
Jurisprudentie
BF4584
Datum uitspraak2008-09-23
Datum gepubliceerd2008-10-02
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3550 WWB + 07/3551 WWB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-02
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/3550 WWB + 07/3551 WWB
Statusgepubliceerd
Indicatie
Buiten behandelingstelling aanvraag. Onvoldoende gegevens verstrekt. Hersteltermijn niet benut.
Uitspraak
07/3550 WWB
07/3551 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] (appellant), en [Appellante] (appellante), beiden wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 3 mei 2007, 06/3182 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch (hierna: College)
Datum uitspraak: 23 september 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. J.W. Weehuizen, advocaat te ’s-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 26 augustus 2008, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor de voorgeschiedenis verwijst de Raad naar de feiten vermeld in zijn tussen partijen gewezen uitspraak van 3 oktober 2006, LJN AZ1185, met betrekking tot de beëindiging van aan appellanten verleende algemene bijstand met ingang van 1 juni 2004. Deze beëindiging is door de Raad in stand gelaten op de grond dat appellanten de op hen rustende inlichtingen- en medewerkingsverplichting hebben geschonden door geen melding te maken van bankrekening nr. [rekeningnummer] ten name van [appellanten] bij de Kredietbank Luxembourg (hierna: KB Lux) en niet mee te werken aan een nader onderzoek naar deze rekening. Dit heeft tot gevolg gehad dat in dat geding niet kon worden vastgesteld of zij op 1 juni 2004 in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden.
1.2. Op 23 januari 2006 hebben appellanten zich bij het Centrum voor Werk en Inkomen gemeld voor een aanvraag om algemene bijstand. Bij brief van 16 maart 2006 heeft het College appellanten verzocht vóór 27 maart 2006 bankafschriften van bovenvermelde bankrekening op te sturen over de periode van 31 januari 1994 tot 16 maart 2006.
Appellant heeft bij brief van 25 maart 2006 aan het College meegedeeld dat hij niet over de bankafschriften beschikt en dat er van uit uitgegaan kan worden dat van het destijds door de Belastingdienst gemelde banktegoed thans een bedrag lager dan de voor hen geldende vermogensgrens over is. Bij besluit van 29 maart 2006 heeft het College de aanvraag van appellanten buiten behandeling gesteld. Bij besluit van 23 mei 2006 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 29 maart 2006 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 23 mei 2006 ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan te stellen termijn de aanvraag aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling gaat het bij een onvolledige en ongenoegzame aanvraag onder meer om het onvoldoende verstrekken van gegevens of bescheiden om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2. In zijn uitspraak van 3 oktober 2006 heeft de Raad op basis van de onderzoeksgegevens van de sociale recherche en de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst geoordeeld dat het College er van mocht uitgaan dat appellant de rekeninghouder is van de bankrekening van KB Lux nr. [rekeningnummer]. Op grond van de thans beschikbare gegevens is er geen enkele grond om hierover nu anders te oordelen. De Raad stelt verder vast dat concrete gegevens omtrent het verloop van saldi en rentebijschrijvingen na 31 januari 1994 geheel ontbreken, omdat appellant destijds niet bereid is gebleken om mee te werken aan een nader onderzoek naar de betreffende rekening bij KB Lux. Uit niets blijkt dat het op 31 januari 1994 op die rekening geconstateerde saldo van (omgerekend) € 20.741,76 en de rente zijn opgenomen. In dit licht bezien heeft het College naar het oordeel van de Raad terecht appellanten verzocht om bankbescheiden met betrekking tot de bankrekening van KB Lux. De Raad tekent daarbij wel aan dat slechts bankafschriften met betrekking tot de periode na
1 juni 2004 hier noodzakelijk zijn om inzicht te krijgen in de vermogenspositie van appellanten, en daarmee ook voor de beoordeling van het recht op bijstand vanaf 23 januari 2006. Door overlegging van die gegevens had het College kunnen verifiëren of het vermogen op de KB Luxrekening al dan niet is besteed aan de kosten van het dagelijks bestaan, zoals appellanten hebben gesteld. De Raad deelt niet het standpunt van appellanten dat in dit geding daarvan zonder meer kan worden uitgegaan.
4.3. Appellanten zijn in de gelegenheid gesteld de aanvraag met de gevraagde bankafschriften aan te vullen. Die aanvulling heeft niet binnen de gegeven hersteltermijn heeft plaatsgevonden en binnen die termijn is ook niet om uitstel verzocht. De Raad ziet geen grond om aan te nemen dat appellanten niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs hebben kunnen beschikken over de bankafschriften na 1 juni 2004.
4.4. Gelet op het vorenstaande komt de Raad tot de conclusie dat het College op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb bevoegd was de aanvraag van 23 januari 2006 buiten behandeling te stellen. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding om te oordelen dat het College niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandeling stellen van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken.
4.5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en A.B.J. van der Ham en C. van Viegen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 september 2008.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) A. Badermann.
IJ