Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF3996

Datum uitspraak2008-09-19
Datum gepubliceerd2008-10-02
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
ZaaknummersAWB 08 / 411 en 08 / 412
Statusgepubliceerd


Indicatie

Eisers hebben gesteld dat de bouwvergunning voor een overkapping in strijd is met het bepaalde in het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Voor de bouwvergunningaanvraag voor de overkapping is sprake van een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer Procedurenummers: AWB 08 / 411 en 08 / 412 Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) inzake [eiser] en [eiseres] te [woonplaats], eisers, gemachtigde mr. E.J.M. Stals tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Weert, verweerder. 1. Procesverloop 1.1. Bij afzonderlijke besluiten van 22 januari 2008, verzonden op 24 januari 2008, heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen aan [vergunninghoudster] (vergunninghoudster) verleende bouwvergunningen voor het bouwen van een zwembad en een overkapping, ongegrond verklaard. Tegen die besluiten is bij deze rechtbank beroep ingesteld. 1.2. Vergunninghoudster is als belanghebbende partij aangemerkt in beide zaken. 1.3. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan de gemachtigden van eisers en van de vergunninghoudster gezonden. 1.4. De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de rechtbank op 25 augustus 2008, waar eisers in persoon zijn verschenen, bijgestaan door hun raadsvrouwe, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door G.J.F.M. Vosdellen. Vergunninghoudster is verschenen bij haar echtgenoot, bijgestaan door mr. K.L.M. Corstiaans als haar raadsheer. 2. Overwegingen 2.1. Aan vergunninghoudster is op 6 juni 2007 bouwvergunning verleend voor het bouwen van een zwembad op het perceel, [kadastergegevens] gelegen aan de [straatnaam] 14 in verweerders gemeente. Op 26 september 2007 is aan vergunninghoudster een lichte bouwvergunning verleend voor het bouwen van een overkapping (bestaande uit een muur en een dak) op hetzelfde perceel, ter plekke van het zwembad. 2.2. Eisers hebben tegen beide bouwvergunningen bezwaren ingediend en zij hebben die bezwaren op een hoorzitting op 18 december 2007 toegelicht. 2.3. Bij de thans bestreden besluiten heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan van zwembad en overkapping niet is gesitueerd op andermans eigendom en dat privaatrechtelijke aspecten door het bouwen op de perceelsgrens bij de vergunningverlening buiten beschouwing worden gelaten. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er zich geen weigeringsgronden voor de beide gevraagde bouwvergunningen voordoen, zodat verweerder de vergunningen heeft moeten verlenen. Verweerder heeft de bezwaren op die grond ongegrond verklaard. 2.4. In beroep is –na het schetsen van het verloop van de aanvraag en de feitelijke uitvoering van de bouwplannen- het volgende aangevoerd: - gerealiseerd is een binnenzwembad terwijl dat niet zo gevraagd en vergund is; - de bij verweerder bekend gemaakte complexe privaatrechtelijke aspecten hadden bij de vergunningverlening betrokken moeten worden; - voor zover het bouwplan alleen te realiseren is aan en onder de eigendommen van eisers (terwijl ze daarvoor geen toestemming hebben gegeven) had verweerder de aanvragen niet in behandeling mogen nemen omdat in dat geval de aanvrager geen belanghebbende is in de zin van de Awb; - met de vergunningverlening voor de overkapping is het bepaalde in artikel 4.3.4 van de bestemmingsplanvoorschriften geschonden. Voor het overige is verwezen naar de in bezwaar aangevoerde gronden. 2.5. Bij verweerschrift heeft verweerder gesteld dat verweerder heeft te beslissen op een aanvraag zoals die wordt ingediend en dat die aanvraag dient te worden getoetst aan de in artikel 44 van de Woningwet genoemde criteria, zijnde limitatief-imperiatieve weigeringsgronden, zodat er geen ruimte is voor een belangenafweging. Gesteld is dat –voor beide vergunningen- is voldaan aan de bestemmingsplanbepalingen. Privaatrechtelijke belemmeringen zijn voor de beoordeling van de bouwplannen niet relevant. 2.6. De rechtbank dient op basis van de aangevoerde beroepsgronden te beoordelen of de bestreden besluiten de rechterlijke toets kunnen doorstaan. 2.7. Ingevolge artikel 44 van de Woningwet mag een bouwvergunning slechts en moet worden geweigerd, indien: a. het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, niet voldoet aan de bij of krachtens het Bouwbesluit gegeven voorschriften; b. het bouwwerk niet voldoet aan de voorschriften van de bouwverordening; c. het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen; d. het bouwwerk naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, of e. voor het bouwwerk een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend. 2.8. Voor zover eisers hebben gesteld dat verweerder de aanvragen niet in behandeling had behoren te nemen omdat vergunninghoudster geen belanghebbende aanvrager zou zijn, overweegt de rechtbank als volgt. Vergunninghoudster is eigenaar van het perceel [kadastergegevens] gelegen aan de [straatnaam] 14 waarop de bouwwerken, weliswaar – in de ogen van vergunninghoudster en verweerder- tot op de perceelsgrens en tegen de scheidingsmuur met eisers aan, zijn geprojecteerd. Als zodanig heeft vergunninghoudster reeds belang bij een beslissing op haar aanvragen. Dat er tevens een civielrechtelijk geschil is tussen eisers en vergunninghoudster over die perceels- dan wel eigendomsgrens en dat bij het gebruik van de bouwvergunningen civielrechtelijke toestemming, of zelfs medewerking, van de eigenaren van het belendende perceel is vereist, leidt niet tot de conclusie dat vergunninghoudster in het geheel geen belang meer heeft bij de aanvragen voor bouwvergunningen voor het zwembad en voor de overkapping. Ook als er sprake is van deels bouwen op, onder of tegen het eigendom van eisers, dan ontneemt dat niet het belang van vergunninghoudster bij haar aanvragen. Verweerder was dan ook naar het oordeel van de rechtbank bevoegd te beslissen op de aanvragen van vergunninghoudster. Voor zover eisers hebben gesteld dat de civielrechtelijke complicaties bij het gebruik maken van de bouwvergunningen voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn voor weigering, wijst de rechtbank op de limitatief-imperatief geformuleerde weigeringsgronden voor een bouwvergunning in artikel 44 van de Woningwet, anders dan in geval van een thans niet aan de orde zijnde vrijstelling, waarbij een belangenafweging aan de orde is. De grieven van eisers op dit punt slagen voor de bestuursrechter dan ook niet. 2.9. De rechtbank is ook overigens niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de bouwvergunning voor het zwembad had moeten worden geweigerd of dat het bezwaar daartegen gegrond had moeten worden verklaard. Daartoe heeft de rechtbank ook in de samenhang met de bouwvergunning voor de overkapping geen grond gezien, nu de bouwvergunningaanvraag voor de aanleg van het zwembad op zich zelf stond en op zich zelf kon en moest worden beoordeeld, is ingediend geruime tijd voor de indiening van een aanvraag voor een overkapping en verweerder gehouden was de in de Woningwet verankerde beslistermijn aan te houden. Ook overigens is niet gebleken van een beperking van de keuzevrijheid voor de aanvrager bij de indiening, de volgorde dan wel de uitbreiding op een later tijdstip, dan wel van een aanhoudingsplicht voor verweerder. 2.10. In zoverre ziet de rechtbank ook ten aanzien van de voor de overkapping verleende bouwvergunning en de ongegrondverklaring van het daartegen gerichte bezwaar geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder niet de aanvragen afzonderlijk en op zich zelf staand heeft mogen beoordelen. Niet gesteld of gebleken is overigens dat indien vergunninghoudster er voor had gekozen één bouwvergunning te vragen voor zwembad en overkapping, die aanvraag tot een andere beoordeling zou hebben geleid. Verder is de rechtbank met verweerder van oordeel dat op grond van het bepaalde in artikel 2, aanhef en sub b in samenhang met het bepaalde in artikel 4, tweede lid, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken voor deze aanvraag de procedure van de lichte bouwvergunning aangewezen is. 2.11. Eisers hebben voorts gesteld dat de bouwvergunning voor de overkapping in strijd is met het bepaalde in artikel 4.3.4., onder b, van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Woongebieden rond het centrum”. Daarbij is het volgende bepaald: De gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij woningen mag ten hoogste 90 m² bedragen, mits: 1. de grond gelegen achter de achtergevel van het hoofdgebouw en in het verlengde hiervan voor ten minste 50% onbebouwd blijft; 2. de diepte van het gebouw aan de achtergevel van het hoofdgebouw maximaal 4 meter bedraagt. waarbij bijgebouwen gelegen in het gebied waarin conform het bepaalde in 4.3.3. onder c hoofdgebouwen toegestaan zijn, niet meegerekend worden in de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij woningen en in het maximaal toegestane bebouwingspercentage. In artikel 1 van de bestemmingsplanbepalingen, de begripsbepalingen, zijn de begrippen aanbouw en bijgebouw afzonderlijk beschreven. De woning van vergunninghoudster bestaat uit een hoofdgebouw met drie aanbouwen, in de stukken benoemd als A1, A2 en A3, waarvan A2 en A3 (met een gezamenlijk oppervlak van 43,5 m²) zijn gelegen achter en in het verlengde van het hoofdgebouw en A1 (16,4 m²) aan het verlengde van de zijgevel van het hoofdgebouw, aansluitend aan A2. Het geheel aan bijgebouwen op het perceel van vergunninghoudster met in achtneming van het bouwplan voor de overkapping heeft een oppervlak van 58 m². Het perceelsoppervlak achter de achtergevel en het verlengde daarvan is ongeveer 181 m². Bij de toepassing van het bepaalde in artikel 4.3.4., onder b, van de bestemmingsplanbepalingen heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat bij de vaststelling van de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij woningen en van het maximaal toegestane bebouwingspercentage de aanbouwen A2 en A3 (geheel) en A1 (gedeeltelijk) niet meetellen, omdat volgens verweerders vertegenwoordiger ter zitting dan geen verschil meer wordt gemaakt tussen aanbouwen en bijgebouwen. Dat is het standpunt dat eisers bestrijden. 2.12. De rechtbank stelt vast dat er geen bijgebouwen, wel aanbouwen, zijn gelegen in het gebied waarin conform het bepaalde in artikel 4.3.3. onder c hoofdgebouwen zijn toegestaan. Aangezien het bestemmingsplan zelf bij de begripsbepalingen uitdrukkelijk aanbouw en bijgebouw afzonderlijk definieert en omdat artikel 4.3.4. van de bestemmingsplanbepalingen gelet op de titel (“Bijgebouwen”), plaats en redactie naar het oordeel van de rechtbank uitsluitend gaat over bijgebouwen, is er geen grond om de aanbouwen A2 en A3 (geheel) en A1 (gedeeltelijk) bij vaststelling van de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen en van het maximaal toegestane bebouwingspercentage buiten beschouwing te laten. In artikel 4.3.4. van de bestemmingsplanbepalingen is daarvoor geen grondslag te vinden. Dat betekent dat het bebouwingspercentage van de grond gelegen achter de achtergevel van het hoofdgebouw meer dan 50 bedraagt, nu het perceelsgedeelte achter de achtergevel van 181 m² met (43,5 + 16,4 + 58 = 117,9 minus een gedeelte van bijgebouw B dat is gelegen voor de achtergevel) ongeveer 115 m² is bebouwd. Hieruit volgt dat er voor de bouwvergunningaanvraag voor de overkapping sprake is van een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet. Verweerder heeft dat niet onderkend en op die grond komt het beroep van eisers reeds voor gegrondverklaring in aanmerking en moet het besluit op bezwaar worden vernietigd. 2.13. De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eisers in de zaak met betrekking tot de bouwvergunning voor de overkapping redelijkerwijs hebben moeten maken in verband met de behandeling van dat beroep, een en ander overeenkomstig de normen van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de in aanmerking te nemen proceshandelingen wordt twee punten toegekend (voor het beroepschrift en voor het verschijnen ter zitting). Het gewicht van de zaak wordt bepaald op gemiddeld, hetgeen correspondeert met de wegingsfactor 1. 3. Beslissing De rechtbank Roermond: gelet op het bepaalde in de artikelen 8:70, 8:72, 8:74 en 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht; verklaart het beroep tegen het besluit tot ongegrondverklaring van de bezwaren tegen de bouwvergunning voor het zwembad ongegrond; verklaart het beroep tegen het besluit tot ongegrondverklaring van de bezwaren tegen de bouwvergunning voor de overkapping gegrond en vernietigt dat bestreden besluit; bepaalt dat verweerder opnieuw beslist op de bezwaren van eisers tegen de bouwvergunning voor de overkapping; veroordeelt verweerder in de kosten van de beroepsprocedure 2008/ 411 bij de rechtbank, aan de zijde van eisers begroot op EUR 644,00 (zijnde de kosten van rechtsbijstand) te vergoeden door verweerders gemeente; bepaalt dat verweerders gemeente aan eisers het door of namens deze gestorte griffierecht voor de zaak met registratienummer 2008/411 ten bedrage van EUR 143,00 volledig vergoedt. Aldus gedaan door mr. B.W.P.M. Corbey-Smits in tegenwoordigheid van J.N. Buddeke als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 september 2008. Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier: verzonden op: 23 september 2008 Een belanghebbende en het bestuursorgaan kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.