
Jurisprudentie
BF3995
Datum uitspraak2008-09-25
Datum gepubliceerd2008-10-02
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2675 AW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-02
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/2675 AW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Afwijzing verzoek om toepassing bijzondere rechtsmiddel van herziening. Herziening gevraagd om zekerheid te krijgen over uitvoering eerdere uitspraak. Geen nieuwe feiten of omstandigheden. Kennelijke misslag? Rectificatie?
Uitspraak
07/2675 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
Als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rozenburg (hierna: verzoeker),
om herziening van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 december 2006, 04/6912 AW, op het hoger beroep van [naam betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene) tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 november 2004, 01/1942,
in het geding tussen:
betrokkene
en
verzoeker
Datum uitspraak: 25 september 2008
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft verzocht om herziening van de hiervoor genoemde uitspraak van de Raad.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2008, waar verzoeker zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. J. van Zanten, advocaat te ’s-Gravenhage. Betrokkene is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.1. Bij de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd heeft de Raad geoordeeld dat verzoeker betrokkene mocht houden aan een in november 1989 tussen partijen gesloten overeenkomst, krachtens welke aan betrokkene buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging werd verleend onder, onder meer, de voorwaarde dat hij van de eerst aanwezige mogelijkheid van vrijwillig uittreden op grond van de VUT gebruik zou maken. Verzoeker was derhalve bevoegd betrokkene per 1 december 1999 ontslag met het oog op de zogenoemde pré-VUT te verlenen. De Raad heeft daarbij voorts geoordeeld dat aan betrokkene - over een langere periode dan bij het besluit op bezwaar van 20 juli 2001 was geschied - compensatie diende te worden geboden voor de negatieve gevolgen die voortvloeiden uit de wijzigingen in de VUT-regelingen tussen 1989 en 1999. Daartoe heeft de Raad - zelf in de zaak voorziend - in zijn uitspraak het bedrag van de toe te kennen bruto vergoeding vastgesteld op € 9.626,04.
2.2. Verzoeker stelt dat de Raad bij het opstellen van zijn berekening heeft miskend dat verzoeker op basis van het besluit op bezwaar reeds een bedrag van € 4.813,02 aan betrokkene heeft betaald. Dit bedrag dient volgens verzoeker op het door de Raad berekende totaalbedrag in rekening te worden gebracht. Betrokkene heeft derhalve nog slechts aanspraak op het restantbedrag van € 4.813,02, zulks is hem door verzoeker bij het besluit van 15 februari 2007 ter uitvoering van de uitspraak van de Raad meegedeeld. Betrokkene heeft inmiddels bezwaar gemaakt tegen dit uitvoeringsbesluit, en maakt aanspraak op het hele door de Raad genoemde bedrag. Een herziening van de uitspraak, dan wel een rectificatie van deze kennelijke misslag, zou volgens verzoeker het geschil tussen partijen kunnen beëindigen.
3. De Raad ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of sprake is van door verzoeker aangevoerde nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb. De Raad overweegt als volgt.
4. Het verzoek om herziening is uitsluitend gebaseerd op de stelling dat de Raad in zijn uitspraak ten onrechte geen rekening zou hebben gehouden met een reeds door verzoeker verrichte betaling aan betrokkene. Dit verzoek is - zoals namens verzoeker ter zitting van de Raad is erkend - ingegeven door de wens om zekerheid te krijgen over de correcte wijze van uitvoering van de desbetreffende uitspraak van de Raad en niet in verband met feiten of omstandigheden die ten tijde van de uitspraak niet bij verzoeker of de Raad bekend waren. Nu aldus niet wordt voldaan aan de in artikel 8:88 van de Awb neergelegde vereisten, dient het verzoek om herziening te worden afgewezen.
Evenmin is sprake van een kennelijke misslag, die grond zou kunnen vormen voor een rectificatie van de uitspraak van de Raad, reeds omdat de vraag of het reeds door verzoeker betaalde bedrag in mindering mag worden gebracht op de door de Raad vastgestelde bruto vergoeding, geen onderdeel uitmaakte van het geschil waarover de Raad in de desbetreffende uitspraak heeft beslist.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als voorzitter en H.G. Rottier en K.J. Kraan als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier, uitgesproken in het openbaar op 25 september2008.
(get.) G.P.A.M. Garvelink-Jonkers.
(get.) K. Moaddine.
HD