Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF3978

Datum uitspraak2008-03-19
Datum gepubliceerd2008-10-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers22-003327-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van het slachtoffer, hetgeen diens dood tengevolge heeft gehad.


Uitspraak

Rolnummer: 22-003327-06 Parketnummer: 09-926179-05 Datum uitspraak: 19 maart 2008 TEGENSPRAAK Gerechtshof te 's-Gravenhage meervoudige kamer voor strafzaken Arrest gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 30 mei 2006 in de strafzaak tegen de verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] 1981, adres: [adres]. ONDERZOEK VAN DE ZAAK Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 23 augustus 2007 en 5 maart 2008. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht. TENLASTELEGGING Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, zoals ter terechtzitting in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie gewijzigd. Van de dagvaarding en van de vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte: Feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair: op 12 november 2005 [slachtoffer] al dan niet met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, dan wel heeft mishandeld, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden. Feit 2: in of omstreeks de periode van augustus 2005 tot en met november 2005 cocaïne heeft gedeald, dan wel aanwezig heeft gehad. Feit 3: in of omstreeks de periode van september 2005 tot en met november 2005 een of meer tv-lcd-schermen heeft geheeld. PROCESGANG In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair (zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft) en subsidiair (zware mishandeling gepleegd met voorbedachte raad, terwijl het feit de dood tengevolge heeft) tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 meer subsidiair (mishandeling), 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden met aftrek van voorarrest en met beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader in het vonnis is omschreven. Tevens is bepaald dat het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte wordt opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde gevangenisstraf. De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. HET VONNIS WAARVAN BEROEP Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt. BEWIJSVOERING Feit 1 1. De feiten. Op 12 november 2005 om 11.25 uur is in de Jacob Catsstraat te Den Haag [slachtoffer] aangehouden op verdenking van een poging tot inbraak in een auto aldaar.(1) [slachtoffer] is naar het politiebureau aan de Hoefkade te Den Haag gebracht, voorgeleid en vervolgens ingesloten in een observatiecel.(2) Diezelfde dag, omstreeks 20.30 uur, is [slachtoffer] overgebracht naar het Westeinde Ziekenhuis te Den Haag (3), alwaar hij in de vroege ochtend van 13 november 2005 is overleden.(4) Uit een gerechtelijke sectie (5) is gebleken dat [slachtoffer] schedel- en hersenletsels had die het gevolg waren van zeer heftig botsend geweld op het hoofd, aan welke letsels [slachtoffer] is overleden. Uit verklaringen van getuigen (zie hierna) blijkt, dat [slachtoffer] op 12 november 2005 omstreeks 2.00 à 2.30 uur op de Hoefkade te Den Haag door iemand tegen het hoofd is gestompt, waardoor [slachtoffer] met het achterhoofd op de straat of stoep is gevallen. 2. Wie heeft het slachtoffer omstreeks 02.00 à 02.30 uur gestompt? Het hof acht bewezen, dat het de verdachte is geweest die [slachtoffer] op 12 november 2005 omstreeks 2.00 à 2.30 uur op de Hoefkade te Den Haag een krachtige stomp op of tegen het hoofd heeft gegeven, waardoor deze achterover is gevallen en met zijn achterhoofd hard op de straat of stoep is terecht gekomen. Het hof baseert zich hierbij op de volgende verklaringen. Getuige [getuige 1] (6) wandelde met getuige [getuige 2], kennelijk op 12 november 2005, tussen 02.00 en 03.00 uur over de Hoefkade te Den Haag. Schuin tegenover de Van Ravesteinstraat zagen zij [slachtoffer] bij een telefooncel staan met een man. De beide getuigen kenden [slachtoffer]. [slachtoffer] en die man leken elkaar eveneens te kennen. De beide getuigen [getuige 1] en [getuige 2] vroegen [slachtoffer] hen iets te geven; de man die bij [slachtoffer] was stelde hun aanwezigheid niet op prijs. Zij zijn toen weggelopen. Op de hoek van de Hoefkade en de Jan Steenstraat zagen zij in het neonlicht ter plaatse een rode of champagnekleurige auto, die met de neus in de richting van de Vaillantlaan stond. De bestuurder leunde uit het raam en leek op de man die bij [slachtoffer] was te letten en bij hem te horen. Hij leek jonger, slanker en blanker dan de man die bij [slachtoffer] was. De getuigen liepen de Jan Steenstraat in, waar zij vervolgens een opvallende klap achter zich hoorden. Even later scheurde de auto die zij hadden zien staan, weg, in de richting van de Vaillantlaan. Teruggekeerd op de Hoefkade zagen zij [slachtoffer] gestrekt op de grond bij de telefooncel liggen. De getuigen hadden de indruk dat [slachtoffer] compleet knock out was. Getuige [getuige 2] (7) bevestigt dit relaas; hij hoorde de klap, toen hij op de hoek van de Hoefkade met de Jan Steenstraat was. Onmiddellijk na de klap keek [getuige 2] om en zag hij [slachtoffer] en die andere man heel dicht bij elkaar staan. [getuige 2] zag dat [slachtoffer] achterwaarts op de grond viel; hij is recht achterover gevallen. Vervolgens zag [getuige 2] de man die bij [slachtoffer] was naar de auto lopen en aan de rechter voorzijde instappen, waarna de auto wegreed. Getuige [getu[getuige 3] stelt (8) dat hij in de bewuste nacht met de verdachte in een auto, een rode Opel Astra ([getuige 3] als bestuurder en de verdachte als bijzitter), op de Hoefkade te Den Haag is geweest, waar zij [slachtoffer] zagen. De verdachte is uitgestapt en heeft met het slachtoffer ([slachtoffer]) gesproken.(9) Toen kwamen twee mannen aanlopen die even bij [slachtoffer] en de verdachte zijn gestopt en toen zijn doorgelopen. De verdachte heeft vervolgens [slachtoffer] met een vuist in het gezicht geslagen. [slachtoffer] viel in één beweging achterover op de grond. [getuige 3] hoorde toen een hard geluid. Dat de verdachte [slachtoffer] met een vuist heeft geslagen, heeft de verdachte daarna in de auto aan [getuige 3] bevestigd. In een volgende verklaring (10) heeft [getuige 3] verklaard dat [slachtoffer] kennelijk knock out ging. Hij viel namelijk als een zak ineen. Het geluid van de klap leek op een geluid dat een van twee hoog naar beneden gevallen bloempot met aarde maakt. Hij en de verdachte zijn daarna met de auto, die hij op de hoek van de Hoefkade met de Jan Steenstraat had geparkeerd, weggereden in de richting van de Vaillantlaan. [slachtoffer] lag toen nog roerloos op de grond. [getuige 3] is bij zijn afgelegde verklaringen gebleven, toen hij door de rechter-commissaris als getuige is gehoord.(11) (12) Getuige [getuige 4] (13) heeft verklaard dat [bijnaam verdachte], de man die hij herkent van een foto [de verdachte heeft op 16 mei 2006 ter zitting in eerste aanleg verklaard dat hij ook [bijnaam verdachte] wordt genoemd], zelf tegen hem heeft gezegd, dat hij en [getuige 3] ([getuige 3]) [slachtoffer] ([slachtoffer]) waren tegengekomen en hij toen [slachtoffer] een klap heeft gegeven. [slachtoffer] zou in één klap zijn neergegaan.Het hof merkt op, dat het desbetreffende proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 4] vermeldt dat aan de getuige in foto verband foto D-02 is getoond, doch niet vermeldt wie op deze foto is afgebeeld. Uit een ander proces-verbaal (14) blijkt evenwel, dat de verdachte de op foto D-02 afgebeelde persoon is. Het hof laat de onderling tegenstrijdige verklaringen van [getuige 5] buiten beschouwing. Tevens acht het hof het van belang dat de verdachte zelf heeft verklaard (15) dat hij de bewuste nacht samen met [getuige 3] is geweest en dat zij die nacht in een rode Opel Astra hebben rondgereden. [getuige 3] heeft dit bevestigd.16 De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij een auto, een rode of champagnekleurig Opel, bij de Hoefkade heeft zien staan. (17) Vervolgens heeft de getuige [getuige 1] op 22 november 2005 aan verbalisanten een auto aangewezen die van het zelfde type was als die hij gezien had (het hof begrijpt: bij de gebeurtenis van 12 november 2005 rond [slacht[slachtoffer]). Destijds had die auto volgens de getuige een rode kleur. De verbalisanten melden dat de door de getuige aangewezen auto een Opel Astra betrof.(18) Getuige [getuige 1] heeft bij een fotoconfrontatie (19) de verdachte niet herkend en gezegd dat de foto (waarop de verdachte stond afgebeeld) niet de persoon betrof die hij met [slachtoffer] heeft zien praten, maar wel op die persoon lijkt. Het hof acht deze negatieve confrontatie, gedaan 15 dagen na de waarnemingen, en gelet op de hiervoor aangeduide verklaringen van getuigen, te weinig overtuigend om daaraan de conclusie te verbinden dat de verdachte niet de persoon is geweest die [slachtoffer] de vuistslag heeft gegeven. 3. Opzet. Met betrekking tot het voor een bewezenverklaring van zware mishandeling vereiste opzet overweegt het hof dat het een feit van algemene bekendheid is dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel van het menselijk lichaam is en dat een krachtige stomp tegen het hoofd, al dan niet in combinatie met een daardoor veroorzaakte harde val, gemakkelijk kan leiden tot ernstig letsel in of aan het hoofd. Van dit risico moet de verdachte zich bewust zijn geweest, zodat hij, door niettemin het slachtoffer met kracht tegen het hoofd te stompen, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit letsel zou optreden. Dat het toegebrachte letsel als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt, blijkt uit het navolgende. 4. Het verband tussen de stomp van de verdachte en de dood van het slachtoffer. Op het slachtoffer is sectie verricht. Het betreffende obductieverslag van 11 mei 2006 (20) vermeldt in de epicrise: "Er waren bloeduitstortingen op het voorhoofd en in relatie daarmee een zeer uitgebreide bloeduitstorting in de hoofdhuid. Er was een breuk van het schedeldak en veel bloed daaronder, zowel onder het schedeldak als onder het harde hersenvlies. Er waren bloedingen en kneuzingen in de hersenen, voornamelijk gelokaliseerd aan de voorzijde. Er was begeleidende hersen-zwelling met als gevolg daarvan inklemmingsverschijnselen. Het overlijden is goed te verklaren als gevolg van de hersenschade. Er waren geen andere ziekelijke orgaan-afwijkingen die aan het overlijden een bijdrage kunnen hebben geleverd. De schedel- en hersenletsels zijn het gevolg geweest van zeer heftig botsend geweld op de boven- en voorzijde van het hoofd, inwerkend op een groot oppervlak van de schedel. (...) [slachtoffer], 42 jaar oud geworden, is overleden door heftig botsend geweld op het hoofd." Onder 2 heeft het hof vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer] een vuistslag op of tegen het hoofd heeft gegeven, waardoor deze achterover is gevallen en met zijn achterhoofd hard op de straat of stoep is terecht gekomen. Dat deze klap hard is geweest, leidt het hof af uit de volgende verklaringen van getuigen. Getuige [getuige 3] heeft verklaard (21) dat [slachtoffer] na de stomp licht door de knieën en achterover viel, in één beweging naar de grond. [slachtoffer] deed daarbij geen pogingen om zijn evenwicht te herstellen. Getuige [getuige 2] heeft verklaard (22) dat [slachtoffer] na de stomp recht achterover is gevallen. Getuige [getuige 4] (23) heeft verklaard dat de verdachte hem heeft verteld dat [slachtoffer] in één klap neer ging. Getuige [getuige 6] (24) heeft in een nacht van vrijdag op zaterdag in november 2005 omstreeks 03.00 uur [slachtoffer] op de Hoefkade zien liggen, in een toestand "heel ver weg", mompelend, suffig en ongecontroleerd bewegend. De verwondingen van [slachtoffer], bij de sectie geconstateerd, passen bij dit door de verdachte toegepaste geweld op [slachtoffer] en diens val. Zo verklaart neuroloog prof. Dr. R.A.C. Roos als deskundige ter zitting van de rechtbank op 16 mei 2006 (25): "In mijn verklaring in het proces-verbaal heb ik aangegeven dat het waargenomen letsel goed verklaarbaar is door een vuistslag en een daarop volgende val op straat. Ik bedoel daarmee dat oorzaak en gevolg aan elkaar vast zitten. Ik vind dit een logische verklaring. Het geconstateerde letsel zou ik niet verklaren vanuit een val naar voren. Uit het geconstateerde letsel kan ik geen tweede val op het a chterhoofd afleiden. (...) Ik zeg u dat de geconstateerde breuklijn veroorzaakt kan zijn door één klap. Ik zeg u dat je op voorhand niet kunt weten waar de breuk komt. (...)" Met betrekking tot het opgelopen hersenletsel verklaart deskundige Roos in die zitting voorts: "Het kan zijn dat de geconstateerde schade in de voorste kwabben van de hersenen is ontstaan door de klap. Het kan ook zijn dat de schade aan de hersenen is veroorzaakt door de val van betrokkene. Door beide factoren schuren de voorste hersenkwabben als het ware langs de schedel. Dit kan eveneens het geconstateerde letsel in de hersenen hebben veroorzaakt. Achteraf is bij betrokkene maximale zwelling door bloeduitstortingen waargenomen. De zwelling vindt vaak bovenin plaats en drukt dan naar beneden. Daar bevindt zich de hersenstam en dat is waar dan beschadigingen voorkomen. Die zijn ook bij betrokkene waargenomen." Uit het obductieverslag blijkt niet van enig ander letsel of enige andere verwonding die in relatie zou kunnen worden gebracht met de geconstateerde breuk in het schedeldak en de opgelopen hersenbeschadigingen. Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel, dat het de stomp van de verdachte tegen het hoofd van [slachtoffer] en diens daardoor ontstane val met het hoofd op de straat of stoep is geweest, waardoor het dodelijke letsel is ontstaan. 5. Invloed van mogelijke andere factoren op de dood van het slachtoffer. Resteert nog de vraag, of andere factoren een zodanige rol hebben gespeeld, dat zij eraan in de weg staan het overlijden van [slachtoffer] aan de verdachte toe te rekenen. Uit de verklaringen van de betrokken verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (26) blijkt, dat [slachtoffer] op 12 november 2005 kort na 11.00 uur door de politie is aangehouden en is vervoerd naar het politiebureau. Bij deze aanhouding is geweld gebruikt in de vorm van een armklem, het naar de grond brengen van [slachtoffer] en het omdoen van handboeien. [verbalisant 1] heeft verklaard, dat hij op enig moment hierbij met de vlakke binnenzijde van de rechterhand met redelijke kracht tegen het achterhoofd van [slachtoffer] heeft geduwd (27), niet geslagen. Volgens [verbalisant 2] is [slachtoffer] bij zijn aanhouding niet met het hoofd op de grond of tegen een ander hard voorwerp terecht gekomen.(28) Uit de verklaringen van de betrokken verbalisanten (29) leidt het hof af dat [slachtoffer] zich in het politiebureau is blijven verzetten en uiteindelijk met de voeten over de vloer naar een observatiecel is gesleept en daarin is geplaatst. In het politiebureau is enig geweld tegen [slachtoffer] gebruikt. [verbalisant 1] heeft verklaard (30) dat [verbalisant 3] met zijn vlakke rechterhand een zacht tikje tegen de achterzijde van het hoofd van [slachtoffer] heeft gegeven teneinde diens aandacht te krijgen. [verbalisant 2] heeft verklaard (31), dat [verbalisant 3] [slachtoffer] in de buik heeft geslagen toen deze zich verzette tegen een fouillering. [verbalisant 3] heeft verklaard (32), dat hij, toen [slachtoffer] de voorgeleidingsbalie had vastgegrepen en niet wilde loslaten, hem een pijnprikkel heeft gegeven door met de vlakke linkerhand tegen de zijkant van het hoofd van [slachtoffer] te drukken en met de knokkels van de rechterhand tegen de andere zijkant van diens hoofd te drukken. Hij heeft daarna nog met de elleboog een por in diens zijde gegeven. Met betrekking tot de omschreven geweldshandelingen jegens [slachtoffer] bij zijn aanhouding en in het politiebureau heeft de eerder genoemde deskundige Roos verklaard (33): "Mijns inziens kunnen het op de buik neerleggen en het op de rug draaien van de armen geen invloed hebben gehad op de medische toestand van betrokkene. Het hangt van de zwaarte van de uitgedeelde tik af of dit een negatief effect zal hebben gehad. Normaal gesproken zal dit geen negatief gevolg hebben gehad. (...) Het vastpakken van het hoofd van verdachte (het hof begrijpt: [slachtoffer])(...) kan waarschijnlijk niet tot het geconstateerde letsel hebben geleid. (...) Ik weet niet of het "slepen door een cellenblok" tot extra schade leidt. (...) Als je het hoofd normaal behandelt, dan zou daardoor geen extra schade kunnen ontstaan mijns inziens." In een andere verklaring (34) heeft deskundige Roos verklaard: "Het aangetroffen letsel bij [slachtoffer] kan niet door een duw tegen het achterhoofd zijn ontstaan. De schedel is dermate hard dat alleen grof geweld door directe toediening (slag/stomp/voorwerp) of val met het hoofd op een hard oppervlak, zoals de straat, tot een dergelijk letsel kan leiden." Het hof concludeert uit het bovenstaande, dat het geweld dat de verbalisanten bij de aanhouding op straat tot en met de insluiting in het politiebureau op [slachtoffer] hebben toegepast niet heeft bijgedragen aan de door hem opgelopen letsels die zijn overlijden hebben veroorzaakt. Vervolgens is er de vraag of gebruik van alcohol of verdovende middelen door [slachtoffer] kan hebben bijgedragen aan zijn dood. Dr. K.J. Lusthof, apotheker-toxicoloog, verbonden aan het N.F.I. heeft als deskundige een rapport (35) uitgebracht waarvan de conclusie luidt: "In het bloed van [slachtoffer], bij sectie veilig gesteld, en in het spijtserum van [slachtoffer] werd een lage concentratie cocaïne aangetoond. In het bloed en spijtserum van [slachtoffer] werden ook omzettingsproducten van cocaïne aangetoond. In het spijtserum werd een aanwijzing gevonden voor de aanwezigheid van cetirizine en/of hydroxyzine. Lidocaïne werd aangetoond in het sectiebloed, maar niet in het spijtserum; waarschijnlijk is lidocaïne in het ziekenhuis toegediend. In de urine en het spijtserum werd geen alcohol aangetoond. In het sectiebloed werd een geringe concentratie alcohol aangetoond (ongeveer 0,1 promille), maar een onbekend gedeelte hiervan kan postmortaal zijn gevormd. Op grond van de resultaten is een toxicologische bijdrage aan het overlijden van [slachtoffer] onwaarschijnlijk." Ter terechtzitting van de rechtbank d.d. 16 mei 2006 (36) heeft deskundige Lusthof verklaard: "Ik kan niet uitsluiten dat een werkzame concentratie cocaïne in het slachtoffer aanwezig was ten tijde van het begin van de detentie. (...) Als apotheker-toxicoloog beoordeel ik de acute overlijdensgevaren door het gebruik van onder andere cocaïne. In dit geval heeft het slachtoffer na zijn cocaïnegebruik nog langere tijd geleefd. Er is dus geen acuut effect geweest van de cocaïne op het overlijden zoals dat bijvoorbeeld bij het gebruiken van een overdosis wel het geval is." Deskundige Roos heeft verklaard (37): "Het gegeven dat [slachtoffer] bekend was met het gebruik van cocaïne met daarop het schedel- hersentrauma maakt het denkbaar dat de gevolgen van het trauma vele malen groter zijn uitgevallen dan dat anders eventueel mogelijk zou zijn geweest. Hoeveel procent van de gevolgen voor rekening komen van het preëxistente cocaïnegebruik is niet te bepalen. Indien niet vlak tevoren cocaïne gebruikt is, is een samenhang zeer onwaarschijnlijk gezien de zeer korte tijd dat dit effect (hypertensie) optreedt." Tenslotte wijst het hof nog op de volgende omstandigheden. Getuige [getuige 3] heeft verklaard (38) dat, toen hij met de verdachte van de plaats waar [slachtoffer] de stomp heeft gekregen is weggereden, [slachtoffer] nog op straat lag. Later die nacht is [getuige 3] naar de plaats van het gebeurde teruggegaan, maar [slachtoffer] was daar toen niet meer. [getuige 3] heeft voorts verklaard, dat hij enkele dagen na het overlijden van [slachtoffer] iemand gesproken heeft die [slachtoffer] in de bewuste nacht nog heeft gezien. [slachtoffer] was toen bij kennis, zat op de grond, en reageerde agressief en afwerend. De getuige [getuige 2] heeft verklaard (39) dat, toen hij met [getuige 1] is teruggelopen naar de Hoefkade, [slachtoffer] nog op de grond lag en zijn rechterhand trillend bewoog. De getuige [getuige 1] heeft verklaard (40), dat hij en de getuige [getuige 2] na het horen wegscheuren van een auto teruggelopen zijn naar de plek waar zij even tevoren het slachtoffer hadden gezien. Het slachtoffer lag toen bewusteloos op straat. De getuige [getuige 7] heeft verklaard (41), dat zij twee personen gesproken heeft die het slachtoffer op 12 november 2005 om 02.30 à 03.00 uur op de Hoefkade gezien hebben. De een heeft gezien dat het slachtoffer op de stoeprand zat met zijn hoofd tussen zijn handen, de ander heeft het slachtoffer een half uur later op straat zien liggen (hof: de getuige bedoelt vermoedelijk de getuige [getuige 6]). De getuige [getuige 6] heeft verklaard (42), dat hij in de bewuste nacht omstreeks 03.00 uur het slachtoffer op de Hoefkade op straat heeft zien liggen. Het slachtoffer lag op zijn rug en steunde met zijn ellebogen op de grond. Hij was "in een toestand heel ver weg", mompelde, kwam suffig over en maakte ongecontroleerde bewegingen. De getuige [getuige 8] heeft verklaard (43), dat hij het slachtoffer op 12 november 2005 omstreeks 10.00 uur in een portiek aan de Jacob Catsstraat zag zitten en dat hij de indruk had dat het slachtoffer zat te slapen. Een uur later zag hij dat het slachtoffer bij een auto stond en deed alsof hij sliep met zijn hoofd op het dak van de auto. De getuige kreeg van deze man de indruk dat hij of zwakbegaafd, of zeer afwezig was. Kort hierop kwam de politie. De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben het slachtoffer vervolgens aangehouden. De verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard (44), dat het slachtoffer kennelijk verward was, wijd opengesperde ogen had en niet reageerde. Bij de aanhouding verzette het slachtoffer zich, waarbij hij apatisch, starend bleef kijken. De verbalisant [verbalisant 2] heeft verklaard (45), dat het slachtoffer nauwelijks reageerde, apathisch was en een afwezige indruk maakte. Hij antwoordde niet, maar zuchtte en kreunde en slaakte kreten. 6. Conclusies. Naar het oordeel van het hof leidt het bovenstaande tot de volgende gevolgtrekkingen: a. Het is de verdachte geweest die het slachtoffer tegen het hoofd heeft gestompt. b. Deze stomp en het daardoor op het (achter)hoofd vallen hebben de bij de sectie op het slachtoffer geconstateerde letsels veroorzaakt. c. Deze letsels hebben geleid tot de dood van het slachtoffer. d. Het door de verbalisanten bij de aanhouding en insluiting van het slachtoffer toegepaste geweld, diens cocaïnegebruik en - niet vastgestelde - eventuele alcoholgebruik zijn noch afzonderlijk noch in combinatie de oorzaak van de dodelijke letsels geweest. e. Wegens de hierna te noemen omstandigheden is een andere oorzaak van de letsels en de dood van het slachtoffer dan het door de verdachte op het slachtoffer toegepaste geweld een hoogst onwaarschijnlijke mogelijkheid, die dan ook niet aan bewezenverklaring in de weg staat. Deze onwaarschijnlijkheid leidt het hof af uit (1) de door getuigen waargenomen toestand van het slachtoffer na het door de verdachte toegepaste geweld tot en met de aanhouding van het slachtoffer omstreeks 11.00 uur, (2) de, naar algemeen bekend is, korte afstand van omstreeks 200 meter tussen de plaats waar de verdachte het slachtoffer de vuistslag heeft gegeven en waar deze om 10.00 uur wordt gezien en om 11.00 uur wordt aangehouden zonder enige aanwijzing dat hij tussendoor elders is geweest en (3) het niet vinden van enig ander letsel bij de lijkschouwing van het slachtoffer dan het letsel dat aan de stomp door de verdachte met daardoor de val op het achterhoofd moet worden toegerekend. Feit 2 1. De feiten. Na de aanhouding van de verdachte [verdachte] op 28 november 2005 te Den Haag, werd bij onderzoek aan de kleding van de verdachte in zijn onderbroek een plastic zakje met een groot aantal witte bolletjes aangetroffen.(46) Dit plastic zakje is vervolgens in beslag genomen en voorzien van een N.F.I.-nummer. De tijdens de fouillering bij de verdachte aantroffen drugs zijn vervolgens onderzocht.(47) In een doorzichtig plastic zakje dat bij de fouillering van [verdachte] is aangetroffen zaten 11 grote bolletjes met daarin beige brokjes. Deze beige brokjes zijn bemonsterd en voorzien van het N.F.I.-nummer 281.255. Tevens zaten in het zelfde doorzichtige plastic zakje 20 kleine bolletjes met daarin beige brokjes. Deze beige brokjes zijn bemonsterd en voorzien van het N.F.I.-nummer 281.256. Het N.F.I. heeft vervolgens op 19 december 2005 (48) de monsters met de N.F.I.-nummers 281.255 en 281.256 aan een onderzoek onderworpen en heeft van beide monsters telkens één bolletje getest. De uitkomst van dit onderzoek was dat beide bolletjes cocaïne bevatten. 2. Standpunt verdediging De verdediging heeft ter zitting in hoger beroep betoogd dat uit de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen niet blijkt dat de verdachte zich gedurende de hele periode augustus tot en met november 2005 met de handel in cocaïne heeft bezig gehouden. De verdediging is van mening dat een bewezenverklaring slechts kan omvatten de periode augustus 2005 en november 2005. De rechtbank heeft ten onrechte een te ruime pleegperiode aangenomen. 3. Oordeel van het hof Het hof acht de volgende verklaringen van belang. Allereerst heeft [getuige 3] (49) verklaard dat hij [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte]) heeft leren kennen via [slachtoffer]. [verdachte] was één van de mensen waar [slachtoffer] verdovende middelen kocht. [getuige 3] is na enige tijd voor [verdachte] gaan 'rijden' en [verdachte] dealde alleen in cocaïne. [verdachte] bewaarde de cocaïne in zijn onderbroek. In de maand augustus van dit jaar (= 2005, hof) heeft [getuige 3] ongeveer twee weken voor [verdachte] gereden. Tot de dag waarop [getuige 3] werd aangehouden in verband met de dood van [slachtoffer] (28 november 2005, hof) is hij gedurende 20 dagdelen structureel voor [verdachte] gaan rijden. [getuige 3] verklaart dat hij altijd in de avonduren en nacht reed. In een volgend verhoor heeft [getuige 3] (50) verklaard dat het nummer dat als de telefoon van [bijnaam verdachte] werd gebruikt, het nummer [telefoonnummer] is. Deze telefoon is van [verdachte]. De vaste klanten wisten wie in feite de dealer was. Ze wisten dat [verdachte] eigenlijk [bijnaam 2 verdachte] (het hof begrijpt: [bijnaam verdachte]) was en dat [getuige 3] de chauffeur van [bijnaam verdachte] was. [getuige 3] heeft verklaard dat de politie dat zou kunnen vragen aan [getuige 4], [afnemer 1] (= [afnemer 1], hof) en misschien [afnemer 2]. [afnemer 3] is een gebruikster die ook [bijnaam afnemer 3] heet of zo wordt genoemd, zij woont in Den Haag. Getuige [getuige 9] (51) heeft verklaard dat zij via het telefoonnummer [telefoonnummer] dope bestelde bij [bijnaam verdachte]. Aan getuige [getuige 9] zijn vervolgens twee foto's getoond. Op de eerste aan haar getoonde foto herkent zij [getuige 3] (het hof begrijpt: [getuige 3]). Op de tweede aan haar getoonde foto herkent zij [bijnaam verdachte], maar zij zegt daarbij dat [bijnaam verdachte] niet zijn echte naam is. [getuige 3] bracht dope rond voor [bijnaam verdachte]. [bijnaam verdachte] was de boss en [getuige 3] en [slachtoffer] waren hulpjes. Een balletje kostte bij [bijnaam verdachte] 10 euro en [getuige 9] kocht 'wit'. Aan getuige [getuige 7] (52) zijn twee foto's getoond, waarvan zij [bijnaam verdachte] en [getuige 3] (het hof begrijpt: [getuige 3]) herkent. Zij weet dat [bijnaam verdachte] wel vaker cocaïne leverde aan [afnemer 2], [afnemer 1] (= [afnemer 1], hof) en [slachtoffer] en zij heeft ook gezien dat [bijnaam verdachte] dan bolletjes cocaïne verkocht voor geld aan [afnemer 1], [afnemer 2] en [slachtoffer]. [getuige 7] heeft zelf ook de afgelopen anderhalf jaar cocaïne bij [bijnaam verdachte] gekocht. [slachtoffer] en [getuige 3] hebben beiden als chauffeur gespeeld voor [bijnaam verdachte]. [getuige 3] en [slachtoffer] kwamen dan de drugs afleveren en het geld in ontvangst nemen. [bijnaam verdachte] bleef meestal in de auto wachten, maar eigenlijk was [bijnaam verdachte] er wel altijd bij. [bijnaam verdachte] was bereikbaar op het telefoonnummer [telefoonnummer]. Op dit nummer kon je bellen om cocaïne geleverd te krijgen. [bijnaam verdachte] verkocht bolletjes van 10 euro. Het hof leidt uit deze verklaringen en uit de omstandigheid dat de verdachte bij zijn aanhouding handelshoeveelheden cocaïne in zijn kleding aanwezig had (en dus op dat moment actief dealde), af dat de verdachte in de periode van augustus 2005 en november 2005 gebruikershoeveelheden cocaïne heeft gedeald. Dat de verdachte ook in de tussenliggende periode heeft gedeald, kan niet uit wettige bewijsmiddelen worden afgeleid. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde als hierna te melden heeft begaan. Feit 3 1. De feiten Op maandag 28 november 2005 heeft een doorzoeking ter inbeslagname (53) plaatsgevonden in perceel [adres bedrijf verdachte] te Den Haag, alwaar gevestigd is [bedrijf verdachte]. Uit onderzoek bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken Haaglanden bleek dat dit cafébedrijf stond geregistreerd als een eenmanszaak welke voor rekening van de verdachte [verdachte] wordt gedreven. Bij deze doorzoeking is een aantal goederen in beslag genomen, welke vermeld staan op de lijst van in beslag genomen goederen.(54) Op deze lijst staat onder meer: plasmascherm, merk JVC, serienummer 08993380. Op 31 oktober 2005 heeft [aangever feit 3] aangifte gedaan (55) van diefstal diezelfde dag van zijn LCD televisietoestel van het merk JVC. Aangever heeft verklaard dat hij op 31 oktober 2005 omstreeks 02.35 uur twee harde klappen en glasgerinkel hoorde. Toen hij beneden kwam, zag hij dat zijn LCD televisie was weggenomen. Hij zag dat er een ruit was ingeslagen aan de voorzijde van zijn woning. De LCD televisie stond op een televisiemeubel. Aangever zag dat het televisiemeubel was omgevallen en hij denkt dat dit gebeurd is doordat het LCD scherm van het televisiemeubel is afgetrokken zonder dat de kabels zijn losgemaakt. In de bijlage gestolen goederen (56) staat vermeld dat het gaat om een LCD (zo leest het hof verbeterd) tv, merk JVC, serienummer 08993380. In de vervolgaangifte van aangever [aangever feit 3] (57) heeft de aangever verklaard dat hij de aan hem door de politie getoonde tv herkent als de tv, die tijdens de inbraak in zijn woning was ontvreemd. Aangever herkent deze tv onder andere aan het serienummer en overhandigt de verbalisanten het garantieboekje, waarin dit unieke nummer staat vermeld. Aangever ziet ook dat het elektriciteitssnoer van de tv halverwege is doorgesneden. 2. Standpunt van de verdediging De verdediging is van mening dat ter zake van het onder 3 tenlastegelegde geen sprake kan zijn van opzetheling, aangezien uit het dossier onvoldoende blijkt dat de verdachte wist dat het een gestolen lcd-scherm betrof. In de visie van de verdediging kan hooguit schuldheling bewezen worden verklaard. 3. Oordeel van het hof Het hof verwerpt het hierboven genoemde verweer van de verdediging en acht daarbij het volgende van belang. De verdachte (58) heeft verklaard dat hij eigenaar is van horecagelegenheid [bedrijf verdachte] aan de [adres bedrijf verdachte] te Den Haag. Naar het oordeel van het hof moet de verdachte - gelet op de hierboven genoemde verklaring van de verdachte en in het bijzonder gelet op de hierboven onder 1 genoemde omstandigheid dat het snoer van de televisie doorgeknipt was - hebben geweten en bij eerste aanblik hebben gemerkt dat de LCD televisie van het merk JVC van diefstal afkomstig was. Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 3 tenlastegelegde opzetheling heeft begaan. BEWEZENVERKLARING Het hof acht, op grond van de feiten en omstandigheden als vervat in de bovenvermelde gebezigde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij op 12 november 2005 te 's-Gravenhage, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (breuk in schedeldak en/of hersenschade), heeft toegebracht, door opzettelijk die [slachtoffer] op/tegen het hoofd te stompen, terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad. 2. hij in de periode van augustus 2005 en november 2005 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, gebruikershoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet horende lijst I. 3. hij in de periode van september 2005 tot en met november 2005 te 's-Gravenhage een goed, te weten een tv-lcd-scherm heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dat goed wist, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE Het bewezenverklaarde levert op: Ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde: Zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft. Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd. Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde: Opzetheling. STRAFBAARHEID VAN DE VERDACHTE Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. STRAFMOTIVERING De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest. Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van het slachtoffer [slachtoffer], hetgeen de dood van het slachtoffer tengevolge heeft gehad. Hij heeft daarmee op brute wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, met fatale gevolgen voor het slachtoffer. Een dergelijk handelen van verdachte is volstrekt onaanvaardbaar. Het hof rekent de verdachte zwaar aan dat hij zich - door, na het geven van de klap en het zien vallen van het slachtoffer op de grond (met zijn hoofd op de straat of stoep), in een auto te stappen en weg te rijden - onverschillig heeft getoond ten aanzien van de hulpeloze toestand waarin hij het slachtoffer - bewusteloos liggend op straat - heeft achtergelaten. Daarnaast heeft de verdachte tijdens de behandeling van de zaak in eerste aanleg en in hoger beroep geen opening van zaken willen geven over hetgeen is gebeurd, laat staan daar verantwoordelijkheid voor genomen. Voorts is de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 februari 2008, meermalen veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder voor een diefstal met geweld tegen personen. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen. Naar het oordeel van het hof komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door het hof in aanmerking genomen omstandigheden onvoldoende tot uitdrukking in de door de eerste rechter opgelegde en in hoger beroep door de advocaat-generaal gevorderde straf. Het is op deze grond dat het hof komt tot het opleggen van navermelde zwaardere straf. Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt. VORDERING TOT SCHADEVERGOEDING [benadeelde partij] In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij ] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 tenlastegelegde tot een bedrag van EUR 333,-. In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van EUR 333,-. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in zijn vordering. De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist. Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan, dat de gestelde materiële schade een rechtstreeks gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 1 primair bewezenverklaarde. De benadeelde partij dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding. Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op zijn verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven. TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN Het hof heeft gelet op artikel 2(oud) en 10(oud) van de Opiumwet en de artikelen 14a(oud), 14b(oud), 14c, 57(oud), 63(oud), 302 en 416 van het Wetboek van Strafrecht. BESLISSING Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 tenlastegelegde, zoals hierboven omschreven, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij. Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart de verdachte strafbaar terzake van het bewezenverklaarde. Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 33 (drieëndertig) maanden. Bepaalt, dat een op 6 (zes) maanden bepaald gedeelte van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij ] niet-ontvankelijk in zijn vordering. Dit arrest is gewezen door mr. L.F. Gerretsen-Visser, mr. S.C.H. Koning en mr. W.P.C.M. Bruinsma, in bijzijn van de griffier mr. M. van der Linden. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 maart 2008. 1 Proces-verbaal van de Rijksrecherche, inhoudende het verhoor van getuige [verbalisant 1] (ordner 4/7, p.14), d.d. 13 november 2005 te 13.00 uur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4]. 2 A. Proces-verbaal van de Rijksrecherche, inhoudende het verhoor van getuige [verbalisant 1] (ordner 4/7, p.14), d.d. 13 november 2005 te 13.00 uur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4]. B. Proces-verbaal van de Rijksrecherche, inhoudende het verhoor van getuige [verbalisant 2] (ordner 4/7, p.24), d.d. 13 november 2005 te 15.23 uur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe opsporingsambtenaar bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4]. 3 Proces-verbaal van de Rijksrecherche, nr. 20050117, inhoudende het verhoor van getuige [getuige 10] (ordner 3/7), p. 105), d.d. 17 november 2005 te 15.30 uur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5]. 4 Proces-verbaal van de Rijksrecherche, nr. 20050117, inhoudende het verhoor van getuige [getuige 11] (ordner 3/7, p. 110), d.d. 18 november 2005 te 10.00, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4]. 5 Een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te 's-Gravenhage, nr. 2005.11.11.059, sectienummer 2005-536/M113, d.d. 11 mei 2006, opgemaakt en ondertekend door de deskundige A. Maes, arts en patholoog. Dit rapport houdt in een pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood. 6 Proces-verbaal van de Rijksrecherche, nr. 20050117, inhoudende het verhoor van de getuige [getuige 1] (ordner 3/7, p. 68), d.d. 22 november 2005 te 9.15 uur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6], en een andere bevoegde opsporingsambtenaar. 7 Proces-verbaal van de Rijksrecherche, nr. 20050117, inhoudende het verhoor van de getuige [getuige 2] (ordner 3/7, p. 74), d.d. 22 november 2005 te 17.00 uur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6], en een andere bevoegde opsporingsambtenaar. 8 Een geschrift, zijnde een kopie van een verhoor inbewaringstelling van [getuige 3] (ordner 2/7, p. 141), d.d. 1 december 2005, opgemaakt en ondertekend door rechter-commissaris mr. J.A. van Steen en griffier D. Bekkers, alsmede door de verdachte [getuige 3] zelf. 9 Proces-verbaal van de Rijksrecherche, nr. 20050117, inhoudende het 7e verhoor van [getuige 3] (ordner 2/7, p. 113), d.d. 5 december 2005 te 9.00 uur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7], en een andere bevoegde opsporingsambtenaar. 10 Proces-verbaal van de Rijksrecherche, nr. 20050117, inhoudende het verhoor van [getuige 3] (ordner 2/7, p. 124), d.d. 6 december 2005 te 11.00 uur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8], en een andere bevoegde opsporingsambtenaar. 11 Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te 's-Gravenhage, inhoudende het verhoor van de getuige [getuige 3] d.d. 20 april 2006. 12 Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te 's-Gravenhage, inhoudende het verhoor van de getuige [getuige 3] d.d. 8 november 2007. 13 Proces-verbaal van de Rijksrecherche, nr. 20050117, inhoudende het verhoor van de getuige [getuige 4] (ordner 3/7, p. 96), d.d. 13 december 2005 te 12.10 uur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] en [verbalisant 6]. 14 Proces-verbaal van de Rijksrecherche, Plataan, Dossier Zaken 1 & 2, nr. 20050117, zijnde een proces-verbaal Zaakdossier Z/1 [slachtoffer] (ordner 1/7, p. 4 van 15), d.d. 19 december 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8]. 15 Proces-verbaal van de Rijksrecherche, nr. 20050117, inhoudende het 2e verhoor van verdachte [verdachte] (ordner 2/7), pagina 21), d.d. 29 november 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8], en een andere bevoegde opsporingsambtenaar. 16 Een geschrift, zijnde een kopie van een verhoor inbewaringstelling van [getuige 3] (ordner 2/7, p. 141), d.d. 1 december 2005, opgemaakt en ondertekend door rechter-commissaris mr. J.A. van Steen en griffier D. Bekkers, alsmede door de verdachte [getuige 3] zelf. 17 Proces-verbaal van de Rijksrecherche, nr. 20050117, inhoudende het verhoor van de getuige [getuige 1] (ordner 3/7, p. 68), d.d. 22 november 2005 te 9.15 uur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6], en een andere bevoegde opsporingsambtenaar. 18 Proces-verbaal van bevindingen van de Rijksrecherche Regio West I, nr. 20050117 (ordner 6/7, p. 54), opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 9], en een andere bevoegde opsporingsambtenaar. 19 Proces-verbaal van Politie Hollands Midden, nr. PL1640/05-243158, inhoudende de bevindingen met betrekking tot een meervoudige fotoconfrontatie (ordner 6/7, p. 42), opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 15]. 20 Een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te 's-Gravenhage, nr. 2005.11.11.059, sectienummer 2005-536/M113, d.d. 11 mei 2006, opgemaakt en ondertekend door de deskundige A. Maes, arts en patholoog. Dit rapport houdt in een pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood. 21 Proces-verbaal van de Rijksrecherche, nr. 20050117, inhoudende het 7e verhoor van [getuige 3] (ordner 2/7, p. 113), d.d. 5 december 2005 te 9.00 uur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7], en een andere bevoegde opsporingsambtenaar. 22 Proces-verbaal van de Rijksrecherche, nr. 20050117, inhoudende het verhoor van de getuige [getuige 2] (ordner 3/7, p. 74), d.d. 22 november 2005 te 17.00 uur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6], en een andere bevoegde opsporingsambtenaar. 23 Proces-verbaal van de Rijksrecherche, nr. 20050117, inhoudende het verhoor van de getuige [getuige 4] (ordner 3/7, p. 96), d.d. 13 december 2005 te 12.10 uur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] en [verbalisant 6]. 24 Proces-verbaal van de Rijksrecherche, Aanvullend proces-verbaal 20050117 Plataan, zijnde een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 6] (p. 1), d.d. 31 januari 2008 te 12.00 uur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5], en een andere bevoegde opsporingsambtenaar. 25 Proces-verbaal terechtzitting d.d. 16 mei 2006 van de meervoudige kamer van de rechtbank 's-Gravenhage sector strafrecht, door de voorzitter en de griffier vastgesteld en ondertekend. 26 A. Proces-verbaal van de Rijksrecherche, inhoudende het verhoor van getuige [verbalisant 1] (ordner 4/7, p.14), d.d. 13 november 2005 te 13.00 uur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4]. B. Proces-verbaal van de Rijksrecherche, inhoudende het 2e verhoor van getuige [verbalisant 1] (ordner 4/7, p.21), d.d. 1 december 2005 te 12.20 uur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4]. C. Proces-verbaal van de Rijksrecherche, inhoudende het verhoor van getuige [verbalisant 2] (ordner 4/7, p. 24), d.d. 13 november 2005 te 15.23 uur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4]. D. Proces-verbaal van de Rijksrecherche Regio West I, nr. 20050117, inhoudende het verhoor van getuige [verbalisant 2] (ordner met aanvullend proces-verbaal getuigenverhoor, p. 6), d.d. 4 mei 2006 te 10.00 uur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4]. Dit proces-verbaal is gevoegd als bijlage bij het in de wettelijke vorm door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] opgemaakte proces-verbaal nummer 20050117-2. 27 A. Proces-verbaal van de Rijksrecherche, inhoudende het 2e verhoor van getuige [verbalisant 1] (ordner 4/7, p.21), d.d. 1 december 2005 te 12.20 uur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4]. B. Proces-verbaal van de zitting van de meervoudige kamer van het Gerechtshof 's-Gravenhage, d.d. 23 augustus 2007. 28 Proces-verbaal van de Rijksrecherche, nr. 20050117, inhoudende het verhoor van getuige [verbalisant 2] (ordner met aanvullend proces-verbaal getuigenverhoor, p. 6), d.d. 4 mei 2006 te 10.00 uur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4]. Dit proces-verbaal is gevoegd als bijlage bij het in de wettelijke vorm door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] opgemaakte proces-verbaal nummer 20050117-2. 29 A. Proces-verbaal van de Rijksrecherche, inhoudende het verhoor van getuige [getuige 12] (ordner 4/7, p. 5), d.d. 13 november 2005 te 12.59 uur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 10]. B. Proces-verbaal van de Rijksrecherche, inhoudende het verhoor van getuige [verbalisant 1] (ordner 4/7, p.14), d.d. 13 november 2005 te 13.00 uur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4]. C. Proces-verbaal van de Rijksrecherche, inhoudende het verhoor van getuige [verbalisant 2] (ordner 4/7, p. 24), d.d. 13 november 2005 te 15.23 uur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] D. Proces-verbaal van de Rijksrecherche, inhoudende het verhoor van getuige [getuige 13] (ordner 4/7, p. 30), d.d. 13 november 2005 te 15.45 uur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4]. 30 Proces-verbaal van de Rijksrecherche, inhoudende het verhoor van getuige [verbalisant 1] (ordner 4/7, p.14), d.d. 13 november 2005 te 13.00 uur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4]. 31 Proces-verbaal van de Rijksrecherche, inhoudende het verhoor van getuige [verbalisant 2] (ordner 4/7, p. 24), d.d. 13 november 2005 te 15.23 uur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4]. 32 Proces-verbaal van de Rijksrecherche, inhoudende het verhoor van getuige [getuige 13] (ordner 4/7, p. 30), d.d. 13 november 2005 te 15.45 uur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4]. 33 Proces-verbaal terechtzitting d.d. 16 mei 2006 van de meervoudige kamer van de rechtbank 's-Gravenhage sector strafrecht, door de voorzitter en de griffier vastgesteld en ondertekend. 34 Proces-verbaal van de Rijksrecherche, nr. 20050117, inhoudende het verhoor van getuige-deskundige prof. dr. R.A.C. Roos (ordner met aanvullend proces-verbaal getuigenverhoor, p. 6), d.d. 2 februari 2006 te 13.30 uur. Dit proces-verbaal is gevoegd als bijlage bij het in de wettelijke vorm door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 11], en een andere bevoegde opsporingsambtenaar, opgemaakte proces-verbaal nummer 20050117-1. 35 Een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te 's-Gravenhage, nr. 2005.11.11.059, sectienummer 2005-536, d.d. 14 maart 2006, opgemaakt en ondertekend door de deskundige dr. K.J. Lusthof, apotheker-toxicoloog. Dit rapport houdt in een toxicologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijk overlijden. 36 Proces-verbaal terechtzitting d.d. 16 mei 2006 van de meervoudige kamer van de rechtbank 's-Gravenhage sector strafrecht, door de voorzitter en de griffier vastgesteld en ondertekend. 37 Proces-verbaal van de Rijksrecherche, nr. 20050117, inhoudende het verhoor van getuige-deskundige prof. dr. R.A.C. Roos (ordner met aanvullend proces-verbaal getuigenverhoor, p. 6), d.d. 2 februari 2006 te 13.30 uur. Dit proces-verbaal is gevoegd als bijlage bij het in de wettelijke vorm door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 11], en een andere bevoegde opsporingsambtenaar, opgemaakte proces-verbaal nummer 20050117-1. 38 Proces-verbaal van de Rijksrecherche, nr. 20050117, inhoudende het 7e verhoor van [getuige 3] (ordner 2/7, p. 113), d.d. 5 december 2005 te 9.00 uur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7], en een andere bevoegde opsporingsambtenaar. 39 Proces-verbaal van de Rijksrecherche, nr. 20050117, inhoudende het verhoor van de getuige [getuige 2] (ordner 3/7, p. 74), d.d. 22 november 2005 te 17.00 uur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6], en een andere bevoegde opsporingsambtenaar. 40 Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te 's-Gravenhage, inhoudende het verhoor van de getuige [getuige 1] d.d. 10 mei 2006. 41 Proces-verbaal van de Rijksrecherche, nr. 20050117, inhoudende het verhoor van getuige [getuige 7] (ordner 3/7, p. 52), d.d. 19 november 2005 te 12.25 uur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6], en een andere bevoegde opsporingsambtenaar. 42 Proces-verbaal van de Rijksrecherche, Aanvullend proces-verbaal 20050117 Plataan, zijnde een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 6] (p. 1), d.d. 31 januari 2008 te 12.00 uur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5], en een andere bevoegde opsporingsambtenaar. 43 Proces-verbaal van de Rijksrecherche, nr. 20050117, inhoudende het verhoor van getuige [getuige 8] (ordner 3/7, p. 100), d.d. 16 november 2005 te 13.00 uur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5]. 44 Proces-verbaal van de Rijksrecherche, nr. 20050117, inhoudende het verhoor van getuige [verbalisant 1] (ordner 4/7, p.14), d.d. 13 november 2005 te 13.00 uur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4]. 45 Proces-verbaal van de Rijksrecherche, nr. 20050117, inhoudende het verhoor van getuige [verbalisant 2] (ordner 4/7, p. 24), d.d. 13 november 2005 te 15.23 uur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4]. 46 Proces-verbaal van Politie Haaglanden, Bureau Arrestatieteam, inhoudende het relaas omtrent de aanhouding en fouillering van de verdachte [verdachte] (ordner 2/7, p. 6), d.d. 28 november 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde en onder codenummer vermelde opsporingsambtenaren. 47 Proces-verbaal van de Politie Haaglanden, Bureau Recherche Expertise, Wapens Explosieven en Narcotica (PV.nummer: 2005-0117-N), inhoudende de bevindingen omtrent de vondst van drugs tijdens doorzoeking van onder meer het perceel [adres bedrijf verdachte] te Den Haag en fouillering van verdachte [verdachte] (ordner 7/7, p. 43), opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 12], en een andere bevoegde opsporingsambtenaar. 48 Een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut te 's-Gravenhage (ordner 6/7, Proces-verbaal Plataan Dossier Documenten, p. 64), zaaknummer 2005.12.08.098, d.d. 19 december 2005, opgemaakt en ondertekend door de deskundige Ing. A.G.A. Sprong. Dit rapport houdt in een onderzoek naar de aanwezigheid van middelen, welke vallen onder de bepalingen van de Opiumwet. 49 Proces-verbaal van de Rijksrecherche, nr. 2005-0117, inhoudende het 8e verhoor van [getuige 3] (ordner 2/7, p. 120), d.d. 5 december 2005 te 11.40 uur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7], en een andere bevoegde opsporingsambtenaar. 50 Proces-verbaal van de Rijksrecherche, nr. 2005-0117, inhoudende het verhoor van [getuige 3] (ordner 2/7, p. 129), d.d. 6 december 2005 te 12.15 uur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8], en een andere bevoegde opsporingsambtenaar. 51 Proces-verbaal van de Rijksrecherche, nr. 20050117, inhoudende het 2e verhoor van get[getuige 9] (ordner 3/7, p. 48), d.d. 8 december 2005 te 10.00 uur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6], en een andere bevoegde opsporingsambtenaar. 52 Proces-verbaal van de Rijksrecherche, nr. 20050117, inhoudende het verhoor van de getuige [getuige 7] (ordner 3/7, p. 64), d.d. 7 december 2005 te 11.05 uur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7], en een andere bevoegde opsporingsambtenaar. 53 Proces-verbaal van de Rijksrecherche, nr. 20050117, inhoudende de bevindingen omtrent de doorzoeking van het perceel [adres bedrijf verdachte] te Den Haag (ordner 7/7, p. 13), d.d. 28 november 2005, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 11]. 54 Inbeslagnamelijst (ordner 7/7, p. 17), Locatie 1: [adres bedrijf verdachte] Den Haag, gevoegd als bijlage bij het onder noot nummer 8 genoemde proces-verbaal van bevindingen. 55 Een geschrift, zijnde een kopie van een proces-verbaal van de Politie Haaglanden, nr. PL1561/2005/24555-2 (p. 10), inhoudende de aangifte van [aangever feit 3], d.d. 31 oktober 2005 te 02.40 uur, opgemaakt doch niet ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 13], gevoegd als bijlage bij het in de wettelijke vorm door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 14] opgemaakte proces-verbaal nummer PL1514/2005/69683-2. 56 Een geschrift, zijnde een kopie van een proces-verbaal van de Politie Haaglanden, nr. PL1561/2005/24555-5 (p. 11), zijnde de bijlage gestolen goederen, opgemaakt doch niet ondertekend door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 13], gevoegd als bijlage bij het in de wettelijke vorm door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 14] opgemaakte proces-verbaal nummer PL1514/2005/69683-2. 57 Proces-verbaal van de Politie Haaglanden, nr. PL1561/2005/24555-12 (p.14), inhoudende de vervolgaangifte van [aangever feit 3], d.d. 5 december 2005 te 14.45 uur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 14], gevoegd als bijlage bij het in de wettelijke vorm door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 14] opgemaakte proces-verbaal nummer PL1514/2005/69683-2. 58 Proces-verbaal van de Politie Haaglanden, nr. PL1514/2005/69683 (p. 7), inhoudende het verhoor van de verdachte [verdachte], d.d. 12 december 2005 te 14.30 uur, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 14], en een andere bevoegde opsporingsambtenaar. Dit proces-verbaal is gevoegd als bijlage bij het in de wettelijke vorm door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 14] opgemaakte proces-verbaal nummer PL1514/2005/69683-2.