
Jurisprudentie
BF3990
Datum uitspraak2008-09-17
Datum gepubliceerd2008-10-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5908 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5908 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Dringende redenen om af te zien van terugvordering WAO-uitkering? Onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen. Gewekte verwachtingen. Toezeggingen?
Uitspraak
06/5908 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 augustus 2006, 06/1063
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 september 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W. Hoebba, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2008. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Sowka.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 17 februari 2006, hierna: het bestreden besluit, heeft het Uwv na bezwaar een eerder besluit van 2 november 2005 gehandhaafd, waarbij op grond van artikel 57, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) van appellant een bedrag van in totaal € 3.866,46 is teruggevorderd aan onverschuldigd betaalde uitkering over de periode van 7 oktober 2002 tot 6 oktober 2003. Daarbij is onder meer overwogen dat geen sprake is van dringende redenen op grond waarvan van terugvordering af zou moeten worden gezien.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat in het geval van appellant niet is gebleken van dringende redenen, als bedoeld in artikel 57, vierde lid, van de WAO.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er dringende redenen zijn om van de onderhavige terugvordering af te zien. Appellant meent dat hij door de handelwijze en de toezeggingen van het Uwv alsook door de feitelijke uitbetaling van de uitkering erop mocht vertrouwen dat hij aanspraak had op WAO-uitkering en dat dit berustte op een juiste grondslag. Tevens heeft hij gewezen op de sociale en financiële gevolgen van de terugvordering en zijn psychische problematiek.
3.2. Het Uwv heeft in verweer het ingenomen standpunt gehandhaafd.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De Raad stelt vast dat aan appellant over de periode van 7 oktober 2002 tot 6 oktober 2003 een bedrag van € 3.866,46 onverschuldigd is betaald aan WAO-uitkering, welke uitkering was gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Partijen verschillen van mening over de vraag of ten aanzien van appellant een dringende reden is aan te wijzen op grond waarvan het Uwv van terugvordering van de onverschuldigd betaalde WAO-uitkering had moeten afzien.
4.3. Ingevolge artikel 57, eerste lid, van de WAO wordt hetgeen onverschuldigd is betaald van de belanghebbende teruggevorderd. Het vierde lid van artikel 57 bepaalt dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn het Uwv kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Blijkens de wetsgeschiedenis kunnen dringende redenen zoals bedoeld in artikel 57 van de WAO slechts gelegen zijn in de onaanvaardbaarheid van de sociale of financiële gevolgen die voor betrokkene als gevolg van de terugvordering optreden. Er moet iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand zijn wil een afwijking van de hoofdregel gerechtvaardigd zijn.
4.4. Naar aanleiding van appellants standpunt dat er sprake is van een dringende reden omdat het Uwv het vertrouwen heeft gewekt dat hij recht had op een WAO-uitkering, overweegt de Raad, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 16 januari 2008, LJN: BC2430, dat hij, mede gelet op hetgeen blijkt uit de parlementaire geschiedenis, geen ruimte ziet voor het aannemen van een dringende reden op de grond dat sprake is van schending van gewekte verwachtingen. Voor het aannemen van een dringende reden op grond van het rechtszekerheidsbeginsel is slechts aanleiding indien sprake is van zo’n bijzonder geval dat strikte toepassing van artikel 57 van de WAO in die mate in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel dat op grond daarvan geen rechtsplicht meer bestaat. Zoals de Raad herhaaldelijk tot uitdrukking heeft gebracht kan een beroep op het vertrouwensbeginsel slechts slagen, indien door een tot beslissen bevoegd orgaan ten aanzien van een betrokkene uitdrukkelijk, ondubbelzinnig en ongeclausuleerd toezeggingen zijn gedaan die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. De Raad heeft noch uit hetgeen appellant heeft aangevoerd, doch zonder onderbouwing is gebleven, noch uit de overige beschikbare gegevens kunnen afleiden dat van de zijde van het Uwv dergelijke toezeggingen zijn gedaan.
4.5. De gedingstukken bevatten geen medische gegevens waarin aanknopingspunten gevonden kunnen worden voor de veronderstelling dat de terugvordering tot onaanvaardbare gevolgen voor de gezondheidstoestand van appellant leidt. Uit hetgeen appellant heeft aangevoerd blijkt veeleer dat de gestelde psychische problematiek zijn oorzaak vindt in appellants gezinssituatie. Voorts is de Raad niet gebleken dat de terugvordering voor appellant tot onaanvaardbare financiële gevolgen heeft geleid. Appellant heeft zijn stelling ter zake niet onderbouwd, terwijl in de gedingstukken geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden dat geen rekening zou zijn gehouden met de zogeheten beslagvrije voet.
4.6. Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Riphagen als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en
H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 september 2008.
(get.) J. Riphagen.
(get.) M. Lochs.
JL