
Jurisprudentie
BF4064
Datum uitspraak2008-09-26
Datum gepubliceerd2008-10-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/144 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/144 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO-uitkering. Voldoende medische grondslag. Eerst in hoger beroep arbeidskundige grondslag deugdelijk gemotiveerd.
Uitspraak
07/144 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank `s-Gravenhage van 21 november 2006, 06/1380 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 september 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door
mr. B.B.A. Willering, advocaat te Amsterdam. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.L. Turnhout.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank hieromtrent met juistheid in de aangevallen uitspraak heeft overwogen. Hier volstaat de Raad met het volgende.
1.2. Appellant ontvangt sinds 1998 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
1.3. Bij besluit van 15 augustus 2005 heeft het Uwv per 5 oktober 2005 de WAO-uitkering van appellant ingetrokken, omdat hij voor minder dan 15% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO moet worden geacht. Bij besluit van 31 januari 2006 zijn de bezwaren van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan de intrekking van de uitkering ligt ten grondslag dat appellant weer in staat wordt geacht om met zijn beperkingen in voor hem geschikte gangbare functies een zodanig inkomen te verwerven, dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 15%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 31 januari 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank kan zich blijkens de overwegingen van de aangevallen uitspraak verenigen met de medische en de arbeidskundige grondslag van het besluit.
3.1. In hoger beroep heeft appellant grotendeels herhaald wat hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd.
4.1. De Raad kan het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dit berust geheel onderschrijven en maakt dat oordeel tot het zijne.
4.2. Wel is de Raad van oordeel, gelet ook op het verhandelde ter zitting, dat de arbeidskundige grondslag van de intrekking van de WAO-uitkering van appellant pas deugdelijk is gemotiveerd door middel van het bij verweer in hoger beroep overgelegde rapport van de bezwaararbeidsdeskundige W.Th. Pompe van 24 april 2007.
5. Het vorenoverwogene leidt de Raad tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven, dat het beroep tegen het besluit van 31 januari 2006 gegrond is en voorts dat dat besluit wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zal worden vernietigd. Tevens bestaat echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, geheel in stand te laten.
6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 31 januari 2006 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 322,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 142,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter, en C.P.J. Goorden en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 september 2008.
(get.) R.C. Stam.
(get.) A.C. Palmboom.
TM