Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF5060

Datum uitspraak2008-12-02
Datum gepubliceerd2008-12-02
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers02007/07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewijsklacht. In de toelichting op het middel wordt o.m. geklaagd dat ‘s Hofs oordeel onbegrijpelijk is vzv. het Hof heeft geoordeeld dat niemand de woning heeft betreden tussen het moment waarop verdachte op 2-8-2004 de woning heeft verlaten en het tijdstip waarop de woning door de politie is doorzocht. Daartoe wordt erop gewezen dat het Hof in zoverre is afgeweken van hetgeen door de verdediging is aangevoerd onder verwijzing naar het p-v van observatie m.b.t. de desbetreffende woning, inhoudende dat is gezien dat om 12.58u nog een man de woning is binnengegaan. Gelet daarop is de nadere bewijsoverweging van het Hof - waarin expliciet aan de omstandigheid dat er in de periode tussen het verlaten van de woning door verdachte en de doorzoeking daarvan geen anderen de woning hebben betreden, de conclusie wordt verbonden dat verdachte wist van de aanwezigheid van de cocaïne en bewerkingsmiddelen - niet zonder meer begrijpelijk.


Conclusie anoniem

Nr. 02007/07 Mr. Knigge Zitting: 30 september 2008 Conclusie inzake: [Verdachte] 1. De verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens 7. "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod" en 8. "om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10, voor te bereiden: voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit" veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf, waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, alsmede tot een geldboete van 15.000 euro, subsidiair 155 dagen hechtenis, met onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven. 2. Namens de verdachte heeft mr. A. Moszkowicz, advocaat te Amsterdam, een middel van cassatie voorgesteld. 3. Het middel klaagt over 's Hofs nadere bewijsoverweging ten aanzien van de opzet van verdachte. Die zou in het licht van het gevoerde verweer onbegrijpelijk zijn. 4. Ten laste van verdachte is door het Hof bewezenverklaard: "ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde: op 2 augustus 2004 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne. ten aanzien van het onder 8 ten laste gelegde: op 2 augustus 2004 te Amsterdam om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, voor te bereiden en te bevorderen, een drukpers (bestaande uit verschillende onderdelen) en electronische weegschalen en hoeveelheden versnijdingsmiddelen te weten onder andere fenacetine, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten." 5. Ter zitting van het Hof is door de raadsman blijkens de door hem overgelegde pleitnota onder meer aangevoerd dat onvoldoende is aangetoond dat de verdachte wetenschap had van, en beschikkingsmacht over, de in het desbetreffende pand aangetroffen cocaïne en fenacetine. Daarbij is er onder meer op gewezen dat ook andere personen toegang tot het pand hadden. Voorts is erop gewezen dat verdachte op 2 augustus 2004 om 12:15 op de openbare weg is aangehouden en dat de doorzoeking van de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] pas om 13:47 uur is aangevangen. Voorts wordt aangevoerd dat blijkens het observatieverslag in de tussentijd nog iemand heeft aangebeld bij de woning en in die woning is binnengelaten. Het is derhalve mogelijk dat de later aangetroffen cocaïne door een ander dan verdachte in de woning is gebracht, nadat verdachte de woning al had verlaten. 6. Het desbetreffende observatieverslag bevindt zich onder de stukken en houdt ten aanzien van de tussentijdse bezoeker het volgende in: "12.58 uur. Door X-54 wordt gezien dat er bij perceel [a-straat 1] te [plaats] een man aanbelt en door het raam naar binnen kijkt. Deze man is gekleed in het blauw. Even later wordt deze man binnen gelaten." 7. Blijkens zijn arrest heeft het Hof het volgende overwogen: "Uit de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting komen de volgende feiten en omstandigheden naar voren. - Verdachte heeft verklaard dat hij de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] medio juni 2004 heeft gehuurd voor vrienden van hem, genaamd [betrokkene 1] en [betrokkene 2]; - verdachte betaalde de huur van die woning; - de verdachte is op 2 augustus geobserveerd toen hij op die datum te 12.05 uur samen met een ander de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] verliet; - verdachte is vervolgens die dag om 12.15 uur aangehouden; - de observaties zijn geëindigd op 2 augustus 2004 te 13.47 uur, waarna de woning aan de [a-straat 1] door de politie is doorzocht, waarbij onder meer cocaïne, versnijdingsmiddelen en een drukpers werden aangetroffen; - op 5 augustus 2004 is de woning nogmaals doorzocht, waarbij een groot geldbedrag werd aangetroffen en in beslag genomen, alsmede een Albanees paspoort ten name van [naam C] met daarin een foto met de afbeelding van verdachte; - de verdachte, die zelf cocaïne gebruikt, heeft erkend dat hij cocaïne heeft bewerkt in Nederland en dat hij heeft bemiddeld in de handel naar Italië; - verdachte heeft in de onderhavige woning zelf cocaïne gebruikt en sluit niet uit dat er op 2 augustus 2004 in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] na zijn vertrek verdovende middelen zijn aangetroffen; - verdachte was er van op de hoogte dat er in die woning, waarvan hij ook de sleutels in zijn bezit had, een drukpers voor verdovende middelen aanwezig was en geld; - de verdachte heeft over dat geld verklaard dat het zijn eigendom is; - bij de doorzoeking in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] zijn onder meer verdovende middelen, onderdelen van een drukpers voor verdovende middelen en andere daarmee verband houdende voorwerpen en een vals Albanees paspoort ten name van [verdachte] (een alias van verdachte), voorzien van een pasfoto van verdachte aangetroffen, als ook andere pasfoto's van verdachte. Uit deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, blijkt dat verdachte vrijelijk over deze woning kon beschikken en daarover ook heeft beschikt en dat, mede in aanmerking genomen dat verdachte op 2 augustus 2004 te 12.15 uur(1) de woning heeft verlaten en tot het moment waarop de woning door de politie werd doorzocht (2 augustus 2004 te 13.47 uur) niemand de woning heeft betreden, de conclusie geen andere kan zijn dan dat verdachte wist dat er in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] cocaïne aanwezig was, alsmede voorwerpen en stoffen aanwezig waren, waarvan hij wist dat deze bestemd waren tot het opzettelijk bewerken van cocaïne." 8. Het Hof heeft het bij bij pleidooi aangevoerde mijns inziens niet zo hoeven te begrijpen dat daarin als reële mogelijkheid werd aangedragen dat de man die volgens het observatieverslag om 12.58 uur de woning werd binnengelaten, toen de versnijdingsmiddelen binnenbracht. Gelet op de grote hoeveelheid femacetine die werd aangetroffen (vijf zakken en zakjes met een totaalgewicht van bijna tien kilo(2)) lijkt mij die mogelijkheid in elk geval weinig waarschijnlijk. X-54 zou daarvan dan toch iets gezien moeten hebben en daarvan melding hebben gemaakt. 9. Maar hoe dat ook zij, het Hof heeft voor het bewijs van het opzet van belang geacht dat nadat verdachte de woning om 12:05 uur verliet, niemand de woning heeft betreden tot op het moment dat de woning door de politie werd doorzocht. Die feitelijke vaststelling steunt niet alleen niet op enig wettig bewijsmiddel, maar is ook in het licht van hetgeen door de verdediging op basis van de gedingstukken is aangevoerd, zonder nadere motivering (die ontbreekt) niet begrijpelijk. 10. Ik heb mij afgevraagd of dit de bewijsmotivering in haar geheel onbegrijpelijk maakt. Ik meen al met al dat dit het geval is en dat die motivering dus niet door een welwillende lezing is te redden. Ik laat daarbij zwaar wegen dat mij niet recht duidelijk is kunnen worden welke schakel de (onbegrijpelijke) feitsvaststelling in het geheel van 's Hofs bewijsredenering vormt. En dan komt weer omdat die redenering zelf weinig helder is. 11. Als niemand in de tussentijd de woning heeft betreden, volgt daaruit dwingend dat de aangetroffen middelen, dus ook de 100 gram cocaïne, al in de woning aanwezig waren toen de verdachte haar verliet. Dat dan "de conclusie geen andere kan zijn" dan dat verdachte van die aanwezigheid weet had, vermag ik evenwel niet in te zien, ook niet als daarbij betrokken wordt - zoals het Hof deed - dat de verdachte vrijelijk over de woning beschikte. Die laatste omstandigheid is vooral relevant voor de voor aanwezig hebben en voorhanden hebben vereiste machtsrelatie tot de aangetroffen goederen (wie over de woning kan beschikken, heeft ook macht over de aanwezigheid van drugs aldaar), maar zegt op zich nog weinig over het opzet. Dat zou anders zijn als de verdachte als enige de vrije beschikking over de woning had, maar dat is iets wat het Hof niet heeft vastgesteld, terwijl reeds de vaststelling dat verdachte de woning voor [betrokkene 1] en [betrokkene 2] huurde op het tegendeel wijst. 12. Ik neem bij dit alles in aanmerking dat het Hof - afgaande op de gegeven motivering - uit de aan de slotsom voorafgaande opsomming van bezwarende feiten en omstandigheden slechts de gevolgtrekking heeft verbonden dat de verdachte vrijelijk over de woning kon beschikken en daarover ook heeft beschikt. Als het Hof daaraan een verdergaande conclusie heeft verbonden (in die zin dat de woning werd gebruikt voor het versnijden en vervolgens verhandelen van cocaïne en dat de verdachte bij die handel nauw betrokken was) zou dat wellicht niet onbegrijpelijk zijn geweest, maar dan zou het Hof die gedachtegang duidelijker tot uitdrukking gebracht moeten hebben. Dat klemt omdat die gedachtegang niet een logisch dwingende is, maar berust op waarderingen van feitelijke aard die niet vanzelf spreken. Dat het aangetroffen aan verdachte toebehorende geld drugsgeld was, is bijvoorbeeld een gevolgtrekking van feitelijke aard waarvan onduidelijk is of die door het Hof is gemaakt. De inzichtelijkheid van 's Hofs redenering wordt, zo merk ik nog op, niet vergroot door het feit dat het Hof telkens van het medeplegen heeft vrijgesproken. 13. Het middel slaagt. 14. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen. 15. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden AG 1 Bedoeld is kennelijk, gelet op de voorafgaande opsomming van feiten, 12.05 uur. 2 Zie bewijsmiddel 12 in verband met bewijsmiddel 8.


Uitspraak

2 december 2008 Strafkamer nr. 02007/07 Hoge Raad der Nederlanden Arrest op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 29 september 2006, nummer 23/005371-05, in de strafzaak tegen: [Verdachte] alias [naam A] alias [naam B], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968, thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande. 1. Geding in cassatie Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.M. Moszkowicz, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot een zodanige op art. 440 Sv gegronde beslissing als de Hoge Raad gepast voorkomt. 2. Beoordeling van het middel 2.1. Het middel klaagt over de door het Hof gegeven nadere bewijsoverweging. 2.2. Ten laste van de verdachte is door het Hof bewezenverklaard dat hij: "ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde: op 2 augustus 2004 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne. ten aanzien van het onder 8 ten laste gelegde: op 2 augustus 2004 te Amsterdam om een feit, bedoeld in het derde of vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bewerken van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, voor te bereiden en te bevorderen, een drukpers (bestaande uit verschillende onderdelen) en electronische weegschalen en hoeveelheden versnijdingsmiddelen te weten onder andere fenacetine, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten." 2.3. De in het middel bedoelde, in de bestreden uitspraak opgenomen nadere bewijsoverweging luidt als volgt: "Uit de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting komen de volgende feiten en omstandigheden naar voren. - Verdachte heeft verklaard dat hij de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] medio juni 2004 heeft gehuurd voor vrienden van hem, genaamd [betrokkene 1] en [betrokkene 2]; - verdachte betaalde de huur van die woning; - de verdachte is op 2 augustus geobserveerd toen hij op die datum te 12.05 uur samen met een ander de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] verliet; - verdachte is vervolgens die dag om 12.15 uur aangehouden; - de observaties zijn geëindigd op 2 augustus 2004 te 13.47 uur, waarna de woning aan de [a-straat 1] door de politie is doorzocht, waarbij onder meer cocaïne, versnijdingsmiddelen en een drukpers werden aangetroffen; - op 5 augustus 2004 is de woning nogmaals doorzocht, waarbij een groot geldbedrag werd aangetroffen en in beslag genomen, alsmede een Albanees paspoort ten name van [naam C] met daarin een foto met de afbeelding van verdachte; - de verdachte, die zelf cocaïne gebruikt, heeft erkend dat hij cocaïne heeft bewerkt in Nederland en dat hij heeft bemiddeld in de handel naar Italië; - verdachte heeft in de onderhavige woning zelf cocaïne gebruikt en sluit niet uit dat er op 2 augustus 2004 in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] na zijn vertrek verdovende middelen zijn aangetroffen; - verdachte was er van op de hoogte dat er in die woning, waarvan hij ook de sleutels in zijn bezit had, een drukpers voor verdovende middelen aanwezig was en geld; - de verdachte heeft over dat geld verklaard dat het zijn eigendom is; - bij de doorzoeking in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] zijn onder meer verdovende middelen, onderdelen van een drukpers voor verdovende middelen en andere daarmee verband houdende voorwerpen en een vals Albanees paspoort ten name van [verdachte] (een alias van verdachte), voorzien van een pasfoto van verdachte aangetroffen, als ook andere pasfoto's van verdachte. Uit deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, blijkt dat verdachte vrijelijk over deze woning kon beschikken en daarover ook heeft beschikt en dat, mede in aanmerking genomen dat verdachte op 2 augustus 2004 te 12.15 uur de woning heeft verlaten en tot het moment waarop de woning door de politie werd doorzocht (2 augustus 2004 te 13.47 uur) niemand de woning heeft betreden, de conclusie geen andere kan zijn dan dat verdachte wist dat er in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] cocaïne aanwezig was, alsmede voorwerpen en stoffen aanwezig waren, waarvan hij wist dat deze bestemd waren tot het opzettelijk bewerken van cocaïne." 2.4. In de toelichting op het middel wordt onder meer geklaagd dat dit oordeel onbegrijpelijk is voor zover het Hof heeft geoordeeld dat niemand de woning heeft betreden tussen het moment waarop de verdachte op 2 augustus 2004 de woning heeft verlaten en het tijdstip waarop de woning door de politie is doorzocht. Daartoe wordt erop gewezen dat het Hof in zoverre is afgeweken van hetgeen door de verdediging is aangevoerd onder verwijzing naar het proces-verbaal van observatie met betrekking tot de desbetreffende woning, inhoudende dat is gezien dat om 12.58 uur nog een man de woning is binnengegaan. 2.5. Een kopie van het - gedeeltelijk door het Hof tot het bewijs gebezigde - in het middel bedoelde proces-verbaal van observatie van de woning bevindt zich bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken. Dit proces-verbaal houdt onder meer in: "12.58 uur. Door X-54 wordt gezien dat er bij perceel [a-straat 1] te [plaats] een man aanbelt en door het raam naar binnen kijkt. Deze man is gekleed in het blauw. Even later wordt deze man binnen gelaten." Gelet daarop is de nadere bewijsoverweging van het Hof - waarin expliciet aan de omstandigheid dat er in de periode tussen het verlaten van de woning door de verdachte en de doorzoeking daarvan geen anderen de woning hebben betreden, de conclusie wordt verbonden dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de cocaïne en bewerkingsmiddelen - niet zonder meer begrijpelijk. 2.6. Het middel treft in zoverre doel. 3. Slotsom Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist. 4. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak; wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 2 december 2008.