
Jurisprudentie
BF3985
Datum uitspraak2008-09-23
Datum gepubliceerd2008-10-01
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep kort geding
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers105.002.416/01
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-01
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep kort geding
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers105.002.416/01
Statusgepubliceerd
Indicatie
Geldvordering in kort geding; spoedeisend belang.
Uitspraak
GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer: 105.002.416/01
Rolnummer (oud): 2004/1572
Rolnummer rechtbank: 55829 / KG ZA 04-114
arrest van de vierde civiele kamer d.d. 23 september 2008
inzake
[APPELLANT],
wonende te [plaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. H.J.A. Knijff te 's-Gravenhage,
tegen
de advocatenmaatschap naar burgerlijk recht
[ADVOCAAT] ADVOCATEN,
gevestigd te [plaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [advocaat],
advocaat: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt te ’s-Gravenhage.
Het geding
Bij dagvaarding van 1 november 2004 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het vonnis in kort geding van de rechtbank Dordrecht van 7 oktober 2004, gewezen tussen [appellant] als eiser en [advocaat] als gedaagde. Bij memorie van grieven (met producties) d.d. 3 april 2008 heeft [appellant] elf grieven aangevoerd, genummerd I tot en met XII waarbij grief IX ontbreekt. [advocaat] heeft vervolgens op 26 juni 2008 een memorie houdende prealabel verweer, althans incidentele memorie tot niet-ontvankelijkheid genomen. [appellant] heeft hiertegen verweer gevoerd in een antwoordmemorie naar aanleiding memorie houdende prealabel verweer, althans incidentele memorie tot niet-ontvankelijkheid. Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het hof gaat uit van de door de rechtbank onder 2 tot en met 10 van haar vonnis vastgestelde feiten, nu daartegen in hoger beroep geen grieven of anderszins bezwaren zijn gericht.
2. De onderhavige zaak betreft een vordering in kort geding van [appellant] tegen zijn voormalige advocaat [advocaat] op grond van een - volgens [appellant] - door [advocaat] gemaakte beroepsfout. [appellant] vordert betaling door [advocaat] van een voorschot op de door [appellant] als gevolg van deze beroepsfout geleden schade. De rechtbank heeft de vordering afgewezen, zowel op grond van het ontbreken van voldoende spoedeisend belang van [appellant] als op inhoudelijke gronden. Hiertegen richt zich het hoger beroep.
3. [advocaat] heeft bij wijze van prealabel verweer althans incidentele vordering, betoogd dat [appellant] geen spoedeisend belang heeft bij zijn vordering, hetgeen reeds blijkt uit het feit dat tussen het instellen van het appel en de memorie van grieven meer dan drie jaar zijn verstreken. [appellant] voert hiertegen primair aan dat [advocaat] geen belang heeft bij haar prealabele verweer althans incidentele vordering, gelet op het feit dat het hoger beroep reeds drieënhalf jaar geleden is ingesteld en [advocaat] dit verweer ook bij memorie van antwoord naar voren had kunnen brengen.
4. Het hof stelt vast dat grief 1 van [appellant] is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat spoedeisend belang bij de vordering ontbreekt. Nu [appellant] stelt dat hij wel degelijk een spoedeisend belang heeft, is hij ontvankelijk in kort geding en in dit hoger beroep en faalt derhalve het beroep van [advocaat] op niet-ontvankelijkheid. Voor toewijzing van de vordering van [appellant] dient dit spoedeisend belang echter ook aannemelijk te worden gemaakt. In zoverre vat het hof het verweer van [advocaat] mede op als een verweer tegen grief 1. Het betoog van [appellant] dat [advocaat] haar bezwaren ook bij memorie van antwoord had kunnen inbrengen is weliswaar juist, maar zal door het hof worden gepasseerd nu gesteld noch gebleken is dat [appellant] hierdoor in zijn belangen is geschaad. Het hof zal dit punt om proceseconomische redenen reeds thans beoordelen met inachtneming van hetgeen partijen hierover hebben opgemerkt.
5. Het hof stelt voorop, dat voor toewijzing van een geldvordering in kort geding vereist is dat sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. Hierbij is terughoudendheid op zijn plaats. Het spoedeisend belang dient te worden beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak, derhalve in dit geval - anders dan [appellant] meent - naar de toestand op dit moment.
6. De rechtbank heeft de in eerste aanleg door [appellant] aangevoerde omstandigheden dat hij (toen) 74 jaar oud was, op latere leeftijd is getrouwd en een jong gezin heeft onderhouden, onvoldoende geacht voor het aannemen van spoedeisend belang. [appellant] voert in de toelichting op grief 1 aan - kort gezegd - dat hij een spoedeisend belang heeft bij een voorschot op de schadevergoeding aangezien hij gelet op zijn leeftijd een jarenlange bodemprocedure tegen [advocaat] mogelijk niet zou overleven. Daarbij voert hij nog aan dat [advocaat] een beroepsaansprakelijkheidsverzekering heeft en dat er geen sprake is van een restitutierisico. Ten aanzien van de vertraging in het indienen van de memorie van grieven heeft [appellant] toegelicht dat dit het gevolg is van ernstige ziekte van zowel hemzelf als zijn advocate.
7. Het hof is van oordeel dat [appellant] ook in hoger beroep onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij het door hem gevraagde voorschot op een mogelijke schadevergoeding. Het enkele feit dat hij thans 78 jaar is is hiervoor in de gegeven omstandigheden onvoldoende. Dat sprake is van financiële problemen bij [appellant] als gevolg waarvan hij een bodemprocedure niet kan afwachten is gesteld noch gebleken. Daar komt bij dat [appellant] reeds 4 jaar geleden in staat was een bodemprocedure tegen [advocaat] te beginnen, hetgeen hij kennelijk nog steeds niet heeft gedaan. Evenmin heeft hij gesteld dat hij daartoe plannen heeft. Dat de indiening van de memorie van grieven drieënhalf jaar heeft geduurd wijst evenmin op een spoedeisend belang, ook niet als het hof ervan uit gaat dat de vertraging deels het gevolg is van ernstige ziekte van [appellant] en van zijn advocate. Dat [advocaat] mogelijk een beroepsaansprakelijkheidsverzekering heeft en dat er geen relevant restitutierisico is, doet aan het bovenstaande niet af.
8. Het voorgaande brengt mee dat het hoger beroep van [appellant] reeds vanwege het ontbreken van voldoende spoedeisend belang bij zijn vordering in kort geding niet kan slagen. Dit betekent dat het vonnis van de rechtbank zal worden bekrachtigd. De overige grieven behoeven geen bespreking.
9. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Dordrecht van 7 oktober 2004;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [advocaat] tot op heden begroot op € 288,- aan verschotten en € 894,- aan salaris voor de advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.J.M.E. Arpeau, J.M.T. van der Hoeven-Oud en J.J. Roos en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 september 2008 in aanwezigheid van de griffier.