
Jurisprudentie
BF3989
Datum uitspraak2008-09-26
Datum gepubliceerd2008-10-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5883 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-02
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5883 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening WAO-uitkering. Indien met drie geselecteerde functies het vereiste aantal van 30 arbeidsplaatsen niet wordt gehaald, dan dienen meer dan drie functies aan de schatting ten grondslag te worden gelegd. Functies passend?
Uitspraak
06/5883 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 september 2006, 06/512 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene).
Datum uitspraak: 26 september 2008.
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. M.L.J. Schilt-Thissen, advocaat te Amsterdam, zich als gemachtigde gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.F. Sitvast. Namens betrokkene is zijn gemachtigde verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de door de rechtbank bij de aangevallen uitspraak, gelet op de gedingstukken met juistheid, vastgestelde feiten en volstaat met vermelding van het volgende. Bij besluit van 4 juli 2003 heeft appellant de bezwaren van betrokkene tegen het besluit van 27 februari 2003, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene is vastgesteld op 65 tot 80% en zijn uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) dienovereenkomstig met ingang van 21 april 2003 is herzien, ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 9 december 2004 heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het besluit van 4 juli 2003 gegrond verklaard, omdat de arbeidskundige grondslag niet voldeed aan de eisen van de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat de medische grondslag van het besluit juist wordt geacht.
2. Ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank van 9 december 2004 heeft appellant op 28 oktober 2005 een nieuw besluit op bezwaar genomen (het bestreden besluit), waarbij het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 27 februari 2003 onder verwijzing naar de rapportages van de herbeoordeling door de bezwaarverzekeringsarts M.C. Wijnen en de bezwaararbeidsdeskundige J.F. van der Woude wederom ongegrond is verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van betrokkene onder bepalingen over vergoeding van griffierecht en proceskosten. Met betrekking tot de vraag of het bestreden besluit op een juiste arbeidskundige grondslag berust, heeft de rechtbank overwogen dat de door appellant geduide functies verkoper groothandel (SBC-code 317012), telefonist/receptionist (SBC-code 315120) en secretaresse/typist (SBC-code 315030) met respectievelijk 8, 11 en 7 arbeidsplaatsen tezamen niet tenminste 30 arbeidsplaatsen vertegenwoordigen. Volgens de rechtbank wordt het vereiste van minimaal 30 arbeidsplaatsen evenmin gehaald wanneer de reservefunctie zou worden gebruikt in plaats van een der andere functies. Dat betekent dat de schatting niet voldoet aan artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, zodat het bestreden besluit om die reden werd vernietigd.
4. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het oordeel van de rechtbank berust op een onjuiste lezing van artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit, zoals dat luidde ten tijde in geding. In dat artikel wordt als voorwaarde gesteld dat de ten minste drie aan de schatting ten grondslag te leggen functies ten minste 30 arbeidsplaatsen vertegenwoordigen. Hieruit volgt volgens appellant dat, indien met de drie geselecteerde functies het vereiste van 30 arbeidsplaatsen niet wordt behaald, meer dan drie functies aan de schatting ten grondslag dienen te worden gelegd. Nu aan de onderhavige schatting vier functies (SBC-codes) ten grondslag zijn gelegd, die tezamen 34 arbeidsplaatsen vertegenwoordigen, is het bestreden besluit volgens appellant op juiste gronden tot stand gekomen.
5. De Raad, oordelend over hetgeen appellant tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, overweegt het volgende.
5.1. Met appellant is de Raad van oordeel dat het hiervoor onder 4 weergegeven oordeel van de rechtbank berust op een onjuiste lezing van artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit. Het standpunt van de rechtbank vindt geen steun in de duidelijke tekst van deze bepaling van het Schattingsbesluit, waarin als voorwaarde wordt gesteld dat de ten minste drie aan de schatting ten grondslag te leggen functies tezamen ten minste
30 arbeidsplaatsen vertegenwoordigen. Hieruit volgt dat, indien met drie geselecteerde functies het vereiste aantal van 30 arbeidsplaatsen niet wordt gehaald, meer dan drie functies aan de schatting ten grondslag dienen te worden gelegd.
5.2. Op basis van de rapportage van 22 april 2005/10 oktober 2005 van de bezwaararbeidsdeskundige Van der Woude staat vast dat met betrokkene de functies verkoper groothandel (SBC-code 317012) met 8 arbeidsplaatsen, telefonist/receptionist (SBC-code 315120) met 11 arbeidsplaatsen, secretaresse (SBC-code 315030) met
7 arbeidsplaatsen en chauffeur bijzonder vervoer (SBC-code 282101) met 8 arbeidsplaatsen zijn besproken. Deze vier aan betrokkene voorgehouden functies vertegenwoordigen tezamen 34 arbeidsplaatsen, zodat daarmee aan het gestelde vereiste in het Schattingsbesluit wordt voldaan. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt.
5.3. Oordelend over de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden, overweegt de Raad het volgende. Nu de rechtbank in haar uitspraak van 9 december 2004 uitdrukkelijk en zonder voorbehoud de grieven van betrokkene tegen de medische grondslag van het besluit van 4 juli 2003 heeft verworpen en die grondslag juist heeft geacht en tegen die uitspraak geen hoger beroep is ingesteld, staat uitsluitend nog ter beoordeling of het bestreden besluit op een juiste arbeidskundige grondslag berust. Namens betrokkene is gesteld dat de belastbaarheid bij de geduide functies wordt overschreden en dat hij met zijn lichamelijke en psychische beperkingen deze functies niet kan vervullen. Hetgeen namens betrokkene is aangevoerd, kan de Raad niet tot het oordeel leiden dat de arbeidskundige grondslag geen stand kan houden nu de bezwaararbeidsdeskundige Van der Woude in zijn onder 5.2 genoemde rapportage de gesignaleerde overschrijdingen van de belastbaarheid heeft toelicht, waardoor voldoende inzichtelijk en toetsbaar is geworden dat de als grondslag voor de schatting gehandhaafde functies ook werkelijk geschikt zijn te achten voor betrokkene. Dat brengt met zich dat de grieven van betrokkene tegen de arbeidskundige grondslag niet slagen. Mitsdien kan het bestreden besluit, waarbij de uitkering van betrokkene met ingang van 21 april 2003 is herzien, in rechte stand houden.
5.3. De Raad komt tot de slotsom dat het hoger beroep van appellant slaagt. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden vernietigd en het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en C.P.J. Goorden en
A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C. Palmboom als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 september 2008.
(get.) R.C. Stam.
(get.) A.C. Palmboom.
JL