Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF3977

Datum uitspraak2008-10-01
Datum gepubliceerd2008-10-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/754135-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte is, terwijl hij zwaar onder invloed van alcohol was en kwaad, zich gaan bemoeien met een ruzie die tussen zijn medeverdachte [Y] en [de uit Polen afkomstige E] was uitgebroken in een door meerdere personen bewoonde woning in Noordwijkerhout waar hij met zijn medeverdachte op bezoek was. Verdachte deed dat door een keukenmes bij zich te steken en daarmee naar de etage te gaan waar die ruzie was uitgebroken. Daar vindt een kort gevecht plaats tussen hem en de Pool [A]. Deze werd daarbij door verdachte met het mes in de halsstreek gestoken, waardoor hij ter plekke overleed. Zie ook BF3980 (vonnis medeverdachte [Y]).


Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT meervoudige kamer (verkort vonnis) parketnummer 09/754135-07 ’s-Gravenhage, 1 oktober 2008 De rechtbank ’s-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het volgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte X], geboren te [geboorteplaats] (Sovjet Unie) op [geboortedatum] 1966, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Zoetermeer. De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 17 september 2008. De verdachte is ter terechtzitting gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. Van der Linden, advocaat te Waddinxveen. De officier van justitie, mr. Beliën, heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de hem bij dagvaarding onder 1 primair impliciet ten laste gelegde moord zal worden vrijgesproken en dat verdachte ter zake van de hem bij dagvaarding onder 1 primair ten laste gelegde doodslag en het hem onder 2 ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van de tijd in uitleveringsdetentie, verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Inzake de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen, vermeld op de aangehechte en als C gemerkte beslaglijst, heeft de officier van justitie gevorderd: teruggave van de onder 1, 2 en 3 genoemde messen aan de rechthebbende en verbeurdverklaring van het onder 4 genoemde mes. De tenlastelegging. Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A. Vrijspraak van moord. Op grond van het onderzoek ter terechtzitting acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem bij dagvaarding onder 1 primair impliciet ten laste gelegde moord heeft gepleegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken. De bewijsmiddelen. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht. De raadsman heeft het verweer gevoerd dat de verklaringen van de getuigen dermate van elkaar afwijken dat zij niet als betrouwbaar en redengevend zijn aan te merken voor het bewijs. De rechtbank verwerpt dit verweer. Weliswaar dekken de verklaringen elkaar niet op alle onderdelen, maar dat maakt die verklaringen niet zonder meer onbetrouwbaar. Gelet op het geweld dat in het pand [adres 1] 1] te Noordwijkerhout plotseling losbrak en de chaotische en bedreigende situatie die daarop volgde, is niet verwonderlijk dat de waarnemingen van hetgeen zich in dat pand afspeelde en de volgorde waarin een en ander zich voltrok niet geheel met elkaar overeenstemmen. Dat neemt echter niet weg dat de verklaringen van de getuigen op wezenlijke punten met elkaar overeenkomen en dat deze worden bevestigd door objectieve feiten. Bewijsoverwegingen. De feiten. Op 25 augustus 2007 krijgt de politie om 18.43 uur de melding dat in het pand aan [adres 1] te Noordwijkerhout een man is neergestoken. Als de politie om 18.50 uur ter plaatse komt treft zij op de overloop van de tweede etage van dat pand een man aan, op de vloer op zijn rug liggend in een plas bloed, met een wond in de hals. Hij is al overleden. Het slachtoffer is de uit Polen afkomstige [A]. Blijkens het rapport van het NFI van 1 oktober 2007 kan het intreden van de dood worden verklaard (p. 3079) door massaal bloedverlies en weefselschade als gevolg van een steekletsel in de borst (ter hoogte van het halskuiltje). Het pand [adres 1] te Noordwijkerhout wordt door meerdere personen bewoond. Op de eerste etage bevinden zich de kamers van [B] en [C], broer en zus van elkaar, beiden afkomstig uit de Oekraïne. Op de tweede etage wonen [D], [E] en het latere slachtoffer [A], allen uit Polen afkomstig. Alle hiervoor genoemde personen bevonden zich in het pand ten tijde van de dodelijke steekpartij. Op 25 augustus 2007 arriveert verdachte met de trein vanuit Brussel via Amsterdam in Leiden, om in Noordwijkerhout een ontmoeting te hebben met [medeverdachte Y], die ook [.....] of [....] of [.....] wordt genoemd. Bij die ontmoeting is [D] aanwezig. Zij drinken wodka. Tegen het einde van de middag gaan zij gedrieën naar het pand [adres 1] te Noordwijkerhout voor een ontmoeting met [B]. Als zij bij [B] in diens kamer op de eerste etage zijn, gaat [medeverdachte Y] al gauw naar boven, naar de tweede etage. In de kamer van [F], waar [F], [C], [A] en [E] aanwezig zijn, stompt hij [E] in het gezicht. [E] slaat even later terug en verwondt [medeverdachte Y] in het gezicht ter hoogte van de wenkbrauw. [medeverdachte Y] keert daarop terug naar de eerste etage en laat de hoofdwond daar verzorgen door [C]. [E] en/of [A], roept/roepen de hulp in van de Polen [G] en [H]. Deze arriveren aan het begin van de avond in het pand aan [adres 1] te Noordwijkerhout. Even later wordt [A] neergestoken. [medeverdachte Y] en verdachte verlaten direct hierop het pand via het balkon op de eerste etage. De steekpartij. Verdachte zegt dat hij zich door zijn alcoholgebruik op die dag vrijwel niets kan herinneren van hetgeen zich tijdens zijn aanwezigheid in het pand [adres 1] heeft afgespeeld. Hij zegt zich alleen te kunnen herinneren dat hij daar heel erg kwaad is geworden en een mes in handen heeft gehad. Niemand van de in het pand aanwezigen heeft verdachte [slachtoffer A] met een mes zien steken. Wel hebben getuigen korte tijd vóór en na de steekpartij het volgende gezien. [F] kent [medeverdachte Y] als [....]. Hij zit op 25 augustus 2007 in zijn kamer met [C], [E] en [A] zit te drinken, als hij na 17.00 uur “de twee Oekraïners” naar boven, naar de tweede etage, ziet komen. Eén van hen herkent hij als [medeverdachte Y]; de andere man heeft hij niet eerder gezien. [medeverdachte Y] schreeuwt vervolgens naar [E] en zoekt ruzie, aldus [F] (p.1451). Als [F] daarna op een gegeven moment alleen met [A] en “de gekke Oekraïner” in zijn kamer zit, staan zij op om naar beneden te gaan. Daarover zegt hij op pagina 1453: “Die gekke Oekraïner” liep voorop en [A] liep daarachter. Ik liep achteraan. Op de gang bij de trap naar beneden draaide “die gekke Oekraïner” zich opeens om. [A] zakte direct in elkaar. Pagina 1455: Ik zag dat [medeverdachte Y] naar boven kwam toen “die Oekraïner” heeft gestoken. Ik heb de steekbeweging niet gezien, maar ik zag [A] op de grond vallen en dat hij bleef liggen. Toen ik al dat bloed en de wond bij [A] zag wist ik dat [A] was gestoken. Evenzo verklaart hij bij de rechter-commissaris. Die andere man, [A] en ik zaten nog in mijn kamer. Er kwam geluid van beneden. Die andere man stond op en liep de kamer uit. [A] liep achter die man en ik liep achter [A]. Op het moment dat ik op de drempel van mijn kamer stond heeft [A] die andere man geslagen of geduwd. Daarna heeft die andere man zich omgedraaid naar [A]. Vijf seconden of één seconde later zag ik [A] op de grond vallen. Ik heb niet gezien dat er gestoken werd. [medeverdachte Y] kwam pas naar boven toen [A] was neergestoken. Hij kwam net naar boven rennen toen [A] op de grond viel. [medeverdachte Y] verklaart bij de politie (p.122 ev/p.129 ev) dat hij, als hij na de behandeling van de verwonding aan de wenkbrauw weer naar de tweede etage gaat, [verdachte] daar aantreft, schreeuwend: “Wie, wie heeft [medeverdachte Y] geslagen.” Hij hoort hij dat iemand al vechtend de hal in valt. “De kale man (= [A]) vecht met [verdachte]. Dan gooit [verdachte] “de kale man” van zich af. [verdachte] zit onder het bloed en rent naar beneden. Zelf gaat [medeverdachte Y] ook naar beneden, maar komt halverwege op de trap [G] tegen met “zijn stevige vriend” (= [H]). Hij ziet [verdachte] uit de kamer van [B] komen en hoort hem schreeuwen: “Ik maak jullie allemaal af.” Hierna verlaat hij met [verdachte] het pand via het balkon op de eerste etage. [C] verklaart bij de rechter-commissaris: Toen ik [verdachte] op de eerste verdieping zag had hij één mes bij zich en dat mes was al bebloed. Op het moment van de steekpartij was ik in mijn kamer op de eerste etage. Ik hoorde lawaai. Ik heb mensen op de trap horen lopen, maar niet gezien. Ik was nog binnen. Toen ik de deur opende zag ik [verdachte] met een bebloed mes staan. Hij schreeuwde. Hij hield het mes boven zich alsof hij mij ermee bedreigde. Een paar seconden later kwam [medeverdachte Y] ook naar beneden. [verdachte] en [medeverdachte Y] zijn via het balkon bij de kamer van mijn broer gevlucht. Ik heb de balkondeur voor hen geopend; ze zeiden dat ik dat snel moest doen. [H] verklaart (p. 2224 ev) dat hij zich in gezelschap van [J] en [G] bevindt als [G] telefonisch het bericht krijgt dat er problemen zijn met [Y] en of zij naar de [adres 1] te Noordwijkerhout willen komen. Door [J] naar die woning gebracht, is hij met [G] de woning binnengegaan en is hij op een gegeven moment naar de tweede etage gelopen. Daarover verklaart hij: Ik zag daar de Rus op een man liggen. Ik zag bloed. Ik zag dat de Rus een mes in zijn hand had. [Y] is niet de man die op [A] lag. De getuige [K], eigenaar van een kapsalon aan de [adres 2] te Noordwijkhout, welke straat grenst aan de [adres 1], verklaart (p. 1616 ev), dat hij op 25 augustus 2007 omstreeks 18.45 uur vanuit de [adres 2] via een steegje naar de parkeerplaats loopt. Op de parkeerplaats aangekomen ziet hij in de bosjes twee mannen staan. Eén van die mannen had bloed in het gezicht, ter hoogte van de wenkbrauw. Vervolgens herkent hij die man op een foto van [Y] die hem wordt getoond. Bij onderzoek op de plaats waar volgens de getuige [K] de twee mannen, onder wie [Y], stonden, heeft de politie een keukenmes met zwart heft aangetroffen. Dat mes was afkomstig uit het messenblok in de kamer van [B]. Op het lemmet van dit mes werd bloed aangetroffen (p. 2767). Het DNA-profiel uit het bloed op het lemmet van dit mes matcht met het DNA-profiel van het slachtoffer [A]. Volgens de rapporterend arts-patholoog (p. 3182) is het goed mogelijk dat met dit mes het steekletsel is toegebracht. Conclusie [F] en [medeverdachte Y] verklaren dat er zéér korte tijd voor de dood van het slachtoffer een gevecht heeft plaatsgevonden tussen verdachte en het slachtoffer. Vastgesteld is dat het slachtoffer door een steekletsel om het leven gekomen. [H] ziet dat verdachte op het slachtoffer ligt en dat hij een mes in de hand heeft. [C] ziet dat verdachte, voordat hij het huis uit vlucht, een mes in zijn hand heeft en dat er bloed aan dat mes zit. Op de vluchtroute wordt een mes gevonden met op het lemmet bloed, dat van het slachtoffer afkomstig blijkt te zijn. De rechtbank kan hieruit geen andere conclusie trekken dan dat verdachte het slachtoffer met een mes heeft gestoken en daardoor om het leven heeft gebracht. De bewezenverklaring. Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen –elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft– staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de hem bij dagvaarding onder 1 primair ten laste gelegde doodslag en het ten laste gelegde feit 2 heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht –en als hier ingelast beschouwt– de inhoud van de tenlastelegging, zoals vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van de verdachte. Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert. Verdachte is strafbaar; ten aanzien van hem zijn geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk geworden. Strafmotivering. Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandig-heden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen. Verdachte is, terwijl hij zwaar onder invloed van alcohol was en kwaad, zich gaan bemoeien met een ruzie die tussen [medeverdachte Y] en [E] was uitgebroken in een woning waar hij met [medeverdachte Y] op bezoek was. Verdachte deed dat door een keukenmes bij zich te steken en daarmee naar de etage te gaan waar die ruzie was uitgebroken. Daar vindt een kort gevecht plaats tussen hem en de Pool [A]. Deze werd daarbij door verdachte met het mes in de halsstreek gestoken, waardoor hij ter plekke overleed. Aldus heeft verdachte niet alleen iemand het leven ontnomen, maar heeft hij ook aan de naaste familie van het slachtoffer groot leed toegebracht. De aard en de ernst van de feiten rechtvaardigen het opleggen van een gevangenisstraf van lange duur. Gelet op de rapportage die door de psychiater H.E.M. van Beek (rapport van 26 maart 2008) en de psycholoog W.J.L. Lander (rapport van 27 maart 2008) over verdachte is uitgebracht, zijn deze feiten verdachte ook geheel toe te rekenen. De rechtbank houdt bij de bepaling van de duur rekening met de omstandigheid dat [medeverdachte Y] de aanstichter is geweest van de agressieve sfeer die in de woning is ontstaan en dat aannemelijk is dat verdachte zich in die sfeer heeft laten meevoeren. De in beslag genomen voorwerpen. De rechtbank acht het op de beslaglijst als 4 genummerde mes vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, aangezien met behulp van dit mes de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten zijn begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang. Ten aanzien van de overige messen zal de rechtbank de teruggave aan de rechthebbende gelasten. De toepasselijke wetsartikelen. De artikelen 36b, 36c, 57, 287 en 306 van het Wetboek van Strafrecht. Beslissing. De rechtbank, verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem bij dagvaarding onder 1 primair impliciet ten laste gelegde moord heeft gepleegd en spreekt hem daarvan vrij; verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem bij dagvaarding onder 1 primair ten laste gelegde doodslag en het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt: feit 1 primair: doodslag; feit 2 : opzettelijk deelnemen aan een vechterij waarin onderscheiden personen zijn gewikkeld, terwijl de vechterij iemands dood ten gevolge heeft; verklaart het bewezene en verdachte strafbaar; veroordeelt verdachte voor deze feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren; bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in uitleverings- detentie, verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; in uitleveringsdetentie: 28 oktober 2007 in verzekering: 4 januari 2008 in voorlopige hechtenis: 7 januari 2008 beslist inzake de in beslag genomen voorwerpen, vermeld op de aangehechte beslaglijst, als volgt: gelast de teruggave aan de rechthebbende van de messen vermeld onder 1, 2 en 3; verklaart onttrokken aan het verkeer het mes vermeld onder 4; verklaart niet bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mr. Hoek, voorzitter, mrs Van Engelen en Van der Putten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Hoekstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 oktober 2008.