
Jurisprudentie
BF3962
Datum uitspraak2004-11-29
Datum gepubliceerd2008-10-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
Zaaknummers30 HLAR 29/03
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
Zaaknummers30 HLAR 29/03
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking van de verleende vergunning voor exploitatie van hazardspelen in de daarvoor ingerichte lokaliteiten van perceel.
1) Dat het – overeenkomstig artikel 6:20, vierde lid, van de Nederlandse Algemene wet bestuursrecht – niet nodig is om, ter verkrijging van rechterlijke toetsing, ook tegen de reële beschikking beroep in te stellen, vindt geen steun in de Lar.
2) Het Bestuurscollege heeft in redelijkheid tot het beleid dat niet meer dan tien zogenaamde "stand-alone"-casino's op het eiland zijn toegestaan kunnen besluiten. Geen sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor het Bestuurscollege niet in redelijkheid aan het door hem gevoerde beleid had mogen vasthouden.
Uitspraak
30 HLAR 29/03.
Datum uitspraak: 29 november 2004
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Uitspraak op het hoger beroep van:
de naamloze vennootschap “Diamond Spin N.V.”, gevestigd op Sint Maarten,
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, van 7 oktober 2003 in het geding tussen:
appellante
en
het Bestuurscollege van Sint Maarten.
1. Procesverloop
Bij beschikking van 17 september 2002, nr. 9242-a/02, heeft het Bestuurscollege van het Eilandgebied Sint Maarten (hierna: het Bestuurscollege) de bij beschikking van 11 maart 1997 aan appellante krachtens de Landsverordening Hazardspelen 1948 (hierna: de Landsverordening) verleende vergunning voor de exploitatie van hazardspelen in de daarvoor ingerichte lokaliteiten van een perceel, gelegen in het complex, plaatselijk bekend als "Simpsonbay Jachtclub" te Plaza del Lago, Simpsonbay, Sint Maarten (hierna: de casinovergunning) ingetrokken.
Bij uitspraak van 7 oktober 2003 heeft het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten (hierna: het Gerecht), het beroep van appellante tegen het uitblijven van een beslissing op het daartegen door haar gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 17 november 2003, bij het Gerecht ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Bij brief van 21 april 2004 heeft het Bestuurscollege van antwoord gediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 september 2004, waar appellante, vertegenwoordigd door R.E. Duncan, advocaat, en het Bestuurscollege, vertegenwoordigd door mr. B.G. Hofman, gemachtigde, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ambtshalve overweegt het Hof het volgende.
2.1.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de LAR) wordt onder beschikking verstaan: een schriftelijk besluit van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling, die niet van algemene strekking is.
Ingevolge het tweede lid wordt een weigering om een beschikking te geven met een beschikking gelijk gesteld.
Wanneer de voor het geven van een beschikking gestelde termijn is verstreken, zonder dat een beschikking is gegeven of - bij het ontbreken van zulk een termijn - wanneer niet binnen redelijke tijd een beschikking is gegeven, geldt dat ingevolge het derde lid als het weigeren van het geven van een beschikking.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, kunnen natuurlijke personen of rechtspersonen, die door een beschikking rechtstreeks in hun belang zijn getroffen, daartegen beroep instellen bij het Gerecht.
2.1.2. Op 4 april 2003 heeft het Bestuurscollege alsnog op het bezwaarschrift van appellante beslist en de bezwaren ongegrond verklaard. Bij die beschikking heeft het Bestuurscollege tevens geweigerd de casinovergunning te wijzigen wat betreft de locatie, waar van de vergunning gebruik kan worden gemaakt. Appellante heeft tegen die beschikking geen rechtsmiddel aangewend. Het Gerecht heeft ten onrechte overeenkomstige toepassing gegeven aan artikel 6:20, vierde lid, van de Nederlandse Algemene wet bestuursrecht. Dat het niet nodig is om, ter verkrijging van rechterlijke toetsing, ook tegen de reële beschikking beroep in te stellen, vindt geen steun in de LAR. In zoverre het Gerecht het beroep mede gericht heeft geacht tegen de reële beschikking, voorzover die strekt tot ongegrondverklaring van het door appellante gemaakte bezwaar, is het zijn bevoegdheid te buiten gegaan.
2.1.3. Het Gerecht heeft voorts ten onrechte overwogen dat appellante geen belang meer heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van de fictieve afwijzing van de bezwaren. Een zodanige uitspraak kan er in geval van vernietiging toe leiden dat het betrokken bestuursorgaan in de zaak moet voorzien op een wijze die ook betekenis kan hebben voor de onberoepen gebleven reële beschikking. Dat die beschikking inmiddels in rechte onaantastbaar is geworden, betekent niet dat het betrokken bestuursorgaan daarop niet zou kunnen terugkomen.
2.2. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep gegrond is.
De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen het Gerecht had behoren te doen, zal het Hof thans het bij het Gerecht ingestelde beroep tegen het met een beschikking gelijk te stellen uitblijven van een beschikking op het door appellante gemaakte bezwaar beoordelen aan de hand van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden.
2.3. Appellante klaagt dat de intrekking van de casinovergunning in strijd is met algemene rechtsbeginselen, omdat het aan de intrekking ten grondslag liggende casinobeleid van het Bestuurscollege onredelijk is. Indien dit beleid redelijk wordt geacht, betoogt zij dat het Bestuurscollege in dit geval ten onrechte niet van zijn beleid is afgeweken.
2.3.1. Ingevolge artikel 4 van de Landsverordening is het Bestuurscollege te allen tijde bevoegd een krachtens die Landsverordening verleende vergunning vervallen te verklaren, indien het van oordeel is dat de gestelde voorwaarden of waarborgen niet worden nagekomen.
In artikel 5 van de aan de casinovergunning verbonden voorschriften is bepaald dat de vergunninghoudster de exploitatie van de hazardspelen gedurende het gehele jaar regelmatig voortzet, tenzij buitengewone omstandigheden, uitsluitend ter beoordeling van het Bestuurscollege, een tijdelijk staken ervan wenselijk maken.
Ingevolge artikel 23 van de aan de casinovergunning verbonden voorschriften kan die vergunning bij een met redenen omkleed besluit van het Bestuurscollege worden ingetrokken, indien een voorwaarde of waarborg daaraan verbonden niet of niet behoorlijk wordt nagekomen, dan wel indien het algemeen belang, zulks ter uitsluitende beoordeling van het Bestuurscollege, dit wenselijk maakt.
2.3.2. Niet in geschil is dat appellante geen gebruik heeft gemaakt van de casinovergunning, zodat het Bestuurscollege deze kon intrekken.
2.3.3. Het beleid van het Bestuurscollege is erop gericht niet meer dan tien zogenoemde “stand alone”-casino’s, dat wil zeggen niet behorend tot een hotel met tenminste 200 kamers, als waar het hier om gaat, op het eiland toe te staan. Gelet op dit maximum aantal – waarvoor blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting vergunning is verleend – en nu er gegadigden zijn voor het exploiteren van dergelijke casino’s, trekt het Bestuurscollege niet-actieve casinovergunningen in.
Hetgeen appellante heeft aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het Bestuurscollege niet in redelijkheid tot dit beleid heeft kunnen besluiten. Appellante heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat dit beleid door het Bestuurscollege niet consequent wordt uitgevoerd. Daarbij is van belang dat het onweersproken heeft gesteld dat het ook andere niet-actieve casinovergunningen voor “stand alone”-casino’s heeft ingetrokken.
2.3.4. Het betoog van appellante dat zich in dit geval zodanig bijzondere omstandigheden voordoen, dat het Bestuurscollege in redelijkheid niet onverkort aan het door hem gevoerde beleid heeft mogen vasthouden, faalt evenzeer. Appellante heeft zich weliswaar ingespannen om een casino te exploiteren, maar is hierin – om welke reden dan ook – niet geslaagd.
Zij heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat zij haar casinovergunning op korte termijn daadwerkelijk zou kunnen benutten. Verder is in dit verband van belang dat aan appellante kenbaar is gemaakt dat de casinovergunning niet zou worden verlengd, dan wel zou worden ingetrokken, indien zij niet tot exploitatie van een casino zou overgaan. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat het Bestuurscollege haar, ondanks deze mededelingen, heeft toegezegd dat haar casinovergunning zou worden gewijzigd en in stand gelaten.
Hetgeen appellante verder nog heeft aangevoerd, leidt evenmin tot het oordeel dat de intrekking van de casinovergunning in strijd is met algemene rechtsbeginselen.
2.4. Uit het vorenstaande volgt dat het bij het Gerecht ingestelde beroep tegen het met een beschikking gelijk te stellen uitblijven van een beschikking op het door appellante gemaakte bezwaar ongegrond is.
2.5. Voor zover appellante heeft beoogd op de voet van artikel 50, vijfde lid, van de LAR een verzoek om schadevergoeding te doen, moet dit worden afgewezen, aangezien het bij het Gerecht ingestelde beroep ongegrond is.
2.6. Onder deze omstandigheden bestaat evenmin aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van het Gerecht van 7 oktober 2003 in zaak nr. LAR 2003/12;
III. verklaart het bij het Gerecht in die zaak ingestelde beroep tegen het met een beschikking gelijk te stellen uitblijven van een beschikking op het door appellante gemaakte bezwaar ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af;
V. verstaat dat de griffier aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van NAF. 300,00 (zegge: driehonderd gulden) terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. W.P.M. ter Berg, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Verbeek, griffier.
w.g. Ter Berg w.g. Verbeek
Voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2004.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Voor deze,