Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF5047

Datum uitspraak2008-09-29
Datum gepubliceerd2008-10-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers08 / 336 BESLU A A W1 A
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aan de hand van een deskundigenrapport heeft verweerder geconcludeerd dat de bomen in de tuin van eiser in redelijke en matige staat verkeren en er geen verhoogd risico bestaat voor de omgeving. Naar het oordeel van de rechtbank mag aan een deskundigenrapport doorgaans doorslaggevende betekenis worden toegekend door verweerder. Dit wordt anders indien sprake is van een door een betrokkene overgelegd tegenrapport van een deskundig te achten persoon. Van een dergelijk tegenrapport is in dit geval geen sprake. Daarentegen heeft eiser op 31 december 2007, ter onderbouwing van zijn gronden van bezwaar en voorafgaand aan de hoorzitting bij de commissie van bezwaarschriften, een stuk tak overgelegd, dat afkomstig is van één van de eiken. De rechtbank heeft ter zitting geconstateerd dat deze tak hol, dan wel aangetast is. Verweerder had bij volledige heroverweging in bezwaar aandacht moeten besteden aan de door eiser overgelegde tak. Verweerder had in de tak een indicatie kunnen zien dat één van beide eiken van eiser mogelijk niet in goede staat verkeert. Verweerder had om die reden aanleiding moeten zien om nader onderzoek te verrichten naar de toestand van de bomen en naar de vraag of sprake is van een verhoogd risico voor de omgeving. Door dit na te laten heeft verweerder het bestreden besluit niet met de nodige zorgvuldigheid voorbereid en ontbeert dit besluit een deugdelijke motivering.


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO Sector bestuursrecht Registratienummer: 08 / 336 BESLU A A W1 A uitspraak van de enkelvoudige kamer in het geschil tussen: [naam], wonende te [woonplaats], eiser, en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Hof van Twente, verweerder. 1. Aanduiding bestreden besluit Besluit van verweerder d.d. 26 februari 2008. 2. Procesverloop Op 10 juli 2007 heeft eiser een aanvraag voor een kapvergunning ingediend voor het vellen van twee eiken. Bij besluit van 20 november 2007 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 14 december 2007 bezwaar gemaakt en subsidiair verzocht om schadevergoeding wegens weigering van de kapvergunning. Bij besluit van 26 februari 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser op 31 maart 2008 beroep ingesteld. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 9 september 2008, waar eiser is verschenen, terwijl verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door de heer M.G.B. Kamst, werkzaam bij de gemeente Hof van Twente. 3. Overwegingen In geschil is de vraag of verweerder terecht de aangevraagde kapvergunning heeft geweigerd. Verweerder is van oordeel dat het belang dat gediend is met verwijdering van de bomen niet opweegt tegen de waarden van stads- en dorpsschoon die aan de bomen worden toegekend. Volgens verweerder is er geen verhoogd risico voor de omgeving. Voorts is in geschil de vraag of verweerder terecht het verzoek tot schadevergoeding heeft afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de Boswet geen grondslag kan bieden voor een vergoeding van de schade in dit geval, omdat de Boswet niet van toepassing is op houtopstanden binnen de bebouwde kom. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn bezwaar ten onrechte ongegrond is verklaard. De bomen vormen een reëel risico wegens de korte afstand tot de gevel en de scheefstand van één van de bomen. Beide bomen zijn in verval en aangetast. Voorts stelt eiser dat verweerder gehouden is een schadevergoeding toe te kennen op grond van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het beginsel van ‘égalité devant les charges publiques’. Eiser is ongewenst eigenaar van een tweetal risicovol gesitueerde bomen, die grote kosten met zich brengen voor behoud en onderhoud en die door ander onheil zoals processierupsen getroffen kunnen worden. Door onvoldoende rekening te houden met de belangen van eiser heeft verweerder in strijd gehandeld met artikel 3:4 Awb. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Bomenverordening 2006 van de gemeente Hof van Twente (hierna: de verordening) kunnen burgemeester en wethouders de vergunning om te vellen weigeren dan wel onder voorschriften verlenen. Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de verordening wordt een vergunning geweigerd indien het belang van verlening niet opweegt tegen één of meer van de volgende waarden van behoud van de houtopstand: - natuur- en milieuwaarden van de houtopstand; - landschappelijke waarden van de houtopstand; - cultuurhistorische waarden van de houtopstand; - waarden van stads- en dorpsschoon van de houtopstand; - waarden voor recreatie en leefbaarheid. Ingevolge artikel 12 beslissen burgemeester en wethouders op een verzoek om schadevergoeding bij weigering van een vergunning tot vellen op grond van artikel 17, juncto artikel 13, vierde lid, van de Boswet. Ingevolge artikel 17 (opgenomen in afdeling VII) van de Boswet kent het in de gemeentelijke verordening aangewezen orgaan een vergoeding toe aan de gebruiker of eigenaar van een houtopstand, die tengevolge van een krachtens gemeentelijke verordening genomen besluit, houdende een weigering tot ontheffing van een verbod tot het vellen van een houtopstand, schade lijdt, welke redelijkerwijs niet of niet geheel voor zijn rekening behoort te blijven. Ingevolge artikel 1, vierde lid, aanhef en onder a en b, van de Boswet zijn de artikelen van de Boswet, behoudens het bepaalde in afdeling VII niet van toepassing op houtopstanden op erven en in tuinen of andere houtopstanden dan op erven en in tuinen binnen een bebouwde kom. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting heeft eiser een kapvergunning aangevraagd voor het vellen van twee eiken op zijn perceel aan de [adres] te [woonplaats]. Het al dan niet weigeren van een kapvergunning is een verweerder toekomende discretionaire bevoegdheid, hetgeen betekent dat de rechtbank dient te respecteren dat verweerder in beginsel over een zekere vrijheid beschikt om naar eigen inzicht uitvoering te geven aan die bevoegdheid. De rechtbank dient echter wel te beoordelen of verweerder bij de uitoefening van die bevoegdheid heeft gehandeld in strijd met een geschreven of ongeschreven rechtsregel, dan wel met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Verweerder heeft Pius Floris Boomverzorging te Deventer (hierna: Pius Floris) opdracht gegeven de staat van onder meer de beide eiken van eiser te onderzoeken. Naar aanleiding van dit onderzoek, dat heeft plaatsgevonden op 8 september 2007 komt Pius Floris tot de conclusie dat de conditie van de ene eik redelijk is. Boven het maaiveld is voldoende restwanddikte aanwezig en er zijn geen inrottingen of holten waargenomen. In de kroon van de boom is ten tijde van het onderzoek matig dood hout waargenomen. Ten aanzien van de andere eik concludeert Pius Floris dat de conditie matig is. Er zijn geen afwijkingen waargenomen die duiden op een verhoogd risico voor de omgeving. Naar het oordeel van de rechtbank mag aan een deskundigenrapport doorgaans doorslaggevende betekenis worden toegekend door verweerder. Dit wordt anders indien sprake is van een door een betrokkene overgelegd tegenrapport van een deskundig te achten persoon. Van een dergelijk tegenrapport is in dit geval geen sprake. Daarentegen heeft eiser wel op 31 december 2007, ter onderbouwing van zijn gronden van bezwaar en voorafgaand aan de hoorzitting bij de commissie van bezwaarschriften, een stuk tak overgelegd, dat afkomstig is van één van de eiken. Verweerder erkent dat de tak afkomstig is van één van de eiken van eiser. Dit gedeelte van de tak heeft eiser ook ter zitting aan de rechtbank getoond. De rechtbank heeft ter zitting geconstateerd dat deze tak hol, dan wel aangetast is. De rechtbank is onvoldoende deskundig om aan de hand van een deel van een holle tak te concluderen dat het rapport van Pius Floris naar inhoud of wijze van totstandkoming in die mate ondeugdelijk is dat verweerder zijn besluit niet had mogen baseren op dit rapport. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder echter bij de volledige heroverweging in bezwaar wel aandacht moeten besteden aan de door eiser overgelegde tak. Verweerder had in de holle tak een indicatie kunnen zien dat één van beide eiken van eiser mogelijk niet in goede staat verkeert. Verweerder had om die reden aanleiding moeten zien om nader onderzoek te verrichten naar de toestand van de bomen en naar de vraag of sprake is van een verhoogd risico voor de omgeving. Door dit na te laten heeft verweerder het bestreden besluit niet met de nodige zorgvuldigheid voorbereid en ontbeert dit besluit een deugdelijke motivering. De rechtbank acht reeds hierom het beroep van eiser gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt. Ten onrechte heeft verweerder geconcludeerd dat de Boswet niet van toepassing is op houtopstanden binnen de bebouwde kom. In zijn algemeenheid klopt dit standpunt gelet op het bepaalde in artikel 1, vierde lid, van de Boswet. Deze hoofdregel geldt echter niet ten aanzien van het bepaalde in afdeling VII, gelet op het bepaalde in artikel 1, vierde lid, van de Boswet. Voorts is van belang dat eiser bij bezwaar een eerste verzoek voor schadevergoeding heeft ingediend. De afwijzing bij bestreden besluit dient daarom te worden aangemerkt als een primair besluit. De rechtbank dient zich derhalve met betrekking tot het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek tot schadevergoeding onbevoegd te verklaren. Met inachtneming van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb zal de rechtbank het beroep van eiser met betrekking tot het afgewezen verzoek tot schadevergoeding aanmerken als bezwaar en doorzenden aan verweerder om op dit bezwaar te beslissen. De rechtbank acht geen termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:73 een schadevergoeding toe te kennen aan eiser. Op grond van het vorenoverwogene acht de rechtbank het, gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, billijk de gemeente Hof van Twente te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, zijnde reiskosten, voor een bedrag van EUR 5,--. Beslist wordt derhalve als volgt. 4. Beslissing De Rechtbank Almelo, Recht doende: - verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit; - verstaat dat verweerder een nieuwe beslissing op eisers bezwaarschrift van 14 december 2007 zal nemen met inachtneming van deze uitspraak; - verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep tegen het afgewezen verzoek tot schadevergoeding en bepaalt dat het beroepschrift in zoverre wordt doorgezonden aan verweerder ter behandeling als bezwaarschrift; - veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, welke kosten worden bepaald op EUR 5,--, door de gemeente Hof van Twente te betalen aan eiser; - verstaat dat de gemeente Hof van Twente aan eiser het griffierecht ad EUR 145,-- vergoedt. Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending hoger beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State te Den Haag. Aldus gegeven door mr. J.H. Keuzenkamp, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Lambers als griffier en in het openbaar uitgesproken op Afschrift verzonden op PA