
Jurisprudentie
BF5057
Datum uitspraak2008-09-26
Datum gepubliceerd2008-10-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1125 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-07
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1125 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking (volledige) WAO-uitkering. Juistheid vaststelling medische beperkingen? Juistheid weergave functionele mogelijkheden in de FML?
Uitspraak
07/1125 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 15 januari 2007, 06/1250 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 september 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.C. de Jonge, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Jonge als zijn raadsvrouw. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.K. Dekker.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in de aangevallen uitspraak heeft weergegeven. De Raad vermeldt hier dat bij het thans bestreden en op bezwaar genomen besluit van 7 maart 2006 het besluit van 12 oktober 2005 is gehandhaafd. Bij dit besluit heeft het Uwv de eerder aan appellant verleende uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 13 december 2005 ingetrokken.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak als haar oordeel gegeven dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat hetgeen is aangevoerd van de zijde van appellant geen reden geeft het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onvolledig of onjuist te houden. Wel heeft de rechtbank aanleiding gezien het bestreden besluit te vernietigen en de rechtsgevolgen van dit besluit in stand te laten, omdat eerst tijdens de gedingvoering bij de rechtbank door het rapport van 18 oktober 2006 van de bezwaararbeidsdeskundige voldaan is aan de aan de arbeidskundige beoordeling te stellen eisen van inzichtelijkheid, verifieerbaarheid en toetsbaarheid.
3.1. Het hoger beroep van appellant is gericht tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten.
3.2. In het bijzonder heeft appellant –zakelijk samengevat – aangevoerd dat bij de medische beoordeling die aan het besluit in primo ten grondslag ligt ten onrechte een rapport van 29 november 2004 van de neuroloog J.W. Stenvers niet is betrokken en dat bovendien niet blijkt dat met de gevolgen van een derde auto-ongeluk in mei 2005 rekening is gehouden. In elk geval zijn zijn medische beperkingen, aldus appellant, onderschat.
4.1. Het is de Raad niet ontgaan dat in het aan de schatting ten grondslag gelegde rapport van 11 augustus 2005 van de arts M. Mirzoyan geen melding wordt gemaakt van het rapport van de neuroloog Stenvers. Anderzijds komt het de Raad niet onaannemelijk voor dat deze arts van dit rapport kennis heeft genomen, nu appellant heeft gesteld dit rapport aan deze arts te hebben overhandigd en de arbeidsdeskundige R. Ham in zijn rapport van 11 oktober 2005 meldt dat deze arts hem heeft meegedeeld van het rapport kennis te hebben genomen. De bezwaarverzekeringsarts C.E.M. van Geest heeft in dit verband bij rapport van 6 maart 2006 ook nog opgemerkt dat in de door de arts Mirzoyan opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) deels rekening is gehouden met de door appellant aan de neuroloog Stenvers gemelde lichtgevoeligheid en het niet goed tegen drukte kunnen. Van doorslaggevende betekenis acht de Raad dit aspect evenwel voor de houdbaarheid van de medische oordeelsvorming niet, nu uit voormeld rapport van de bezwaarverzekeringsarts blijkt dat zij van het rapport van de neuroloog Stenvers in de bezwaarfase van de besluitvorming kennis heeft gedragen en daarmee derhalve bij de beantwoording van de vraag of de FML een juiste weergave geeft van de arbeidsbeperkingen van appellant, rekening heeft kunnen houden.
4.2. De grond dat geen rekening is gehouden met de gevolgen van een derde auto-ongeval in mei 2005 ziet de Raad geen doel treffen. Ter zitting van de Raad is gebleken dat een derde auto-ongeval niet heeft plaatsgevonden. Het komt de Raad dan ook niet verrassend voor dat de arts Mirzoyan in haar rapport van 11 augustus 2005 daarvan geen melding maakt.
4.3. Wel is in de stukken en ter zitting gewag gemaakt van een appellant in mei 2005 als duopassagier overkomen motorongeval. Dienaangaande overweegt de Raad dat het op de weg van appellant ligt daaromtrent de noodzakelijke gegevens te verstrekken. Uit het rapport van de arts Mirzoyan blijkt dat zij een uitvoerige anamnese heeft afgenomen en gegevens omtrent het persoonlijk en sociaal functioneren van appellant bij hem heeft nagevraagd. In dit rapport wordt geen melding gemaakt van een recent hem overkomen motorongeval. Appellant meldt wel dat hij niet meer onder specialistische behandeling staat. Ook nadien zijn geen gegevens van behandelende medici en/of de huisarts ingezonden over de gevolgen van dit ongeval. Nu appellant in elk geval is onderzocht door de arts Mirzoyan na dit ongeval, ook al blijkt niet uit haar rapport dat zij daarvan op de hoogte was, heeft zij de medische situatie van appellant kunnen beoordelen zoals die na dit ongeval was.
4.4. In hoger beroep heeft appellants gemachtigde in extenso, daartoe ondersteund door rapportages van het Instituut Psychosofia, betoogd dat de medische beperkingen van appellant zijn onderschat. Hierop is de bezwaarverzekeringsarts Van Geest, mede door haar uitleg van het rapport van de neuroloog Stenvers, naar behoren ingegaan. De Raad heeft geen (andere) aanknopingspunten voor de veronderstelling dat in de FML de functionele mogelijkheden onjuist zijn weergegeven.
5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger, uitgesproken in het openbaar op 26 september 2008.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
TM