Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF5061

Datum uitspraak2008-12-16
Datum gepubliceerd2008-12-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers07/10115
Statusgepubliceerd


Indicatie

OM-cassatie. Redelijke termijn. Het middel slaagt o.g.v. HR LJN BD2578.


Conclusie anoniem

Nr. 07/10115 Mr. Knigge Zitting: 30 september 2008 Conclusie inzake: [verdachte] 1. Het Openbaar Ministerie is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage - voor zover aan het oordeel van het Hof onderworpen - op 12 juni 2007 niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte. 2. Tegen deze uitspraak is door de Advocaat-Generaal bij het Hof cassatieberoep ingesteld. 3. Het middel richt zich - vanzelfsprekend - tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Namens verdachte is het middel door S.R. Bordewijk, advocaat te Schiedam, tegengesproken. 4. Het Hof heeft de niet-ontvankelijkheid als volgt gemotiveerd: "Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging Van de zijde van de verdachte is een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging wegens overschrijding van een redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, gelet op het tijdsverloop tussen het in eerste aanleg op 28 februari 2003 gewezen vonnis en binnenkomst van het dossier bij het hof op 16 maart 2007. Het hof is - anders dan de advocaat-generaal - van oordeel dat het tijdsverloop tussen de datum waarop in eerste aanleg vonnis is gewezen, te weten 28 februari 2003, en binnenkomst van het dossier bij het hof op 16 maart 2007 zodanig is dat niet meer gezegd kan worden dat de behandeling van de zaak in eerste aanleg heeft plaatsgevonden binnen een redelijke termijn in de zin van genoemde verdragsbepaling. Van het bestaan van bijzondere omstandigheden met betrekking tot deze - op zichzelf ernstige - strafzaak, die tot een ander oordeel zouden behoren te leiden, is niet gebleken. De overschrijding van de redelijke termijn is van dien aard dat - ook na afweging van het belang dat de gemeenschap na overschrijding van de redelijke termijn behoudt bij normhandhaving door berechting tegen het belang dat de verdachte heeft bij verval van het recht tot strafvervolging nadat die termijn is overschreden - niet kan worden volstaan met de oplegging van een lagere straf, aangenomen dat aan alle overige voorwaarden voor bestraffing is voldaan. Bij dit oordeel speelt een rol dat de afhandeling van de zaak bij de rechtbank is stil komen te liggen toen de appelakte in het ongerede was geraakt. Het als gevolg daarvan blijven liggen van het dossier en de omstandigheid dat kennelijk niet door het openbaar ministerie bij de rechtbank is gerappelleerd plaatsen het belang dat de instanties die met de berechting zijn belast kennelijk in deze zaak hechtten aan die berechting in een ander licht. Daarom moet het openbaar ministerie - met vernietiging van het vonnis waarvan beroep - niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging van de verdachte." 5. Over dit middel kan ik kort zijn: op 17 juni 2008 heeft de Hoge Raad de regels inzake de overschrijding van de redelijke termijn herijkt.(1) Eén van die herijkingen brengt met zich dat het niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging wegens de overschrijding van de redelijke termijn, niet meer tot de mogelijkheden behoort. Vóór deze herijking was de niet-ontvankelijkheid slechts in zeer bijzondere omstandigheden als sanctie aangewezen, waarbij zware motiveringseisen golden.(2) Ook als de zaak naar die maatstaven zou moeten worden beoordeeld zou de zaak niet in stand kunnen blijven, omdat ontoereikend is gemotiveerd waarom niet met een andere sanctie kan worden volstaan als tussen het instellen van het appel en de binnenkomst van de zaak bij het Hof vier jaren en twee weken zijn verstreken. Het enkele feit dat het Openbaar Ministerie kennelijk niet bij de Rechtbank heeft gerappelleerd toen inzending van de zaak achterwege bleef is daartoe onvoldoende. 6. Het middel slaagt. 7. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen. 8. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, AG 1 HR 17 juni 2008, LJNBD2578. 2 Bijv. HR 2 oktober 2007, LJN BA7913 en HR 25 maart 2008, LJN BC7712.


Uitspraak

16 december 2008 Strafkamer Nr. 07/10115 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 12 juni 2007, nummer 22/001587-07, in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats]. 1. Geding in cassatie 1.1. Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De raadsman van de verdachte, mr. S.R. Bordewijk, advocaat te Schiedam, heeft het beroep tegengesproken. De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen. 1.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal. 2. Beoordeling van het middel 2.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in die mate is overschreden dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. 2.2. Het middel is terecht voorgesteld. Overschrijding van de redelijke termijn leidt niet tot niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging (vgl. HR 17 juni 2008, LJN BD2578, rov. 3.21 en HR 9 december 2008, LJN BF3196. 3. Slotsom Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist. 4. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 16 december 2008.