
Jurisprudentie
BF4346
Datum uitspraak2008-09-24
Datum gepubliceerd2008-10-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1207 ZW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1207 ZW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Geen recht meer op ziekengeld. Geen toename beperkingen. Geen medische redenen om af te wijken van het primaire medische oordeel.
Uitspraak
07/1207 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 februari 2007, 06/880 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 september 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.O. Wattilete, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2008. Appellant is, met berichtgeving, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. F.A. Steenman.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant is op 4 maart 1999 met psychische klachten uitgevallen voor zijn werk als monteur koffieautomaten en schoonmaker op uitzendbasis. Met ingang van 2 maart 2000 is aan appellant een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Naar aanleiding van een medische en arbeidskundige herbeoordeling van het recht op uitkering na vijf jaar heeft het Uwv bij besluit van 24 maart 2005 de WAO-uitkering met ingang van 24 mei 2005 ingetrokken. Vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet heeft appellant zich vervolgens per 12 augustus 2005 ziek gemeld wegens psychische klachten en pijn in de nek. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft appellant het spreekuur van 30 november 2005 van de verzekeringsarts T. van Burkom bezocht. Deze is tot de conclusie gekomen dat er geen wijzigingen zijn ten opzichte van het medische onderzoek in het kader van de eerdere WAO-beoordeling en dat appellant in staat moet worden geacht tot psychisch niet te belastend werk. Bij besluit van 5 december 2005 heeft het Uwv bepaald dat appellant met ingang van 5 december 2005 geen recht meer heeft op ziekengeld ingevolge de Ziektewet. Bij besluit van 1 februari 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 december 2005 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag een rapport van 31 januari 2006 van bezwaarverzekeringsarts K.T. Tan, die op basis van dossieronderzoek tot de conclusie is gekomen dat de beperkingen van appellant, zoals vastgesteld bij de eerdere WAO-beoordeling, niet zijn toegenomen en er geen medische redenen zijn om af te wijken van het primaire medische oordeel.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich – evenals in beroep – op het standpunt gesteld dat uit de uitnodiging voor de hoorzitting niet met zoveel woorden blijkt dat mogelijk een nader medisch onderzoek zou kunnen plaatsvinden. Appellant was zeker verschenen op de hoorzitting als hij had geweten dat ook een medisch onderzoek zou kunnen plaatsvinden. Nu ook niet-medici ter hoorzitting aanwezig zouden zijn mocht appellant ervan uitgaan dat geen medisch onderzoek zou plaatsvinden, aldus appellant.
3.1. De Raad overweegt als volgt.
3.2. Het Uwv heeft bij brief van 11 januari 2006 appellant uitgenodigd voor een hoorzitting op 20 januari 2006, waarbij is vermeld dat de hoorzitting zal worden gehouden door bezwaarverzekeringsarts mevrouw Tan. Tevens is vermeld dat tijdens de hoorzitting de gemachtigde van appellant en appellant in de gelegenheid zullen worden gesteld om de bezwaren tegen het ziektewetbesluit van 5 december 2005 nader toe te lichten. Bij brief van 19 januari 2006 heeft de gemachtigde van appellant het Uwv meegedeeld dat hij en appellant niet bij de behandeling op 20 januari 2006 aanwezig zullen zijn. De Raad is van oordeel dat uit de uitnodiging van 11 januari 2006 niet blijkt dat tijdens de hoorzitting van 20 januari 2006 geen medisch onderzoek zou kunnen plaatsvinden. De hoorzitting zou immers worden gehouden door een bezwaarverzekeringsarts.
Nu appellant deze gelegenheid, zonder vermelding van redenen, voorbij heeft laten gaan en – zoals ook de rechtbank heeft overwogen – uit vaste jurisprudentie van de Raad niet volgt dat een hoorzitting niet door een bezwaarverzekeringsarts geleid zou kunnen worden, waarbij tevens sprake kan zijn van een medisch onderzoek, ziet de Raad geen aanleiding de behandeling van het bezwaar, zoals deze in casu heeft plaatsgevonden, voor onzorgvuldig te houden.
Nu in beroep en hoger beroep namens appellant niets is aangevoerd dat een ander licht werpt op de gezondheidstoestand van appellant ten tijde hier in geding, is de Raad van oordeel dat het Uwv op juiste gronden heeft geoordeeld dat appellant met ingang van 5 december 2005 geen recht meer heeft op ziekengeld.
3.3. Uit hetgeen onder 3.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.C.M. van Laar en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 september 2008.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) E.M. de Bree.
MH