
Jurisprudentie
BF3983
Datum uitspraak2004-11-29
Datum gepubliceerd2008-10-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
Zaaknummers36 HLAR 02/04
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
Zaaknummers36 HLAR 02/04
Statusgepubliceerd
Indicatie
1) Een rolzitting is geen openbare behandeling in de zin van de Lar; aangezien partijen niet uitdrukkelijk hebben ingestemd met het achterwege laten van een openbare behandeling, is de aangevallen uitspraak niet op juiste wijze tot stand is gekomen.
2) Een beslissing tot voorschotverlening is een beschikking. Overschrijding termijn indienen bezwaarschrift is evenwel verschoonbaar, nu bij appellant onzekerheid kon bestaan over de vraag of een beschikking was ontstaan.
Uitspraak
36 HLAR 02/04.
Datum uitspraak: 29 november 2004
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Aruba,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 26 november 2003 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Algemene Zaken.
1. Procesverloop
Bij brief van 18 november 2002 heeft appellant aan de Minister van Financiën en Economische Zaken meegedeeld dat zijn salarisstrook van oktober 2002 van een foutieve berekening van het ministerspensioen uitgaat en verzocht de fout zo spoedig mogelijk recht te trekken. Bij brief van 23 januari 2003 heeft hij hier nogmaals op aangedrongen.
Bij beschikking van 31 juli 2003 heeft de Minister van Algemene Zaken (hierna: de Minister) het door appellant tegen het uitblijven van een beslissing op deze verzoeken gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 26 november 2003 heeft het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen de uitspraak heeft appellant bij brief van 5 januari 2004, bij het Gerecht ingekomen op diezelfde dag, hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Bij brief van 30 januari 2004 heeft de Minister van antwoord gediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 oktober 2004, waar appellant in persoon en de Minister, vertegenwoordigd door mr. M.M.M.C. Ecury en mr. B.A.N. Weijers, beiden advocaat, en K. Delfgaauw en A. Wernet, beiden werkzaam bij de Directie Personeel en Organisatie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Blijkens de aangevallen uitspraak zijn in deze zaak op de (rol)zitting van 1 oktober 2003 pleitnota’s door partijen overhandigd.
2.1.1. Het Hof overweegt dienaangaande ambtshalve het volgende.
De wijze van openbare behandeling van zaken als deze is voorgeschreven in paragraaf 4 van hoofdstuk III van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar). Daarin is onder meer bepaald dat de rechter getuigen of deskundigen kan oproepen, partijen en hun gemachtigden in de gelegenheid worden gesteld het woord te voeren en dat de rechter bevoegd is aan partijen en aan andere belanghebbenden of hun gemachtigden vragen te stellen. Verder worden partijen en andere belanghebbenden of hun gemachtigden in de gelegenheid gesteld het woord te voeren naar aanleiding van hetgeen door anderen naar voren is gebracht. Hieruit blijkt dat de rechter in beginsel een actieve rol vervult bij de openbare behandeling van de zaak en dat die behandeling bedoeld is om hoor en wederhoor van partijen te doen plaatsvinden.
De in deze zaak gehouden zogenoemde (rol)zitting heeft een ander karakter. Ter zitting kunnen in beginsel alleen bepaalde proceshandelingen worden verricht met uitsluiting van andere, zoals het overleggen van processtukken of stukken, waarin bij de rechter gerezen vragen worden beantwoord. Die zitting voldoet daarom niet als openbare behandeling in de zin van de Lar. Nu het Gerecht zodanige openbare behandeling voorts achterwege heeft gelaten en partijen daarmee niet uitdrukkelijk hebben ingestemd, als bedoeld in artikel 37, vijfde lid, van de Lar, moet worden geoordeeld dat de aangevallen uitspraak niet op juiste wijze totstandgekomen is. Het hoger beroep is daarom gegrond en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd.
2.2. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, beoordeelt het Hof thans het bij het Gerecht ingestelde beroep van appellant.
2.3. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Landsverordening rechtspositionele bepalingen ministers en gewezen ministers (hierna: de Landsverordening) bedraagt het pensioen van een gewezen minister Afl. 2.650,-- ’s jaars voor elk jaar, gedurende hetwelk hij minister was, en wordt het berekend over het gehele tijdvak dat de minister in functie was.
Ingevolge het derde lid wordt op het pensioen een duurtetoeslag toegekend, volgens bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, vast te stellen bepalingen.
In artikel 9 is bepaald, in welke mate de in artikel 7, derde lid, bedoelde duurtetoeslag wordt verminderd, indien naast het pensioen als gewezen minister ook een ambtenarenpensioen wordt genoten.
2.4. Blijkens de stukken heeft de Directeur van de Directie Personeel en Organisatie op 30 augustus 2002 de duurtetoeslag ten behoeve van appellant berekend op Afl. 61.630,00 per jaar. Blijkens de stukken heeft hij de duurtetoeslag op 9 oktober 2002 berekend op Afl. 9.696,00. Van dit laatste bedrag is uitgegaan in de salarisstrook van oktober 2002.
De wijziging van de aan appellant toegekende duurtetoeslag, die tot uitdrukking komt in de salarisstrook van appellant van oktober 2002, is een beschikking in de zin van artikel 2 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar). De eerst ter zitting door de Minister opgeworpen stelling dat het pensioen nog niet definitief is vastgesteld en dat het dus slechts de verlening van voorschotten betreft, maakt dit – wat daar ook van zij – niet anders. Ook een beslissing tot voorschotverlening is een beschikking.
2.5. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Lar kan degene die door een beschikking rechtstreeks in zijn belang is getroffen, het bestuursorgaan verzoeken de beschikking in heroverweging te nemen, tenzij deze op bezwaar is genomen.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 27, tweede lid, bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift acht weken, indien het beroepschrift betrekking heeft op het uitblijven van een beslissing op het bezwaarschrift en gaat hij in op de dag waarop het bestuursorgaan in gebreke raakt tijdig op het bezwaarschrift te beslissen.
Ingevolge artikel 28, derde lid, blijft ten aanzien van een na afloop ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op die grond achterwege, indien de indiener aannemelijk maakt dat hij het geschrift heeft ingediend, zo spoedig als dit redelijkerwijs verlangd kon worden en het tegendeel daarvan niet blijkt.
2.6. Het Hof overweegt ambtshalve het volgende.
In de brief van 18 november 2002 heeft appellant betoogd dat de uit de salarisstrook van oktober 2002 blijkende beslissing tot wijziging van zijn ministerspensioen is gebaseerd op een onjuiste berekeningswijze. De gehanteerde berekeningswijze is volgens dat betoog niet in overeenstemming met hetgeen hierover is bepaald in de Landsverordening. Hij heeft bij die brief de volgens hem juiste berekening van het pensioen gevoegd. Appellant heeft verzocht de zaak met zeer grote spoed recht te trekken, zodat hij op de volgende betaaldag het bedrag ontvangt dat hem toekomt.
Deze brief moet, gezien de inhoud daarvan, worden aangemerkt als een bezwaarschrift. Dat de termen “bezwaar” en “bezwaarschrift” daarin niet worden gebezigd, maakt dat niet anders. De Lar schrijft niet voor dat een bezwaarschrift deze termen bevat.
Tegen het uitblijven van een beslissing op dit bezwaarschrift, waarop appellant bij brief van 23 januari 2003 nogmaals heeft gewezen, stond beroep open bij het Gerecht. De Minister heeft het op 5 mei 2003 ingediende bezwaarschrift dan ook ten onrechte niet aan het Gerecht doorgezonden ter behandeling als beroep tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar. De beschikking van 31 juli 2003 dient, onder gegrondverklaring van het beroep, te worden vernietigd.
2.6.1. Het als beroepschrift te behandelen bezwaarschrift van 5 mei 2003 is te laat ingediend. Die termijnoverschrijding is echter verschoonbaar in de zin van artikel 28, derde lid, van de Lar, nu bij appellant onzekerheid kon bestaan over de vraag of in oktober 2002 een beschikking was ontstaan. Hij ging aanvankelijk uit van een vergissing die zou kunnen worden hersteld. Op zijn brieven van 18 november 2002 en 23 januari 2003, waarin hij een uiterste datum stelt voor de correctie van het pensioen en aankondigt rechtsmiddelen aan te wenden, indien correctie niet tijdig plaatsvindt, heeft hij vervolgens geen antwoord ontvangen. Hij is aldus in het ongewisse gelaten over het karakter van de wijziging van het ministerspensioen en daarmee van de betekenis van zijn verzoek van 18 november 2002. Door niet te reageren heeft de Minister de verwarring over de te volgen procedure vergroot.
2.7. Thans staat ter beoordeling het beroep tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaarschrift van 18 november 2002. Het bezwaarschrift van 5 mei 2003 en het beroepschrift zullen door het Hof tezamen bij deze beoordeling worden betrokken.
2.8. Appellant heeft aangevoerd dat zijn verzoek van 18 november 2002 ten onrechte geen reële behandeling heeft gekregen en de Minister verplicht moet worden om binnen redelijke termijn een reële beslissing op dit verzoek te nemen.
2.8.1. Ingevolge artikel 15 van de Lar, voorzover thans van belang, stelt het bestuursorgaan het bezwaarschrift en de daarop betrekking hebbende stukken uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van het bezwaarschrift in handen van de bezwaaradviescommissie.
2.8.2. De behandeling van een ontvankelijk bezwaarschrift dient te beginnen met de in de Lar voorgeschreven behandeling door de bezwaaradviescommissie. Het bezwaarschrift van 18 november 2002 is in strijd met artikel 15 van de Lar niet aan deze commissie ter advisering voorgelegd. De Minister dient dit alsnog te doen.
2.9. Het beroep is gegrond. Het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van de beslissing op bezwaar dient te worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht van 26 november 2003 in zaak Lar nr. 137 van 2003;
III. verklaart het bij het Gerecht in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt de beschikking van de Minister van Algemene Zaken van 31 juli 2003, kenmerk 2031 geh, en het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beslissing op het bezwaarschrift van 18 november 2002;
V. draagt de Minister van Algemene Zaken op om vóór 21 februari 2005 met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen op het bezwaarschrift van 18 november 2002 te beslissen;
VI. gelast dat het Land Aruba aan appellant het door hem voor de behandeling van het bij het Gerecht ingestelde beroep en het bij het Hof ingestelde hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Afl. 100,00 (zegge: honderd gulden), teruggeeft.
Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. M.R. Wijnholt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, griffier.
w.g. Ter Berg w.g. Visser
Voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2004.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
voor deze,