
Jurisprudentie
BF3973
Datum uitspraak2008-06-18
Datum gepubliceerd2008-10-01
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers353956
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-01
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers353956
Statusgepubliceerd
Indicatie
Mondelinge volmachtverlening, schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid, art. 3:69 BW
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 353956 / HA ZA 06-3394
Vonnis van 18 juni 2008
in de zaak van
de naamloze vennootschap
POSTBANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. P. Smits (ING Bank),
tegen
A,
wonende te,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
procureur mr. D.V.G. Jozefzoon.
Partijen zullen hierna de Postbank en A genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 juni 2007
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 29 oktober 2007, alsmede zeven overgelegde producties van de Postbank
- de conclusie na getuigenverhoor van de Postbank van 12 december 2007
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor van A van 9 januari 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
In conventie
2.1. Bij voormeld tussenvonnis is de Postbank toegelaten tot het bewijs dat B krachtens een mondelinge volmachtverlening door A heeft gehandeld, dan wel dat de Postbank uit de gedragingen van A de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid mocht aannemen, of dat deze gedragingen hebben te gelden als bekrachtiging van de litigieuze overeenkomsten in de zin van artikel 6:69 (bedoeld is kennelijk 3:69) van het Burgerlijk Wetboek. In het tussenvonnis is overwogen dat indien de Postbank slaagt in dit bewijs, A aansprakelijk is voor de gehele debetstand van het Doorlopend krediet en het Creditcardgebruik.
2.2. De Postbank heeft twee getuigen voortgebracht, te weten de heer A, tevens partijgetuige, en mevrouw B, diens voormalige partner. Voorts heeft de Postbank zeven nieuwe producties in het geding gebracht. A heeft afgezien van tegenverhoor.
2.3. B heeft tijdens het getuigenverhoor, samengevat en voor zover van belang, als volgt verklaard:
“ Ik heb de overeenkomst voor het doorlopend krediet en voor de creditcards getekend. Ik deed thuis de financiële zaken. Ik heb de overeenkomsten met medeweten van meneer A getekend.
..(...)..
Wij hebben besproken dat wij een doorlopend krediet zouden nemen. Die papieren zijn thuisgestuurd en A zei dat ik het maar moest regelen. Ik heb toen die overeenkomst getekend.
..(…)..
De beslissing om de doorlopend krediet te verhogen hebben wij in samenspraak genomen.
..(…)..
De creditcards hebben wij samen aangevraagd. Volgens mij hebben wij de papieren thuis gestuurd gekregen. We hebben ze aangevraagd omdat dat makkelijk was voor onze vakanties, zodat je dan geld hebt. Ook hierover heeft A gezegd: regel het maar.
..(…)..
We hebben die creditcards gebruikt voor de vakanties in Thailand. A heeft zijn kaart ook wel eens gebruikt tijdens die vakanties, om en om.
..(…)..
De bankafschriften die via de post kwamen opende ik, omdat ik als eerste thuis kwam. Ik deed ze in een map, in het dressoir. Ik heb gezien dat A wel eens in die afschriften keek. Hij heeft geen problemen met het lezen van die afschriften, ook niet met het zien van credit en debet. Hij is pienter genoeg.
..(…)..
Met betrekking tot het doorlopend krediet vroeg A wel hoe veel er nog stond, hoe veel we nog moesten aflossen. Hij vroeg dat terloops, af en toe, zo eens in het half jaar. Creditcard overzichten zag ik ook als eerste. Die legde ik op tafel of ook in die la van het dressoir. Hij keek wel eens in die la. Hij heeft wel eens het financiële plaatje bekeken.
..(…)..
U houdt mij voor dat A heeft gezegd dat hij maar een keer in Thailand een creditcard betaling heeft getekend en dat hij door mij was teruggeroepen om te tekenen. Dat klopt wel zoals A dat heeft verklaard.
..(…)..
De creditcard voor A heb ik hem gegeven en hij heeft hem getekend. Hij heeft toestemming gegeven om de doorlopend krediet aan te gaan. We hebben dat samen in overleg gedaan.
..(…)..
Ook de hoogte van het doorlopend krediet bedrag ging in samenspraak. Ook de verhogingen gingen we samen aan. Alles ging over A’s rekening. Dat is zo afgesproken. Alles is in overeenstemming met A gegaan.”
2.4. Naar aanleiding van de strafrechtelijke aangifte van A jegens haar heeft B op 2 juli 2004 een grotendeels gelijkluidende verklaring afgelegd bij de politie.
2.5. Partijgetuige A heeft tijdens het getuigenverhoor, samengevat en voor zover van belang, als volgt verklaard:
“ Ik heb geen opdracht gegeven voor het aangaan van een overeenkomst van doorlopend krediet of voor een creditcard. Ik ben ook niet op de hoogte van een overeenkomst voor doorlopend krediet of van een overeenkomst met betrekking tot een creditcard op mijn rekeningnummer. Ik heb ook geen creditcards thuis gezien.
..(…)..
Ik kan niet goed lezen en schrijven. Een geldbedrag op een rekeningafschrift kan ik wel lezen.
..(…)..
U houdt mij voor uit de verklaring van B bij de politie wat zij heeft verklaard, op pagina 2 net boven het midden, over mijn medeweten bij het aanvragen van consumptief krediet en creditcard. Dat klopt niet. Zij heeft dat niet met mijn medeweten gedaan. Als het met mijn medeweten was geweest had ik er wel zelf voor getekend.
U houdt mij ook voor wat zij onder aan die pagina en bovenaan de volgende pagina heeft verklaard over het gebruik van een creditcard in Thailand. Wij stonden in Thailand bij het hotel uit te checken. Ik liep al naar buiten, maar werd toen teruggeroepen door B. Ze zei me: als je hier even tekent, dan is de rekening betaald. Ik heb dat toen getekend. Het was een klein papiertje waarop ik tekende. Dit was de eerste keer dat dit zo ging en het is ook niet vaker gebeurd.
..(…)..
Ik heb nooit een Goldcard gehad.
..(…)..
Ik kan mijn naam lezen op de bankafschriften. Ik kan ook de cijfers wel lezen, maar ik weet niet of dat in mijn voordeel of nadeel is, dus plus of min. Ik heb weleens een handtekening gezet op een bankpasje. Het zetten van mijn handtekening is ook geen probleem, dat kan ik wel. B zei me dan dat ik het pasje moest tekenen. U vraagt waarom ik dat deed en waartoe. Ik neem toch aan dat bij een rekening van mij een pasje hoort, en er kwam af en toe een nieuw pasje. Ik wilde dat B met mijn pasje onze rekeningen betaalde van mijn salarisrekening.
We zijn wel iets van 10 keer naar Thailand op vakantie geweest.
..(…)..
B en ik hadden de afspraak dat B onze rekeningen zouden betalen. Er waren geen andere afspraken voor overboekingen vanaf mijn rekening.”
2.6. Naar aanleiding van de verklaring van B zijn nadere vragen gesteld aan A. Hij heeft daarbij als volgt verklaard:
“ Ik blijf erbij dat ik niet wist van het bestaan van een doorlopend krediet en van de creditcards.
Ik heb nooit gevraagd naar een schuldenstand. Ik wist wel dat die bankpapieren in een la in het dressoir lagen. Ik zal er ook wel eens naar gekeken hebben maar ik kan er geen kaas van maken”
2.7. Thans dient te worden beoordeeld of de Postbank heeft bewezen dat er sprake is geweest van volmachtverlening of bekrachtiging. De Postbank stelt daartoe dat A aan B een mondelinge volmacht heeft verleend tot het aangaan van de overeenkomst tot doorlopend krediet en de creditcardovereenkomst. Ter staving van deze stelling wijst de Postbank naar de verklaring van B dat beide overeenkomsten in overleg met A zijn aangegaan, dat het doorlopend kredietlimiet meerdere keren in overleg is verhoogd en dat het gebruik van beide kredietfaciliteiten met medeweten en instemming van A heeft plaatsgevonden. Voor zover de rechtbank van mening zou zijn dat er vooraf geen volmacht is verleend stelt de Postbank voorts dat uit meerdere feiten en omstandigheiden is af te leiden dat A heeft ingestemd met het gebruik van de kredietfaciliteiten c.q. dat hij de overeenkomsten heeft bekrachtigd. De Postbank wijst daarbij naar het feit dat de afschriften voor alle bankproducten naar het adres van A zijn gestuurd, dat A in zijn verklaring heeft erkend dat hij naar bankpapieren heeft gekeken alsmede dat A heeft aangegeven dat hij in staat is om het verloop van een bankrekening te volgen. Nu A voor juni 2004 nooit heeft gereageerd op de mededelingen van de Postbank over bij- en afschrijvingen, en hij tijdens een vakantie in Thailand zelf zijn handtekening heeft gezet en daardoor een creditcardrekening heeft betaald, moet worden geconcludeerd dat hij heeft ingestemd met de door B aangegane overeenkomsten, althans dat hij deze heeft bekrachtigd, aldus de Postbank.
2.8. Deze stellingen van de Postbank worden gemotiveerd betwist door A, die aanvoert dat hij nooit een opdracht tot het aangaan van een overeenkomst van doorlopend krediet of een creditcardovereenkomst heeft gegeven. Hij voert aan dat hij tot omstreeks juni 2004 niet op de hoogte is geweest van de overeenkomsten en dat B buiten zijn medeweten om en zonder zijn instemming heeft gehandeld, zowel bij het aangaan van de overeenkomsten als bij het benutten van de kredietfaciliteiten. A erkent dat hij wel eens naar bankafschriften heeft gekeken, maar ontkent, gelet op zijn analfabetisme, dat hij de inhoud ervan heeft begrepen. Het bekijken van het verloop van een rekening kon hij niet ten tijde van de relatie met B, want dat heeft hij pas daarna geleerd van zijn huidige vriendin, aldus A. Met betrekking tot de creditcardbetaling ten tijde van de vakantie in Thailand erkent hij dat hij toen voor betaling heeft getekend.
2.9. Met betrekking tot de gestelde mondelinge volmachtverlening overweegt de rechtbank als volgt. De verklaringen van B en A weerspreken elkaar op de essentiële punten. Ondanks de verklaring van B kan niet worden uitgesloten dat A niet betrokken is geweest bij het aangaan van de overeenkomsten. Gelet op de tegenstrijdige verklaringen van B en A, alsmede het gebrek aan overige bewijsmiddelen, is niet komen vast te staan dat A ten tijde van het aangaan van de beide overeenkomsten aan B een mondelinge volmacht heeft gegeven om deze overeenkomsten voor zijn rekening aan te gaan.
2.10. Wanneer geen volmacht is verleend kan ingevolge artikel 3:61 van het Burgerlijk Wetboek diegene voor wiens rekening is gehandeld onder bepaalde omstandigheden desondanks geacht worden te zijn gebonden aan de door iemand anders uitgevoerde rechtshandeling. Daarvoor is vereist dat degene in wiens naam is gehandeld zelf de schijn van de aanwezigheid van een toereikende volmacht heeft gewekt. Deze schijn kan worden gewekt door het laten voortbestaan van een bepaalde situatie of door een andersoortig niet-doen. Voorts is het ingevolge artikel 3:69 van het Burgerlijk Wetboek mogelijk dat degene in wiens naam is gehandeld achteraf de rechtshandeling bekrachtigt, waardoor mits aan de vormvereisten is voldaan, dezelfde rechtsgevolgen worden bereikt als zouden zijn ingetreden wanneer is gehandeld krachtens een volmacht.
2.11. Met betrekking tot een eventuele instemming of bekrachtiging achteraf van de door B aangegane overeenkomsten overweegt de rechtbank als volgt. Nu A zelf zijn handtekening heeft gezet voor een creditcardbetaling in Thailand, nadat B hem had verteld dat hij het creditcardslipje moest ondertekenen om de rekening te betalen, is het voldoende aannemelijk geworden dat hij op de hoogte was van de creditcardovereenkomst en blijkt de bekrachtiging van A van deze overeenkomst uit het zetten van zijn handtekening voor betaling van de creditcardrekening. Door B is verklaard dat zij de creditcard juist gebruikte tijdens de gezamenlijke vakanties in Thailand. Dat ook A de creditcard daar gebruikte – vaker dan genoemde keer dat hij zijn handtekening zette – heeft zij later in haar verklaring weer ingetrokken. Het kan echter niet anders dan dat A het gebruik van de creditcard heeft bemerkt en goedgekeurd. A wordt derhalve geacht minstgenomen het aangaan van de creditcardovereenkomst te hebben bekrachtigd en de vordering van de Postbank ad EUR 1.003,20 vermeerderd met rente uit hoofde van de creditcardovereenkomst zal dan ook worden toegewezen.
2.12. Voor wat betreft de doorlopend kredietovereenkomst is als door de Postbank gesteld en door A niet weersproken komen vast te staan dat alle bankafschriften bij A thuis in een la van het dressoir lagen, alsmede dat A wel eens naar de afschriften heeft gekeken. Niet is echter komen vast te staan dat A de meldingen van bij- en afschrijvingen die betrekking hadden op de doorlopend kredietfaciliteit heeft kunnen lezen en dat hij daardoor heeft moeten begrijpen dat B deze overeenkomst was aangegaan. Uit de door de Postbank aangevoerde argumenten vloeit weliswaar voort dat het mogelijk is geweest voor A om op de hoogte te raken van het bestaan van een doorlopend krediet, maar daarmee staat niet vast dat hij had moeten of behoren te weten dat B de overeenkomst had gesloten. Anders dan door de Postbank gesteld kan het uitblijven van reacties aan de zijde van A derhalve niet worden beschouwd als een negatieve gedraging, waaruit zou mogen worden afgeleid dat A de doorlopend kredietovereenkomst heeft bekrachtigd, of dat er sprake zou zijn van schijn van bekrachtiging. Nu niet is komen vast te staan dat A deze overeenkomst heeft bekrachtigd, zal de vordering van de Postbank ad EUR 8.450,49 vermeerderd met rente uit hoofde van de overeenkomst tot doorlopend krediet worden afgewezen.
2.13. Conform het tussenvonnis zal voorts de vordering van de Postbank ad EUR 9.405,96 en rente uit hoofde van de ongeoorloofde debetstand op de girorekening worden toegewezen.
2.14. De Postbank heeft een bedrag ad EUR 913,92 inclusief BTW aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. A heeft de vordering niet betwist. De rechtbank hanteert als uitgangspunt voor buitengerechtelijke kosten dat het moet gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De rechtbank is van oordeel dat de genoemde kosten aangemerkt moeten worden als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten daarom afwijzen.
In reconventie
Onverschuldigd betaald
2.15. A stelt in reconventie dat de rente en aflossing op het doorlopend krediet en vanwege het creditcardgebruik onverschuldigd zijn betaald omdat hij die overeenkomsten niet met de Postbank is aangegaan. Nu uit de beoordeling in conventie is gebleken dat A voor wat betreft de creditcardovereenkomst wel wordt geacht contractspartij te zijn, zal de vordering in reconventie voor dit gedeelte worden afgewezen.
2.16. De Postbank voert aan dat A een mondelinge volmacht aan B heeft verstrekt en dat hij de verantwoordelijkheid draagt voor de persoon door wie hij zijn financiële zaken laat regelen. Gelet op de beoordeling in conventie is het eerste gedeelte van dit verweer echter niet (meer) van toepassing op de doorlopend kredietovereenkomst. Voorts voert de Postbank aan dat A jarenlang gebruik heeft gemaakt van de door B aangegane kredietfaciliteiten en dat hij daardoor is gebaat.
2.17. De rechtbank overweegt als volgt. Gedurende de looptijd van de doorlopend kredietovereenkomst hebben zowel de Postbank als A onderlinge betalingen verricht. Gelet op de beoordeling in conventie bestaat er voor géén van deze onderlinge betalingen een rechtsgrond. Vaststaat voorts dat het betalingsverkeer dat in het kader van de vermeende doorlopend kredietovereenkomst heeft plaatsgevonden voor een substantieel gedeelte heeft bestaan uit betalingen van de Postbank naar de rekening van A. Zoals door de Postbank gesteld en door A niet weersproken heeft A daardoor ook jarenlang baat gehad bij de doorlopend kredietfaciliteit. Nu is gebleken dat de Postbank op grond van de doorlopend krediettransacties en rekening houdend met de door A daartoe betaalde rente en aflossing een debetsaldo heeft opgelopen ad EUR 8.450,49 en voorts gesteld noch gebleken is dat de door de Postbank gedane betalingen op andere rekeningen terecht zijn gekomen dan die van A, kan per saldo niet, gelet op het volledige betalingsverkeer dat betrekking had op de doorlopende kredietfaciliteit, worden gezegd dat sprake is van door A gedane onverschuldigde betalingen. De vordering zal daarom worden afgewezen.
Schadevergoeding
2.18. A stelt voorts dat de Postbank in strijd heeft gehandeld met haar zorgplicht en zodoende toerekenbaar tekort is geschoten in de overeenkomsten met A, waardoor A zowel immateriële als vermogensschade heeft geleden. De Postbank voert daartegen aan dat A uitsluitend gebaat is geweest bij de overeenkomsten en dat er geen sprake is van geleden schade.
2.19. Zoals in het tussenvonnis reeds is overwogen, is A voor wat betreft de vordering op grond van de oplopende debetstand op de bankrekening toerekenbaar tekortgeschoten in het aanzuiveren van het rekeningsaldo, en kan de Postbank op grond van die overeenkomst geen verwijt worden gemaakt.
2.20. Met betrekking tot de doorlopend kredietfaciliteit overweegt de rechtbank als volgt. Nu is komen vast te staan dat er geen overeenkomst is ontstaan tussen de Postbank en A is er geen grond voor en vordering tot schadevergoeding uit overeenkomst. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat niet valt in te zien op welke wijze A vermogensschade, die door A ook niet verder is toegelicht, heeft geleden op grond van deze faciliteit.
2.21. Met betrekking tot de creditcardovereenkomst heeft de Postbank door het niet uitvoeren van een handtekeningcontrole bij het aangaan van de overeenkomst in beginsel in strijd gehandeld met de voor haar jegens A geldende zorgvuldigheidsnorm, hetgeen is aan te merken als een onrechtmatige daad van de Postbank jegens A. Zoals in conventie reeds overwogen houdt de bekrachtiging van A van de creditcardovereenkomst echter in dat het gebrek van een onzorgvuldige handtekeningcontrole wegvalt en de overeenkomst rechtsgeldig is. Hierdoor kan A de Postbank geen verwijt meer maken met betrekking tot onzorgvuldig handelen bij het sluiten van de overeenkomst.
2.22. Nu de vordering tot schadevergoeding ongegrond is gebleken zal de rechtbank deze vordering afwijzen.
In conventie en in reconventie
2.23. A zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Postbank worden begroot op:
- dagvaarding EUR 84,87
- vast recht 445,00
- salaris procureur 1.808,00 (4,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 2.337,87
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie
3.1. veroordeelt A om aan de Postbank te betalen een bedrag van EUR 9.405,96 (negenduizendvierhonderdenvijf euro en zesennegentig eurocent), vermeerderd met rente ad 19,2 % per jaar vanaf 23 mei 2006 tot de dag van volledige betaling,
3.2. veroordeelt A om aan de Postbank te betalen een bedrag van EUR 1.003,20 (éénduizenddrie euro en twintig eurocent), vermeerderd met rente ad 16,0 % per jaar vanaf 23 mei 2006 tot de dag van volledige betaling,
3.3. verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
3.4. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.5. wijst de vorderingen af,
in conventie en in reconventie
3.6. veroordeelt A in de proceskosten, aan de zijde van de Postbank tot op heden begroot op EUR 2.337,87.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.E. de Koning en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2008.?