
Jurisprudentie
BF5096
Datum uitspraak2008-03-12
Datum gepubliceerd2008-10-03
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers91820 ha za 08-202
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-03
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers91820 ha za 08-202
Statusgepubliceerd
Indicatie
Dexia - aandelenlease
Uitspraak
RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
zaaknummer: 91820 ha za 08-202
datum vonnis: 12 maart 2008 (mlj)
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
1. X,
2.Y,
echtelieden,
beiden wonende te Almelo,
eisers in conventie,
gedaagden in reconventie,
verder gezamenlijk te noemen: X,
procureur: mr. E.H. Hoeksma,
tegen
de naamloze vennootschap
Dexia Bank Nederland N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
verder te noemen Dexia,
procureur: mr. J. Sleeswijk Visser.
Procesverloop
In conventie en in reconventie
1. Bij vonnis van deze rechtbank, sector Kanton, locatie Almelo, van 5 februari 2008 is zowel in conventie als in reconventie een onbevoegdverklaring uitgesproken en is de zaak zowel in conventie als in reconventie verwezen naar dezelfde rechtbank, sector civiel in de stand waarin deze zich toen bevond (te weten: staat van wijzen).
2. Voor een weergave van het procesverloop kan hier worden verwezen naar wat daarover onder 1. staat vermeld in dat vonnis van 5 februari 2008 en het eerder gewezen tussenvonnis van 11 december 2007, eveneens onder 1. Partijen hebben na deze verwijzing opnieuw vonnis gevraagd.
Waarvan kan worden uitgegaan en de standpunten van partijen
In conventie en in reconventie:
3. In het tussen partijen door deze rechtbank, sector kanton, op 11 december 2007 gewezen tussenvonnis zijn onder 2. reeds de feiten vastgesteld waarvan in conventie en in reconventie kan worden uitgegaan.
4. In meergenoemd vonnis van 11 december 2007 is onder 3. beschreven wat in conventie en in reconventie wordt gevorderd en wat de standpunten van partijen zijn.
De beoordeling
In conventie en in reconventie
5. De op 13 september 2000 gesloten overeenkomst Korting Kado met contractnummer 59120384 (leasesom: € 10.047,11) staat tussen partijen vast, evenals het feit dat X daarop € 3.244,50 heeft voldaan, die overeenkomst tussentijds is geëindigd en de restschuld van € 1.752,92 (zie bijlage 10 van de conclusie van repliek in conventie, welk daar berekend bedrag van € 1.870,75 nadien nog is verminderd tot voormeld bedrag) niet door X is betaald. Gesteld noch gebleken is dat dividend is voldaan.
Wet Consumenten krediet
6. De rechtbank handhaaft haar standpunt dat de Wet op het Consumentenkrediet (hierna: WCK) op overeenkomsten als deze van toepassing is als na te melden. De rechtbank oordeelt de WCK op deze overeenkomst Korting Kado van toepassing nu geen sprake is van overschrijding (leasesom: € 10.047,11) van het hier voor de toepassing van de WCK geldende “beschermingsplafond” van € 22.652,--.
7.1 In de Wet op het consumentenkrediet, die door de rechtbank ambtshalve is toe te passen, (hierna: WCK) wordt onder krediettransactie onder meer verstaan elke overeenkomst en elk samenstel van overeenkomsten met de strekking dat door of vanwege de kredietgever aan de kredietnemer een geldsom ter beschikking wordt gesteld en de kredietnemer aan de kredietgever één of meer betalingen doet (art. 1 aanhef en sub a onder 1 WCK).
7.2 De onderhavige overeenkomst kenmerkt zich onder meer hierdoor dat Dexia aan X een bedrag ter beschikking heeft gesteld, waarover X periodiek rente diende te betalen. Aldus voldoet deze overeenkomst aan bovengenoemde definitie.
7.3 In dit verband is van belang dat de wetsgeschiedenis bij art. 1 WCK onder meer vermeldt: “Centraal in de wet staat het begrip krediettransactie, dat beoogt alle relevante vormen van consumentenkrediet te omvatten. Uitgangspunt is dat een feitelijke omschrijving wordt gegeven van de verschillende elementen, waaruit een krediettransactie kan bestaan. Bij een meer formeel-juridische benadering bestaat het gevaar van ontduiking van de wet via juridische constructies die de economische werkelijkheid maskeren.” (kamerstukken II 1986-1987, 19 785, nr. 3, blz. 68). Nu ook aan de overige eisen voor toepasselijkheid van de WCK is voldaan, geldt deze wet.
7.4 Hierbij is in aanmerking genomen dat de onderhavige overeenkomst niet voldoet aan art. 4 lid 1 onder h WCK. In casu is immers geen sprake van het verstrekken van zekerheid door middel van “belening” van de aangeschafte aandelen, reeds omdat volgens de voorwaarden de tegenwaarde van die aandelen niet eerder dan aan het einde van de looptijd door Dexia aan X kan worden overgedragen. Ook uit de memorie van toelichting op de WCK (kamerstukken II 1986-1987, 19 785, nr. 3, blz. 40/41), waarin, kort samengevat, wordt gesteld dat de regering wat betreft effectenbelening ervoor heeft gekozen deze niet onder de WCK te brengen, omdat de bestendige praktijk is dat de lening niet groter mag zijn dan ongeveer 70% van de waarde van de effecten en de aldus geboden ruime mate van zekerheid hier tot gevolg heeft dat het krediet goedkoper is, volgt dat deze bepaling niet ziet op een constructie als de onderhavige.
7.5 De hiertegenover staande opvatting, die blijkt uit de beantwoording van kamervragen door de Minister van Financiën op 6 juli 1998 (aanhangsel handelingen II 1997-1998,
nr. 1470, blz. 3015-3016) en uit de memorie van toelichting op de wet van 20 december 2001, Stb. 2001, 669, tot wijziging van de Wet toezicht kredietwezen 1992 en de Wet op het consumentenkrediet teneinde de reikwijdte van de bepalingen inzake de informatieverstrekking aan publiek uit te breiden (kamerstukken II 2000-2001, 27 869, nr. 3, blz. 3), dat aandelenleaseconstructies onder art. 4 lid 1 onder h WCK vallen, kan niet tot een ander oordeel leiden. Deze interpretatie strookt namelijk niet met de duidelijke bewoordingen van de wet en de bedoeling van de (toenmalige) wetgever, zoals die volgt uit de hiervoor genoemde passage in de memorie van toelichting op de WCK, en gaat kennelijk uit van de onjuiste opvatting dat aandelenleaseconstructies onder andere bestaan uit het verstrekken van zekerheid door de kredietnemer op aandelen van hem.
7.6 De rechtbank merkt hierbij nog het volgende op. Naar haar oordeel dwingt ook richtlijnconforme interpretatie van artikel 1 WCK-oud tot toepasselijkheid van deze wet.
Blijkens de tiende overweging van de considerans en artikel 14 leden 1 en 2 van de richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake het consumentenkrediet (hierna: de richtlijn) dient het begrip “kredietovereenkomst” in artikel 1 van de richtlijn ruim te worden geïnterpreteerd en dienen de beschermende bepalingen van de richtlijn strikt te worden toegepast. Het kan dan ook niet zo zijn dat de doelstelling van de richtlijn kan worden omzeild met en beroep op de rechtszekerheid, omdat Dexia met deze uitleg, gelet op doel en strekking en de bewoordingen van de richtlijn, rekening had moeten houden en ook de tekst van de WCK-oud de toepasselijkheid ervan op de onderhavige overeenkomst ook niet uitsluit. Zie Hof Justitie van de Europese Gemeenschappen van 4 oktober 2007,
C-429/05, Celex 62005J0429.
7.7 Uit het gepubliceerde vonnis d.d. 2 februari 2005 van deze rechtbank inzake Dexia-Cosar (LJN AS 4746) is de rechtbank ambtshalve bekend dat de rechtsvoorganger van Dexia ten tijde van het aangaan van de onderhavige overeenkomst niet over een vergunning als bedoeld in art. 9 WCK beschikte, edoch deze eerst per 12 april 2003 verkregen heeft.
7.8 Dit brengt ingevolge art. 3:40 lid 2 BW mee dat de overeenkomst nietig is wegens strijd met een dwingende wetsbepaling en niet vernietigbaar is, aangezien art. 9 WCK niet uitsluitend ziet op bescherming van één van de partijen bij de overeenkomst. In de memorie van toelichting op de WCK (kamerstukken II 1986-1987, 19 785, nr. 3, blz. 27) wordt hieromtrent immers gesteld: “Aan het onderhavige wetsontwerp ligt, in aansluiting op het voorgaande, de visie ten grondslag dat er een kader dient te zijn, waarbinnen kredietgevers verantwoord op de markt opereren en consumenten, geruggesteund door goede markt- en productinformatie, op redelijke voorwaarden krediet kunnen opnemen.” Voorts vermeldt de memorie van antwoord op de WCK (kamerstukken II 1987-1988, 19 785, nr. 7, blz. 10) dat gekozen is voor een zodanig vergunningenstelsel, dat serieuze ondernemers zonder moeilijkheden de markt kunnen betreden.
7.9 Dit vergunningenstelsel is dus blijkens de wetgeschiedenis kennelijk mede gericht op bescherming van de toegelaten aanbieders tegen ondeskundige en/of malafide concurrenten met als achtergrond dat een negatief imago van de financiële markten schadelijk is voor een goed functionerende economie en daarmee het algemeen belang schaadt. Deze bredere doelstelling van de WCK volgt ook uit de parlementaire geschiedenis van het wetsvoorstel financiële dienstverlening. Zie hiervoor kamerstukken II 2003-2004, 29 507, nr. 3, par. 2, waarin onder meer wordt opgemerkt dat de zorgvuldige behandeling van de consument tevens bijdraagt aan ordelijke en transparante marktprocessen en een beter functionerende economie en dat de WCK al tot op zekere hoogte bijdraagt aan een effectieve bescherming van de consument.
7.10 Hierbij is verder in aanmerking genomen dat het kredietdeel van de overeenkomsten in onverbrekelijk verband staat met de rest van die overeenkomsten, aangezien door middel van het ter beschikking gestelde bedrag de desbetreffende aandelen zijn “geleased”
(art. 3:41 BW).
7.11 De omstandigheid dat Dexia inmiddels per 1 januari 2006 een vergunning ex
artikel 10 Wfd heeft verkregen repareert, anders dan Dexia stelt, niet de bij het afsluiten van de onderhavige overeenkomst ontbrekende vergunning ex artikel 9 WCK; de overgangsregeling van artikel 102 Wfd voorziet niet in de situatie dat die vergunning als zodanig ontbroken heeft.
Gevolgen
8. Het hiervoor overwogene brengt mee dat de rechtbank niet toekomt aan de nader gestelde onrechtmatige daad als grondslag voor het in conventie gevorderde.
9. Gelet op voormelde conclusie dat deze overeenkomst Korting Kado nietig is, is het gevolg daarvan dat de rechtsgrond(en) die ten grondslag lag(en) aan de wederzijds verrichte prestaties met terugwerkende kracht daaraan is (zijn) ontvallen. Beide partijen dienen financieel hersteld te worden in de toestand waarin zij zich ten tijde van het sluiten van de overeenkomst bevonden. Dat betekent dat de Korting Kado voor rekening van Dexia blijft, Dexia in beginsel al niets meer te vorderen had van X en hetgeen door X aan haar betaald is in beginsel als onverschuldigd aan hem terug moet betalen. Het subsidiair onder a. door X gevorderde is derhalve in principe toewijsbaar.
10. Met betrekking tot het subsidiair onder b. door X gevorderde wordt daarbij overwogen dat het zoals door X zelf reeds in zijn dagvaarding onder ogen is gezien, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de overeenkomst met terugwerkende kracht geheel ten nadele van Dexia teniet wordt gedaan omdat aannemelijk is dat de nietigheid van de overeenkomst niet door hem zou zijn ingeroepen als de waarde van de aandelen gestegen was. De rechtbank vindt daarin aanleiding om op de voet van het bepaalde in artikel 6:278 lid 2 BW te bepalen dat Dexia in principe aan X het door X aan Dexia betaalde minus de helft van de restschuld, moet terugbetalen (van uitgekeerd dividend is kennelijk geen sprake geweest nu geen van partijen daarover iets heeft aangevoerd). Dit omdat hier immers sprake is van een product dat bij normaal uitdienen van de overeenkomst altijd leidt tot een nog te verrekenen restschuld. Toegewezen wordt derhalve (€ 3.244,50 – (€ 1.752,92 : 2) = € 2368,04.
11. Door Dexia is nog een beroep op eigen schuld van X gedaan. De rechtbank onderschrijft de stelling van Dexia dat de schade mede aan X moet worden toegerekend, immers heeft hij zich zonder enige beleggingservaring, zonder voldoende schriftelijke informatie vooraf en zonder voldoende onderzoek naar het aangeboden product te hebben gedaan in een voor hem duister avontuur gestort.
12. Toch verbindt de rechtbank daar niet de door Dexia gewenste consequenties aan. Dexia is zo ernstig tekortgeschoten in haar de jegens X betamende zorg, dat de rechtbank daarin aanleiding vindt om de schade met toepassing van de billijkheidscorrectie van artikel 6:101, eerste lid BW over de partijen te verdelen als onder 10. hierboven overwogen .
13. De - naar de rechtbank begrijpt: tevens als aanvulling - gevorderde vervallenverklaring van de restschuld zal, gezien het hiervoor overwogene, worden toegewezen. De vordering van X tegen Dexia tot het geven van opdracht tot doorhaling van de A-codering van X bij het BKR te Tiel wordt echter afgewezen, waar X onvoldoende heeft weerlegd het verweer van Dexia dat zij daartoe in het geheel niet bij machte is.
14. Hetgeen partijen verder verdeeld houdt (waaronder de reconventionele vordering), behoeft gelet op bovenstaande geen bespreking meer.
15. Als ieder gedeeltelijk in het ongelijk gesteld, dient elke partij de eigen kosten van het geding te dragen.
RECHTDOENDE
In conventie
I. Verklaart voor recht dat de tussen partijen gesloten overeenkomsten Korting Kado met contractnummer 59120384 nietig is.
II. Veroordeelt Dexia om aan X te betalen een bedrag van € 2.368,04 te
vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 15 juli 2006 tot aan de dag
van de voldoening.
III. Verklaart deze betalingsveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
IV. Verklaart vervallen de bedoelde restschuld.
V. Compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
VI. Wijst af het meer of anders gevorderde.
In reconventie
VII. Wijst af de vordering van Dexia.
VIII. Compenseert de proceskosten in de zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. M.L.J. Koopmans en op 12 maart 2008 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.