
Jurisprudentie
BF4321
Datum uitspraak2008-10-02
Datum gepubliceerd2008-10-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 07 / 2227
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 07 / 2227
Statusgepubliceerd
Indicatie
Overgangsrecht Wvg-WMO, artikel 40, derde lid, van de WMO.
Zie ook BF 078 en BC 3807
Uitspraak
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 07 / 2227
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
in het geding tussen
[eiser],
wonend te Maastricht, eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht,
verweerder.
Datum bestreden besluit: 12 november 2007
Kenmerk: 100003842
1. Procesverloop
Bij brief van 21 december 2006 is door eiser beroep ingesteld tegen het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hiern: Awb) ingezonden stukken zijn in kopie aan de gemachtigde van eiser gezonden, evenals het door verweerder ingediende verweerschrift.
Bij brief van 2 juni 2008 heeft de gemachtigde van eiser op voormelde toezending van stukken gereageerd.
Het beroep is behandeld ter zitting van deze rechtbank op 24 juni 2008, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde T.H.M.M. Kusters, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand te Tilburg. Verweerder heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door
P. Kalmar, werkzaam bij de gemeente Maastricht.
2. Overwegingen
Op 18 juli 2006 heeft eiser een aanvraag gedaan ter verkrijging van een woonvoorziening in de vorm van een indicatie voor verhuizing naar een rolstoelgeschikte gelijkvloerse woning. Bij besluit van 10 november 2006 is deze aanvraag afgewezen onder toepassing van de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg). Tegen genoemd primair besluit is bezwaar gemaakt op 24 november 2006. In de loop van 2007 hebben een onderzoek en een tweede advisering door de medisch adviseur van verweerder plaatsgevonden. Op 12 november 2007 is het thans bestreden besluit genomen, waarbij het primaire standpunt materieel gehandhaafd blijft. Verweerder heeft op grond van het overgangsrecht betreffende de Wvg en de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: WMO) evenwel de beslissing genomen op grond van de WMO.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder terecht van mening is dat op de onderhavige aanvraag de WMO van toepassing is. Zij overweegt daartoe het volgende.
Het overgangsrecht betreffende de Wvg en de WMO is neergelegd in artikel 40 van de WMO. Dit artikel luidt, voor zover relevant, als volgt.
Artikel 40 van de WMO
1. De Wet voorzieningen gehandicapten wordt ingetrokken, met dien verstande dat:
a. […];
b. […];
c. […];
d. zij van toepassing blijft ten aanzien van een aanvraag om een woonvoorziening, vervoersvoorziening of rolstoel tot drie maanden nadat de gemeenteraad de verordening, bedoeld in artikel 5 van deze wet, heeft vastgesteld, doch uiterlijk tot een jaar na de inwerkingtreding van deze wet.
2. Indien op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, onder d, met toepassing van de Wet voorzieningen gehandicapten bij beschikking een voorziening is verleend, blijven de andere rechten en verplichtingen dan die die voortvloeien uit artikel 9 van die wet als bedoeld in het eerste lid, onder b, met betrekking tot die beschikking gelden gedurende de looptijd van de beschikking, doch ten hoogste een jaar na de inwerkingtreding van deze wet.
3. In wettelijke procedures en rechtsgedingen tegen besluiten die op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten zijn genomen, dan wel op tegen deze besluiten in te stellen of ingestelde beroepen, blijven, zowel in eerste aanleg als in verdere instantie, de regels van toepassing, die golden voor de intrekking van die wet.
Verweerders stelling dat de WMO per 1 januari 2007 onverkort in werking is getreden in zijn gemeente, is correct voor zover het aanvragen betreft waarop voor 1 januari 2007 nog niet was beslist. De rechtbank Maastricht heeft aldus in haar uitspraak van 15 september 2008 (ljn BF0781) beslist.
Op grond van artikel 40, derde lid, van de WMO dient evenwel te worden geoordeeld dat, indien tegen een besluit dat (terecht) op grond van de Wvg is genomen, bezwaar is ingesteld, genoemde wet van toepassing blijft.
De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit is genomen op10 november 2006 op grond van de Wvg en dat daartegen op 24 november 2007 bezwaar is ingesteld.
Gelet op bovenstaande uitleg van artikel 40, derde lid, van de Wvg, had verweerder dus zijn beslissing op dat bezwaarschrift moeten stoelen op de Wvg.
Het beroep moet op formele gronden voor gegrond worden gehouden en het bestreden besluit komt derhalve voor vernietiging in aanmerking.
De rechtbank, ambtshalve bekend met de beleidsarme overgang van de Wvg naar de WMO in verweerders gemeente, ziet zich voorts in het licht van de finale beslechting van het geschil en de aangevoerde beroepsgronden, voor de vraag gesteld of er aanleiding is om het rechtsgevolg, namelijk dat de aanvraag gelet op de medische advisering en de belangen¬afweging, is afgewezen, in stand kan worden gelaten.
De rechtbank is van oordeel dat deze vraag op formele grond ontkennend moet worden beantwoord.
Bij brief van 2 juni 2008 heeft gemachtigde van eiser verzocht om overlegging van de aan de medische advisering onderliggende stukken. In reactie heeft verweerder bij faxbericht van
10 juni 2008 laten weten niet over deze onderliggende stukken te kunnen beschikken, gelet op het feit dat deze informatie onder het medisch beroepsgeheim valt en door de adviseur niet ter beschikking mag worden gesteld. Bij brief van 18 juni 2008 zijn evenwel enkele medi¬sche stukken afkomstig van neuroloog C.G. Faber, verbonden aan het Academisch Zieken¬huis Maastricht, overgelegd (opgevraagd door de medisch adviseur in primo).
De rechtbank stelt vast dat thans nog altijd ontbreken de door de adviserend arts in bezwaar opgevraagde stukken van de revalidatiearts. Tevens zijn ook de overige onderliggende dossierstukken die door de adviseurs zijn gebruikt niet voor handen.
Gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 januari 2008 (ljn BC3807) is de rechtbank van oordeel dat nu eiser om toezending van deze stukken heeft gevraagd en hij zich dus niet verzet tegen toezending van medische gegevens aan derden, deze stukken deel hadden moeten uitmaken van het dossier. Nu dit niet het geval is, is door verweerder niet voldaan aan de verplichting ex artikel 8:42 van de Awb, en kan de rechtbank het besluit niet in extenso beoordelen.
De rechtbank merkt evenwel ten overvloede en ter voorlichting van eiser op dat van de zijde van eiser geen medische gegevens in geding zijn gebracht die de wel in het dossier aanwe¬zige informatie gemotiveerd ontkrachten of bestrijden.
De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten, die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bedrag van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbij¬stand wordt daarbij vastgesteld overeenkomstig het tarief, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank kent ter zake twee punten met elk een waarde van € 322,-- toe voor de indiening van het beroepschrift en de ver¬schijning ter zitting en bepaalt het gewicht van de zaak, gelet op de aard en de inhoud van het geschil, op gemiddeld (wegingsfactor 1). Het te vergoeden bedrag voor verleende rechts¬bijstand bedraagt derhalve 2 x € 322,-- x 1 = € 644,--.
Op grond van de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Awb wordt als volgt beslist.
3. Beslissing
De rechtbank Maastricht:
1.verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
2.draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser;
3.bepaalt dat aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 39,00 wordt vergoed door de gemeente Maastricht;
4.veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure bij de rechtbank, aan de zijde van eiser begroot op € 644,00 wegens de kosten van rechtsbijstand, te vergoeden door de gemeente Maastricht aan eiser.
Aldus gedaan door E.V.L. Heuts in tegenwoordigheid van E.J.H.G. van Binnebeke als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2008
w.g. E. van Binnebeke w.g. Heuts
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 2 oktober 2008
Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Bij een spoedeisend belang kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan, nadat hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verzoeken een voorlopige voorziening te treffen.