], heeft op 24 juli 2007 aangifte gedaan van ontucht jegens haar minderjarige dochter. Deze ontucht zou onder meer zijn gepleegd door haar vader en verdachte. Uit deze aangifte blijkt dat [slachtoffer A] haar zou hebben verteld dat haar vader haar hals, borsten, buik en vagina had gekust . [slachtoffer A] voegt daar op 25 juli 2007 in een studioverhoor aan toe dat de verdachten haar ook gelikt hebben . Dit wordt bevestigd door getuige en tevens slachtoffer [slachtoffer B] . Medeverdachte [medeverdachte A] heeft bekend dat hij zijn dochter meermalen seksueel misbruikt heeft bij [verdachte] thuis. Hij verklaart dat als hij met [slachtoffer B] naar [verdachte] ging [slachtoffer A] daar dan bij was. Hij zegt dat het een keer is voorgekomen dat hij gelijktijdig met [slachtoffer A], [slachtoffer B] en [verdachte] in dezelfde slaapkamer is geweest . [medeverdachte A] heeft [verdachte] ook een keer met [slachtoffer A] op de bank zien zitten. [slachtoffer A] was toen helemaal bloot en verdachte was bijna ontbloot . Verdachte heeft ontkend dat hij medeverdachte [medeverdachte A] betaalde voor het misbruik, maar zowel uit het financieel onderzoek , die een constante geldstroom van verdachte naar [medeverdachte A] toont, en de verklaring van [medeverdachte A] blijkt het tegendeel. De rechtbank acht het ongeloofwaardig dat verdachte, op grond van de door getuigen afgelegde verklaringen zich niet heeft schuldig gemaakt aan ontucht met [slachtoffer A] [medeverdachte A]. Vast staat immers dat verdachte een seksuele voorkeur heeft voor jonge meisjes, dat [slachtoffer A] meerdere keren naakt door het huis van verdachte heeft gelopen en voorts dat verdachte met de geheel ontklede [slachtoffer A] pornovideo’s heeft gekeken. Evenals de raadsman acht de rechtbank aannemelijk dat verdachte reeds lange tijd geen contact meer had met [medeverdachte B], waardoor geen sprake kan zijn van medeplegen met [medeverdachte B] in de ten laste gelegde periode. t.a.v. het misbruik van [slachtoffer B] (feit 3): [slachtoffer B], geboren op [1995] , heeft bij de politie verklaard dat de verdachten haar vagina hebben gekust. Medeverdachte [medeverdachte A] bekent het seksuele misbruik van [slachtoffer B]. Hij streelde haar hele lichaam . Hij verklaart dat ook verdachte de vagina van [slachtoffer B] heeft gelikt. Op het moment dat hij met [slachtoffer B] bezig was trok verdachte zichzelf af, aldus [medeverdachte A] . Een en ander zou hebben plaatsgevonden bij verdachte thuis, in het jaar 2006 en 2007. Verdachte zelf heeft ter terechtzitting bekend naakt te hebben rondgelopen in aanwezigheid van [slachtoffer B] en haar in de hals gestreeld en gekust te hebben. Ook bekent hij het likken van haar vagina en het zichzelf aftrekken in het bijzijn van [slachtoffer B] . De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als hierna is vermeld. 1. hij op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2002 tot en met 9 juli 2007 te Utrecht en/of elders in Nederland, meermalen, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van misdrijven omschreven in artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht, immers heeft verdachte afbeeldingen en gegevensdragers, bevattende afbeeldingen van seksuele gedragingen, te weten CD-ROMs en DVD’s en DVD-ROMSen harde schijven van) computer en foto's en films, bij welke vorenbedoelde afbeeldingen telkens een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, was betrokken of schijnbaar was betrokken, te weten afbeeldingen, zoals omschreven in het proces-verbaal met nummer PL0981/07-015819H (pagina 215 tot en met 216) en films zoals omschreven in het proces-verbaal met nummer PL0981/07-015819H (pagina 215 tot en met 216), betreffende onder meer afbeeldingen van naakte kinderen in de leeftijd van 0 tot 6 jaar oud, die worden gepenetreerd door volwassen mannen, en foto's, zoals omschreven in het proces-verbaal met nummer PL0981/07-015819H (pagina 222 tot en met 223), betreffende onder meer afbeeldingen van naakte kinderen in de leeftijd van 0 tot 13 jaar oud, en afbeeldingen en films, zoals omschreven in het proces-verbaal met nummer PL0981/07-15819H (pagina 275 tot en met 281, pagina 283 tot en met 290 respectievelijk pagina 291 tot en met 295), betreffende onder meer - afbeeldingen/films van naakte meisjes, in de leeftijd van 0 tot 13 jaar, die een poserende houding aannemen, en - afbeeldingen/film van naakte meisje, in de leeftijd van 0 tot 13 jaar, die de stijve penis van een volwassen man in de hand en/of in de mond hebben, en - afbeeldingen/film van naakte meisjes, in de leeftijd van 0 tot 13 jaar, die vaginaal worden gepenetreerd door de penis van een volwassen man, en foto’s zoals omschreven in het proces-verbaal met nummer PL0981/07-015819H (pagina 327 tot en met 331), betreffende onder meer - afbeelding en van (naakte meisjes, in de leeftijd van 3 tot en met 6 jaar oud en in de leeftijd van 7 tot en met 13 jaar oud, die een poserende houding aannemen, en - afbeeldingen van (naakte meisjes, in de leeftijd van 7 tot en met 13 jaar oud, tijdens en na het baden, en - afbeeldingen van naakte meisjes, in de leeftijd van 3 tot en met 6 jaar oud, waarbij de vagina en/of de billen nadrukkelijk in beeld zijn gebracht, verspreid en vervaardigd en in bezit gehad; 2. Subsidiair hij op tijdstippen in de periode van 1 april 2006 tot en met 1 juli2007 te Utrecht meermalen, tezamen en in vereniging met een ander (telkens) met [slachtoffer A], geboren op [2001], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, (telkens) buiten echtontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het meermalen ontuchtig - kussen van de hals en de borst en de buik, van die [slachtoffer A], en - kussen en likken van de vagina van die [slachtoffer A] en - laten betasten/vastpakken van zijn/hun penis door die [slachtoffer A], en - aftrekken in het bijzijn van die [slachtoffer A]; 3. hij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 1 juli 2007 te Utrecht en/of te meermalen, tezamen en in vereniging met een ander met [slachtoffer B], geboren op 12 januari 1995, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd,bestaande in het meermalen ontuchtig - betasten van die [slachtoffer B], en - likken aan en kussen van de vagina van die [slachtoffer B], en - zich aftrekken in het bijzijn van die [slachtoffer B]; Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De strafbaarheid van de feiten Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op. t.a.v. feit 1: Een afbeelding en een gegevensdrager van een seksuele gedraging waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, verspreiden, vervaardigen en in bezit hebben, terwijl van het plegen van dit misdrijf een gewoonte wordt gemaakt. t.a.v. feit 2 subsidiair en feit 3: Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd. De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Motivering van de op te leggen sanctie Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De slachtoffers in deze zaak zijn twee jonge meisjes: [slachtoffer B], een Roemeens meisje dat door medeverdachte [medeverdachte A] naar Nederland is gehaald en ter beschikking is gesteld aan onder meer verdachte om haar te misbruiken. In ruil hiervoor betaalde verdachte geld aan [medeverdachte A]. [slachtoffer B] was toen tussen de 10 en 11 jaar oud. Het andere meisje is [slachtoffer A], de dochter van medeverdachte [medeverdachte A]. Ook zij is door de verdachten seksueel misbruikt. Tijdens het plegen van deze feiten was zij pas tussen de 5 en 6 jaar oud. De wensen en de lichamelijke integriteit van beide meisjes zijn volledig ondergeschikt gemaakt aan de lustgevoelens van deze verdachten. Onder het mom van kunst, kinderliefde en liefdadigheid zijn zij meermalen seksueel misbruikt en zijn zij gefotografeerd. De gevolgen daarvan voor deze meisjes op korte en lange termijn laten zich raden en zijn bekend: zij zijn voor de rest van hun leven beschadigd. [slachtoffer A] is door oudere mannen, waaronder haar eigen vader, seksueel misbruikt op zeer jonge leeftijd. Haar jeugd is haar in feite ontnomen door haar vader en verdachte. De vordering benadeelde partij van [slachtoffer B] spreekt boekdelen. Ze is uit haar vertrouwde omgeving gehaald en in een voor haar vreemd land misbruikt door mannen die veel ouder zijn dan zij. Ze is daardoor zeer angstig, voelt zich onveilig, heeft last van nachtmerries en herbelevingen van het misbruik. Ook is bij verdachte thuis een grote hoeveelheid (gedownload) materiaal aangetroffen van kinderpornografische aard. Verdachte houdt het misbruik van kinderen in stand door kinderporno te verwerven. De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte voor feit 2 primair wordt vrijgesproken en ter zake van de onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten onder meer wordt veroordeeld tot -kort gezegd- een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk (met een proeftijd van 5 jaar) met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact ook als dat inhoudt behandeling bij de Waag. De rechtbank acht in beginsel een hogere (onvoorwaardelijke) straf dan gevorderd passend en geboden. Dat zou echter betekenen dat geen gedeeltelijk voorwaardelijk straf met daaraan gekoppeld een gedwongen behandeling bij De Waag kan worden opgelegd. Om die reden zal de rechtbank de officier van justitie in haar eis volgen. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op: - de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 29 augustus 2008, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. - een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van de Stichting Reclassering Nederland, regio Amsterdam d.d. 10 januari 2008, opgemaakt door R. van Kralingen, reclasseringswerker; - een omtrent verdachte opgemaakte dubbelrapportage d.d. 4 september 2008 van het Pieter Baan Centrum, opgemaakt door P.E. Geurink, psycholoog en M. Nicolai, psychiater. Hieruit blijkt dat verdachte niet heeft willen meewerken aan het onderzoek. Derhalve kan de vraag of betrokkene lijdende is of was aan een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet beantwoord worden. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer B] (gemachtigde mr. L.M. Straver) De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 3 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 7500,00 wegens immateriële schade. Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat het bedrag van € 3500,00 te boven gaat is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding, nu een medische onderbouwing bij de vordering ontbreekt. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. De rechtbank overweegt daartoe dat het een feit van algemene bekendheid is dat dergelijke feiten psychische en emotionele schade voor langere duur teweeg brengen bij slachtoffers. Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 3 bewezenverklaarde feit. De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 3500,--. De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen. De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. De verdachte is op de voet van de artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door (een) mededader(s) is voldaan. Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht. De toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 47, 57, 240 b en 247 van het Wetboek van Strafrecht. DE BESLISSING De rechtbank beslist als volgt: Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het onder 1, 2 subsidiair en 3 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 4 jaren (zegge: vier jaren). Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 maanden (zegge: zes maanden), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast. Stelt een proeftijd vast van vijf jaren. Bepaalt daarbij dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft: - dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens de Stichting Reclassering Nederland te geven aanwijzingen, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht, ook als die aanwijzingen inhouden dat veroordeelde een behandeling dient te volgen bij De Waag, met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen. Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer B], wonende te Utrecht ten dele toe tot een bedrag van € 3500,-- (zegge vijfendertighonderd euro). Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door (een) mededader(s) is betaald. Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken. Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het overige gedeelte van de vordering en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter. Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 3500,-- (zegge vijfendertighonderd euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 47 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en/of (een) mededader(s) voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald. Dit vonnis is gewezen door mrs J.R. Krol, J.W. Veenendaal en J. Schwillens, bijgestaan door mr. V.H. van der Horst als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 september 2008. Mrs. Veenendaal en Schwillens zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.