
Jurisprudentie
BF5095
Datum uitspraak2008-03-26
Datum gepubliceerd2008-10-03
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers88389 ha za 07-774
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-03
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers88389 ha za 07-774
Statusgepubliceerd
Indicatie
Dexia - aandelenlease
Uitspraak
RECHTBANK ALMELO
Sector Civiel
zaaknummer: 88389 ha za 07-774
datum vonnis: 26 maart 2008 (vdv)
Vonnis van de rechtbank Almelo, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
X en Y,
wonende te Tubbergen (O),
echtelieden en eisers,
verder tezamen te noemen: X,
procureur: mr. E.H. Hoeksma,
tegen
de naamloze vennootschap
DEXIA Bank Nederland N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
procureur: mr. J. Sleeswijk Visser,
advocaat: mr. H. Post te Helmond.
Het procesverloop
1. X heeft gevorderd conform de inleidende dagvaarding. Dexia heeft een conclusie van antwoord genomen. X heeft vervolgens een conclusie van repliek en akte vermeerdering van eis en Dexia een conclusie van dupliek genomen. X heeft nog een akte houdende uitlating producties bij dupliek genomen en nadien hebben partijen vonnis verzocht.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
Feiten (kort samengevat)
2. In juni 1999 op het CSI te Geesteren (O) heeft X meegedaan aan een prijsvraag in een stand van Spaar Select. Kennelijk naar aanleiding van daarbij door hem verstrekte gegevens heeft zich later ene S van Spaar Select tot X gewend met aanbiedingen omtrent spaar- en beleggingsproducten.
X heeft alstoen aangegeven een studievoorziening voor zijn kinderen te willen realiseren.
Dit resulteerde in het op 12 augustus 1999 door X afsluiten van een Overwaarde Effect Vooruitbetaling onder nummer 21500721 (dagvaarding productie 6).
3. Het totaal van de overeengekomen leasesom bedroeg € 109.016,64.
Op de Overwaarde Effect Vooruitbetaling die een looptijd van 240 maanden kende, voldeed X een bedrag van € 21.808,33 als vooruitbetaling ineens voor de eerste
60 termijnen. Dit bedrag kwam voor X beschikbaar middels het eveneens door bemiddeling van Spaar Select afsluiten van een tweede hypotheek op het woonhuis (productie 4 en 5 dagvaarding).
4. Verdere voorwaarden (voor zover van belang):
2. Deze lease-overeenkomst wordt aangegaan voor een ononderbroken periode van 240 maanden, te rekenen vanaf de aankoopdag van de waarden.
3. Lessee kan deze lease-overeenkomst na 60 maanden dagelijks met onmiddellijke ingang, onder betaling of verrekening van alsdan resterende hoofdsom.....
......
7. Zodra lessee al datgene aan de Bank heeft betaald wat hij haar krachtens deze lease-overeenkomst en de daarbij behorende Bijzondere Voorwaarden Labouchere Effecten Lease verschuldigd is of zal worden, is lessee automatisch en van rechtswege eigenaar van de waarden geworden.
5. Begin 2003 bleek het aan X dat hij anders dan hij verwachtte, een restschuld van op dat moment € 13.946,44 (productie 7 dagvaarding) had ontwikkeld en in het kader van het verstrijken van de eerste 60 maanden van de overeenkomst bleek hem uit een brief van 27 juli 2004 van Dexia dat hij verdere maandelijkse termijnen van € 454,24 moest gaan betalen, waartoe hij niet in staat was.
Vervolgens heeft X de overeenkomst beëindigd en is aangeslagen voor een rest-schuld van € 9.550,12 (productie 9 dagvaarding).
Dit bedrag heeft X vervolgens aan Dexia voldaan na zijn ontstane schuldenpositie te hebben geherfinancierd middels een hypotheek bij de RABO-bank (productie 10 dagvaarding).
6. Mevrouw X-Y heeft bij brief van 1 september 2004 aan Dexia vernietiging van de overeenkomst gevraagd wegens het ontbreken van haar handtekening (productie 11 dagvaarding), bij brief van 10 januari 2006 (productie 13 dagvaarding) heeft zij de vernietiging ex artikel 1:88/89 BW ingeroepen.
7. Bij brief van 25 mei 2007 (productie 14 dagvaarding) heeft X Dexia aansprakelijk gesteld, de Overwaarde Effect overeenkomst buitengerechtelijk ontbonden en vernietigd en gesommeerd tot terugbetaling van zijn ingelegde gelden.
Het voorgaande baseert X onder meer op de bepalingen van de volgens hem ten deze toepasselijke Wet Consumenten Krediet respectievelijk het ontbreken van de benodigde vergunning ex artikel 9 van die wet zulks in de zin van de aandelenleasejurisprudentie dezer rechtbank (Dexia-Cosar LJN AS 4746 e.v.) zomede de schending door Dexia van de te zijnen aanzien in acht te nemen zorgplicht bij het aangaan van die overeenkomsten respectievelijk het onrechtmatig optreden van (de medewerker van) Spaar Select.
8. X vordert:
I. De Overwaarde Effect te ontbinden althans voor recht te verklaren dat deze buiten-
gerechtelijk is ontbonden althans te verklaren voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens
X heeft gehandeld en deswege schadeplichtig is althans de Overwaarde Effect
te vernietigen althans voor recht te verklaren dat deze buitengerechtelijk vernietigd is.
II. Dexia te veroordelen aan X te voldoen tegen bewijs van kwijting € 26.578,39.
III Voornoemd bedrag vermeerderd met wettelijke rente vanaf de dagen dat de
onderscheiden betalingen zijn verricht althans de dag dat Dexia in verzuim verkeert
(25 juni 2007) tot aan de dag der betaling althans vanaf datum dagvaarding.
IV. Dexia te veroordelen in de proceskosten.
V. Het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
9. Bij conclusie van repliek vermeerdert X de grondslag van zijn eis met een
additioneel beroep op dwaling voorafgaande en ten tijde van het aangaan van de Overwaarde Effect omtrent de inhoud daarvan.
Het verweer van Dexia (kort samengevat)
10. Dexia stelt dat de aandelenleaseovereenkomst Overwaarde Effect is afgesloten via de assurantietussenpersoon Spaar Select die X op zijn verzoek ter zake heeft geïnformeerd en geadviseerd. Na getoonde interesse van X heeft Spaar Select hem een aanvraagformulier verschaft en de Bank heeft die door X ondertekend retour ontvangen. Vervolgens heeft de Bank de overeenkomst aan Spaar Select verstuurd.
Dexia stelt aan haar zorgplicht ten opzichte van X te hebben voldaan.
11. Volledigheidshalve wijst Dexia erop dat hierbij na het verstrijken van de looptijd van de overeenkomst geen zogenaamde restschuld kan ontstaan in geval van te zeer gedaalde aandelenkoersen. Wel in het geval deze tussentijds wordt beëindigd, hetgeen in casu het geval is geweest, bestaat de mogelijkheid dat X nog een bedrag verschuldigd is bij verkoop van de aan de overeenkomst ten grondsslag liggende aandelen.
12. Dexia acht het toestemmingsvereiste c.q. het vernietigingsberoep ex artikel 1:88/89 BW van X-Y niet van toepassing op deze overeenkomst Overwaarde Effect, bovendien een dergelijk beroep verjaard zou zijn, de Wet op het Consumentenkrediet (WCK) niet op deze overeenkomst van toepassing is en daarenboven het met de overeenkomst gemoeide bedrag zich boven het beschermingsplafond dier wet bevindt.
13. Ten aanzien van het optreden van Spaar Select als effectenbemiddelaar zodanig dat die niet (meer) was vrijgesteld van de vergunningsplicht ex artikel 12 van de vrijstellings-regeling Wet Toezicht effectenverkeer 1995 zulks vanwege de omstandigheid dat die niet enkel X als klant bij de Bank heeft aangebracht maar zich ook heeft beziggehouden met advisering en /of aanbevelen van specifieke effectentransacties, stelt Dexia dat dit nog niet tot nietigheid van de overeenkomst leidt: niet de overeenkomst zelf is strijdig met een dwingendrechtelijke wetsbepaling, hoogstens het handelen van de tussenpersoon.
14. Naar aanleiding van de door X gestelde grondslag van onrechtmatige daad stelt Dexia alleen al de tekst van de overeenkomsten duidelijk maakt, dat het hier niet om een spaarvorm gaat maar over een geldlening, de door X ingeroepen bepalingen van
NR 99 omtrent zorgplicht en schriftelijke informatieverschaffing op (het afsluiten van) deze overeenkomsten niet van toepassing zijn en overigens wel degelijk onderzoek naar diens financiële positie middels de BKR-registratie heeft plaatsgevonden.
15. Dexia doet voor wat betreft de nader opgevoerde grondslag van dwaling een beroep op het niet inachtnemen door X in de dagvaarding van de substantiëringsplicht ex artikel 111 lid 3 Rv.
Dwaling als zodanig acht Dexia niet aan de orde, de door X ingeroepen jurisprudentie ziet op z.g. depotleaseconstructies, die in deze niet spelen en overigens door Dexia ook wordt bestreden.
16. Betreffende de schade wijst Dexia erop dat X ook niet door hem genoten fiscale of andere voordelen verdisconteert in zijn vordering zomede het causaal verband tussen de gevorderde schade en het onrechtmatig handelen ontbreekt.
Zo heeft X uit hoofde van de overeenkomst een bedrag van € 6.777,46 aan dividend uitgekeerd gekregen, dat X nalaat in zijn vordering te betrekken.
17. Ter zake van het aan X betaalde dividend heeft Dexia bij dupliek een uitdraai (productie 1 CvD) overgelegd, die wordt erkend, zij het dat X zegt een drietal posten niet terug te kunnen vinden in zijn administratie.
De beoordeling
18. De overeenkomst Overwaarde Effect genummerd 21500721 d.d. 12 augustus 1999 staat tussen partijen vast evenals het feit dat X daarop in totaal € 21.803,33 heeft voldaan zomede een bedrag van € 6.777,46 aan dividend heeft ontvangen zomede die overeenkomst inmiddels (tussentijds) door hem is beëindigd.
Beroep artikel 1:88/89 Burgerlijk Wetboek
19. De rechtbank blijft bij het eerder op 26 november 2003 (LJN:AN 9138) uitgesproken oordeel dat aandelenleaseovereenkomsten als de onderhavige niet onder huurkoop (als species van koop op afbetaling) vallen en zal dat beroep van X-Y daarom al niet honoreren en evenmin onderzoeken of zij van het sluiten van die overeenkomst al dan niet op de hoogte was of toestemming heeft gegeven.
Wet Consumenten Krediet
20. De rechtbank acht de WCK ten deze niet van toepassing vanwege overschrijding door het totaal der leasesommen (de rechtbank neemt daartoe voor die beoordeling de drie contracten tezamen) van het op 24 mei 2000 geldende grensbedrag van € 22.652,--.
Zorgplicht/onrechtmatige daad/Spaar Select
21. Ten aanzien van de overeenkomst is derhalve de gestelde onrechtmatige daad als grondslag voor de vordering van X te bezien:
a. Spaar Select is een zogenaamde cliëntenremisier en is als zodanig weliswaar aan te merken als een effectenbemiddelaar als bedoeld in artikel 1 sub b Wte, maar is op grond van artikel 12 van het Vrijstellingsbesluit onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld van de vergunningplicht. De belangrijkste van die voorwaarden is dat zij haar activiteiten beperkt tot het aanbrengen van klanten bij de in dat artikel genoemde instellingen.
b. Dat Dexia een instelling als bedoeld in artikel 12 van het Vrijstellingsbesluit is, staat niet ter discussie. Nagegaan moet derhalve slechts worden of Spaar Select zich beperkt heeft tot het aanbrengen van X als klant bij Dexia of dat Spaar Select verdere, voor een cliëntenremisier ontoelaatbare bemoeienis met de zaak gehad heeft. Daarvoor is het nodig om vast te stellen wat er onder aanbrengen wordt verstaan.
c. Een wettelijke definitie van het begrip aanbrengen in het kader van de Wte en de daarop gegronde regelgeving bestaat niet. Wel wordt er op haar website (www.afm.nl) een uiteenzetting van het begrip gegeven door de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Daar is, voor zover hier van belang, te lezen: Cliëntenremisiers mogen alleen cliënten aanbrengen bij effecteninstellingen die een vergunning hebben van de AFM. Cliëntenremisiers mogen bijvoorbeeld geen vermogensbeheer verrichten, orders van cliënten doorgeven of geld van cliënten onder zich houden. Daarnaast mogen zij geen cliënten aanbrengen bij andere cliëntenremisiers. Cliëntenremisiers mogen wel cliënten uitleggen wat een aandeel of een obligatie is. Echter zij mogen niet een specifiek aandeel, obligatie, effectenleaseproduct etc. beroeps- of bedrijfsmatig adviseren.
d. Uitgaande van deze uitleg -en de rechtbank gaat bij gebrek aan een andere gezaghebbende uitleg van deze uitleg, die zij ook onderschrijft, uit- was het aan Spaar Select toegestaan om X te informeren mits die informatie beperkt was tot kenmerken van beleggingscategorieën en om hem door te verwijzen naar Dexia, maar niet om X te adviseren.
e. Een andere voorwaarde is dat de cliëntenremisier zich houdt aan enkele specifieke gedragsregels die voortvloeien uit het Bte en dan hoofdzakelijk uit artikel 24 daarvan en uit de NR, in dit geval de NR 99. Dat zijn, voor zover in deze specifieke zaak van belang, dat hij handelt in het belang van de cliënt en de adequate functionering van de effectenmarkten, in het belang van de cliënt kennis neemt van diens financiële positie, ervaring en beleggingsdoelstelling voor zover dat redelijkerwijs van belang is met het oog op het verrichten van zijn diensten, de cliënt de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn voor de beoordeling van de door hem aangeboden diensten en de effecten waarop die diensten betrekking hebben en een verbod op het zogenaamde “cold calling” i.e. een verbod om hen die nog geen cliënt zijn telefonisch of persoonlijk te benaderen anders dan in het geval de betrokkenen daar vooraf schriftelijk dan wel telefonisch mee heeft ingestemd dan wel in het contact slechts wordt aangeboden om schriftelijke of elektronische informatie te verschaffen.
f. Op grond van de op dit punt ongenoegzaam weersproken gebleven stellingen van X, kan worden aangenomen dat Spaar Select het cold calling-verbod heeft overtreden en dat Spaar Select zich niet, althans volstrekt onvoldoende, verdiept heeft in de beleggingsdoelstellingen van X, diens financiële positie, beleggingsdoelstelling(en) en beleggingservaring en aldus ook niet in diens belang gehandeld heeft.
g. Met betrekking tot het tot stand komen van het contact met Spaar Select is door X immers onweersproken gesteld, dat hij Spaar Select niet zelf heeft benaderd en hem vervolgens een beleggingsconstructie is gepresenteerd en geadviseerd waarmede het vermogen snel kon worden vergroot.
h. Met betrekking tot hetgeen verricht is door Spaar Select om zich een beeld te vormen van X, diens financiële positie, beleggingsdoelstellingen en beleggingservaring, is door X onweersproken gesteld dat hij, X, aan Spaar Select heeft verteld dat hij wilde studievoorziening voor zijn -toen nog jonge- kinderen wilde realiseren.
Schriftelijke productinformatie van Spaar Select denkt hij niet gekregen te hebben en naar aanleiding van vragen werden risico’s van dalende beurskoersen gebagatelliseerd, dat hem wel duidelijk is geweest dat hij leningen is aangegaan, maar nooit aan de orde is geweest dat hij alles kon kwijtraken.
i. Deze onder h weergegeven stellingen van X zijn weliswaar, naar uit de overgelegde producties en dan met name de aanvraagformulieren effectenlease van
5 augustus 1999 (productie 12 CvA) en de overeenkomst Overwaarde Effect moet worden afgeleid, niet allemaal juist maar niettemin kan er de conclusie uit getrokken worden dat X, ook na aanvankelijke aarzeling, niet begrepen heeft wat hem is voorgehouden alsmede dat ook de voorlichting tekortgeschoten is.
Dat de voorlichting tekortgeschoten is, blijkt genoegzaam uit het feit dat Spaar Select, naar onweersproken gesteld is, in de vooraf mondelinge aan X verstrekte informatie er kennelijk geen aandacht aan het break-evenrendement geschonken is en de omstandigheid dat X, die geen/onvoldoende beleggingservaring had, van de hele opzet kennelijk niets begrepen heeft zoals uit zijn persoonlijke statements, die bij de stukken zijn gevoegd, blijkt. Dat er voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst concreet gewezen is op de mogelijkheid van verlies is gesteld noch gebleken. In ieder geval blijkt daarvan niets uit het door Dexia overgelegde Aanvraagformulier Labouchère Effectenlease.
j. Uit een overgelegde productie, het aanvraagformulier Labouchère Effectenlease van
5 augustus 1999 van Spaar Select die voorafgegaan zijn aan de overeenkomsten Overwaarde Effect van 12 augustus 1999 blijkt dat er toen al uit de daar genoemde zes mogelijkheden een keuze is gemaakt voor deze beleggings-constructie.
De rechtbank leidt ook daaruit en uit het feit dat er geen daaraan voorafgaande correspon-dentie tussen X en Labouchère is overgelegd, af dat Spaar Select degene is die geadviseerd heeft over deze wijze van beleggen en tot welk bedrag.
Dat levert een handelen in strijd met de Vrijstellingsregeling op, immers is meer dan aan-brengen en is als beroeps- of bedrijfsmatig adviseren aan te merken.
k. De conclusie tot zover is dat Spaar Select in haar relatie tot X niet alleen onrechtmatig gehandeld heeft door te handelen in strijd met de voorschriften van de Vrijstellingsregeling en daarmee in strijd met artikel 7 Wte, maar zich ook niet gedragen heeft als een goed opdrachtnemer overeenkomstig de bepalingen van titel 7 :7 BW, immers niet gehandeld heeft als een redelijk handelend bekwaam vakgenoot dient te handelen, hetgeen, naast een contractuele tekortkoming ook weer als onrechtmatig handelen is aan te merken. Spaar Select is daarmee aansprakelijk voor de door X als gevolg van haar onrechtmatig handelen opgekomen schade.
22. Daarmee komt de rechtbank toe aan de aansprakelijkheid van Dexia, zowel voor zover die een gevolg is van haar eigen gedragingen als op grond van het bepaalde in artikel 6:76 BW voor gedragingen van Spaar Select.
Dienaangaande wordt het volgende overwogen:
a. De rechtbank stelt voorop dat tussenpersonen -en dus ook cliëntenremisiers- een belangrijke instrument voor financiële instellingen zijn om hun producten in de markt te (kunnen) zetten. Dat legt op de instelling die van de diensten van een cliëntenremisier gebruik maakt en hem doorgaans -zoals dat ook in dit geval kennelijk is gebeurd nu op dit punt niets anders is gesteld of gebleken- ook middels de toekenning van provisie betaalt, een grote verantwoordelijkheid met betrekking tot de advisering van de tussenpersoon van wie hij cliënten en opdrachten accepteert.
b. Een en ander blijkt ook uit het bepaalde in artikel 41 NR 99 dat de effecteninstelling onder andere gebiedt om zich met betrekking tot de onder i, ii en iii van dat artikel genoemde effecteninstellingen te onthouden van een aantal zaken waaronder het verrichten van effectentransacties voor deze instellingen. Spaar Select zou, indien zij zich aan de voor haar geldende regels had gehouden weliswaar niet tot één van die categorieën behoord hebben, maar nu zij zich niet aan die regels gehouden heeft, behoort zij daar wel toe en is zij met name aan te merken als een effecteninstelling die niet beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 7, eerste lid Wte (categorie i).
c. De vraag is nu of Dexia voldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij het aanvaarden van X als klant, c.q. het contracteren met X op basis van wat door Spaar Select aan haar omtrent X en hetgeen de inhoud van de door X gewenste overeenkomst(en) met haar geweest zou zijn, is medegedeeld en die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend.
Het aanvraagformulier d.d. 5 augustus 1999, waarop Dexia zich beroept, geeft geen informatie omtrent de financiële positie van X, noch omtrent diens beleggingservaring of beleggingsdoelstelling.
Op dit van Spaar Select afkomstige aanvraagformulier Effectenlease, in de tijd voorafgaand aan de overeenkomst is keuze gemaakt voor die Overwaarde Effect als beleggingsvorm met een vooruitbetaling.
Daaraan kan alleen verboden advisering door de medewerker van Spaar Select, die dat formulier heeft ingevuld en van zijn naam en adviseursnummer (594) voorzien heeft, ten grondslag gelegen hebben. Dexia had dat kunnen en moeten onderkennen en zich van contracteren met X op basis van dit advies moeten onthouden.
Door dat na te laten en aldus te handelen in strijd met artikel 41 NR 99 is de overeenkomst tussen X en Dexia nietig, immers ligt aan artikel 41 NR 99 dezelfde gedachte ten grondslag als aan artikel 7 Wte, namelijk een adequate werking van de financiële markten en de positie van de belegger. Daarnaast heeft Dexia ook onrechtmatig jegens X gehandeld en is zij daardoor ook aansprakelijk voor de door X als gevolg van het complex van onrechtmatige handelingen geleden schade.
d. Los van bovenstaande kan tevens geconcludeerd worden dat Dexia door aldus te handelen -en naar mag worden aangenomen aan Spaar Select provisie te betalen- gebruik heeft gemaakt van de hulp van Spaar Select bij het tot stand brengen van de overeenkomst met X en daarmee tevens voor de gedragingen van Spaar Select aansprakelijk is.
De vordering, voor zover toewijsbaar, is dienvolgens ook tegen Dexia toewijsbaar.
De bij conclusie van repliek nader gestelde grondsslag van dwaling behoeft dienvolgens niet meer beoordeeld te worden.
Gevolgen
23. Gelet op de conclusie dat de overeenkomst Overwaarde Effect op deze gronden nietig is, is het gevolg daarvan dat de rechtsgrond(en) die ten grondslag lag(en) aan de wederzijds verrichte prestaties met terugwerkende kracht daaraan is (zijn) ontvallen. Beide partijen dienen financieel hersteld te worden in de toestand waarin zij zich ten tijde van het sluiten van de overeenkomst bevonden. Dat betekent dat de aandelen voor rekening van Dexia blijven, Dexia in beginsel al niets meer te vorderen had van X en hetgeen door X aan haar betaald is, in beginsel als onverschuldigd aan hem terug moet betalen. Het onderdeel I van de vordering van X is derhalve in zoverre in principe toewijsbaar.
24. Met betrekking tot onderdeel II wordt daarbij overwogen, dat het zoals door X zelf reeds in zijn dagvaarding onder ogen gezien naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, dat de overeenkomst met terugwerkende kracht geheel ten nadele van Dexia teniet wordt gedaan omdat aannemelijk is dat de nietigheid van die overeenkomst niet door hem zou zijn ingeroepen als de waarde van de aandelen gestegen was. De rechtbank vindt daarin aanleiding om op de voet van het bepaalde in artikel 6:278 lid 2 BW te bepalen dat de helft van het saldo van het door X aan Dexia betaalde verminderd met de restschuld, zulks onder aftrek van door hem ontvangen dividend c.q. vermeerderd met de door X terugbetaalde restschuld, door Dexia aan X moet worden terugbetaald.
Toegewezen wordt derhalve:
((€ 21.803,12 - € 9.550,12) : 2) - € 6.777,46 + € 9.550,12 = € 8.899,16, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 25 juni 2007.
25. Door Dexia is nog een beroep op eigen schuld van X gedaan. De rechtbank onderschrijft de stelling van Dexia dat de schade mede aan X moet worden toegerekend, immers heeft hij zich zonder enige beleggingservaring, zonder voldoende schriftelijke informatie vooraf en zonder voldoende onderzoek naar het aangeboden product te hebben gedaan, in een voor hem duister avontuur gestort.
26. Toch verbindt de rechtbank daar niet de door Dexia gewenste consequenties aan. Dexia is zo ernstig tekortgeschoten in haar de jegens X betamende zorg, dat de rechtbank daarin aanleiding vindt om de schade met toepassing van de billijkheidscorrectie van artikel 6:101 eerste lid BW, over de partijen te verdelen als onder 24 hierboven overwogen .
27. Hetgeen partijen verder verdeeld houdt, behoeft gelet op bovenstaande geen bespreking.
28. Als ieder gedeeltelijk in het ongelijk gesteld, dient elke partij de eigen kosten van het geding te dragen.
RECHTDOENDE
I. Verklaart voor recht dat de tussen partijen d.d. 12 augustus 1999 gesloten overeenkomst Overwaarde Effect met nummer 21500721 nietig is.
II. Veroordeelt Dexia om aan X te betalen een bedrag van € 8.899,16 (achtduizendachthonderdnegenennnegentig EURO en zestien cent) vermeerderd met de wettelijke rente hierover van 25 juni 2007 tot de dag van betaling.
III. Compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
IV. Verklaart het onderdeel II van het dictum van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
V. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Van der Veer en op 26 maart 2008 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.