Jurisprudentie
BF3947
Datum uitspraak2008-09-24
Datum gepubliceerd2008-10-01
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers08/740 WWB
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2008-10-01
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Assen
Zaaknummers08/740 WWB
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Verrekening op grond van artikel 58, derde lid WWB is strijdig met artikel 307 FW
Uitspraak
RECHTBANK ASSEN
Sector Bestuursrecht
Kenmerk: 08/740 WWB
Uitspraak van de voorzieningenrechter op de voet van het bepaalde in titel 3 van hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) d.d. 24 september 2008
in het geding tussen:
[verzoeker], [woonplaats]
en
De directeur van ISD Noordenkwartier, verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 15 juli 2008 heeft verweerder onder verwijzing naar artikel 58, derde lid van de Wet werk en bijstand (WWB) beslist dat een bedrag van € 1.056 met de bijstandsuitkering van juni en zo nodig met die van juli en augustus 2008 zal worden verrekend.
Namens verzoekers is bij brief van 14 augustus 2008 tegen dit besluit bij verweerder bezwaar gemaakt.
Bij brief van 1 september 2008 is tevens namens verzoekers aan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken alsmede een verweerschrift ingezonden. De gemachtigde van verzoekers heeft hiervan een afschrift ontvangen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van de rechtbank op 24 september 2008, alwaar verzoekers werden vertegenwoordigd door mr. E.P. Groot.
Voor verweerder is verschenen mr. R. Tellinga en J. van Zijll.
II. Motivering
Algemeen
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de recht¬bank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Aangezien tijdig bezwaar is gemaakt tegen het besluit waarop het verzoek betrekking heeft en deze rechtbank in de hoofdzaak bevoegd zal zijn, is voldaan aan het connexiteitsvereiste. Ook overigens is er geen beletsel het verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk te achten.
Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
Feiten en omstandigheden
Verzoekers ontvangen vanaf 4 mei 2006 een WWB-uitkering. Per 1 januari 2008 ontvangt verzoeker loon uit dienstbetrekking (ad € 764,71) dat wordt aangevuld met een bijstandsuitkering tot een bedrag van in totaal € 1.254,59.
Bij vonnis van 11 februari 2008 heeft de rechtbank Groningen ten aanzien van verzoekers de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling bedoeld in artikel 284 e.v. van de Faillissementswet (Fw) uitgesproken. De bewindvoerder heeft blijkens een berekening van 21 februari 2008 het overeenkomstig artikel 295, tweede lid, van de Fw vrij te laten bedrag vastgesteld op € 1.275,25 per maand.
Op 20 juni 2008 heeft de Belastingdienst verzoekster bericht dat op basis van de aangifte 2007, gebaseerd op een verzamelinkomen van € 0, er -voorlopig bezien- recht bestaat op uitbetaling van heffingskortingen (€ 2.982) en vergoeding van de heffingsrente tot een bedrag van € 151.
Naar aanleiding hiervan heeft verweerder het recht op bijstand voor het jaar 2007 voorlopig vastgesteld.
Bij primair besluit van 15 juli 2008 heeft verweerder de teruggaaf -vooralsnog- tot een bedrag van € 1.056 aangemerkt als achteraf ontvangen middelen die op de WWB-uitkering in mindering gebracht hadden moeten worden.
Met toepassing van artikel 58, derde lid, van de WWB heeft verweerder besloten het bedrag aan teveel verstrekte bijstand te verrekenen met de WWB-uitkering in juni 2008 en zo nodig juli en augustus 2008.
Bij brief van 14 augustus 2008 is namens verzoekers bezwaar gemaakt.
Standpunten partijen
Verzoekers stellen zich op het standpunt is dat de verrekeningsbepaling van artikel 58, derde lid, WWB niet kan worden toegepast, omdat alle baten naar de boedel gaan ten gunste van álle crediteuren. De door verweerder gewenste en door het besluit verworven voorrangs-positie is niet mogelijk.
De middelen zijn ook niet feitelijk verkregen omdat verzoekers zijn toegelaten tot de WSNP; alle inkomsten vallen dan in de boedel. Tenslotte verbiedt artikel 307 van de Faillissements-wet (Fw) verrekening, want de vordering is ontstaan in 2007 en de schuld na datum WSNP.
Door het handelen van verweerder geraken verzoekers onder de beslagvrije voet en dat is in strijd met het bepaalde in artikel 60 van de WWB.
Verweerder stelt dat geen sprake is van terugvordering, maar van het vaststellen van het recht op uitkering in het jaar 2007. Dit kon pas na het afgeven van de beschikking door de Belastingdienst in juni 2008. Het bepaalde in artikel 58, derde lid, WWB biedt de mogelijkheid om tot verrekening van de aldus achteraf feitelijk verkregen middelen over te gaan.
Er wordt niet in strijd met artikel 307 Fw gehandeld, daar er in de onderhavige situatie geen sprake is van verrekening als bedoeld in artikel 307 Fw en artikel 6:127 BW, maar van het in aanmerking nemen van middelen bij het vaststellen van het recht op uitkering.
Verweerder is in deze ook geen crediteur omdat het geen vordering betreft.
Het is aan de bewindvoerder om er voor te zorgen dat verzoekers niet onder de beslagvrije voet komen, door de opbouw van het vrij te laten bedrag te wijzigen.
Toepasselijke regelgeving
Artikel 295 Fw
1. De boedel omvat de goederen van de schuldenaar ten tijde van de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling, alsmede de goederen die hij tijdens de toepassing van die regeling verkrijgt.
2. Van het inkomen en van periodieke uitkeringen onder welke benaming ook die de schuldenaar verkrijgt, wordt, onverminderd het derde lid, slechts buiten de boedel gelaten een bedrag gelijk aan de beslagvrije voet bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
3. De rechter-commissaris kan op verzoek van de schuldenaar, de bewindvoerder dan wel ambtshalve bij schriftelijke beschikking het bedrag, bedoeld in het tweede lid, verhogen met een in die beschikking vast te stellen nominaal bedrag. De rechter-commissaris kan aan zijn beschikking voorwaarden verbinden en terugwerkende kracht verlenen.
4. Buiten de boedel vallen voorts:
a. de goederen die de schuldenaar, anders dan om niet, verkrijgt krachtens een tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling tot stand gekomen overeenkomst indien de met die verkrijging samenhangende prestatie van de schuldenaar niet ten laste van de boedel komt;
b. de inboedel, voorzover niet bovenmatig, bedoeld in artikel 5 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek;
c. hetgeen is vermeld in artikel 21, onder 1°, 3°, 5° en 6°;
d. het door de rechter of door de rechter-commissaris overeenkomstig artikel 21, onder 4°, vastgestelde bedrag.
5. Niettemin valt een goed als bedoeld in het vierde lid, onder a, in de boedel indien de waarde van dat goed de waarde van de met de verkrijging samenhangende prestatie aanmerkelijk overtreft. Artikel 22a is van overeenkomstige toepassing.
6. Ten aanzien van het tweede en vierde lid, onder c en d, is artikel 22 van overeenkomstige toepassing. Artikel 22a is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 307 Fw
1. Hij die zowel schuldenaar als schuldeiser is van de persoon ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling is uitgesproken, kan zijn schuld met zijn vordering ten aanzien waarvan de schuldsaneringsregeling werkt, slechts verrekenen indien beide zijn ontstaan vóór de uitspraak tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
2. Artikel 53, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 31 WWB
1. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
(…)
Artikel 32 WWB
1. Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, sociale zekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
2. Middelen die het karakter hebben van uitgesteld inkomen worden in aanmerking genomen naar de periode waarin deze zijn verworven. Middelen die het karakter hebben van doorbetaling van inkomen over een periode worden in aanmerking genomen naar de periode waarin deze te gelde kunnen worden gemaakt.
(…)
Artikel 58 WWB
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand:
a. ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
b. in de vorm van geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;
c. voortvloeit uit gestelde borgtocht;
d. ingevolge artikel 52 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat;
e. anderszins onverschuldigd is betaald voorzover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen, of
f. anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:
1°. de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 beschikt of kan beschikken;
(…)
3. Het in aanmerking nemen van in de voorafgaande drie maanden ontvangen middelen wordt niet als terugvordering beschouwd.
(…)
Beoordeling
Ter beoordeling van de voorzieningenrechter ligt voor een primair besluit, waarbij onder toepassing van artikel 58, derde lid van de WWB is beslist dat een bedrag van € 1.056 met de bijstandsuitkering van juni en zo nodig met die van juli en augustus 2008 zal worden verrekend.
Gelet op de (financiële) belangen aan de zijde van verzoekers is het spoedeisend belang naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het onderhavige geval gegeven.
Voorts wordt als volgt overwogen.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kon verweerder in de onderhavige situatie niet gebruik maken van de in artikel 58, derde lid, van de WWB genoemde bevoegdheid tot het in aanmerking nemen van in de voorafgaande drie maanden ontvangen middelen. Daartoe wordt als volgt overwogen.
De voorzieningenrechter stelt in de eerste plaats vast dat het bedrag dat door de belastingdienst is teruggeven op de boedelrekening is gestort. Verzoekers hebben dus feitelijk niet de beschikking gekregen over dit bedrag. Vooralsnog is onduidelijk of de bewindvoerder in het kader van de schuldsaneringsregeling bevoegd is deze middelen aan verzoekers beschikbaar te stellen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningen-rechter staat het derhalve nog niet vast dat het hier gaat om ontvangen middelen als bedoeld in artikel 58, derde lid van de WWB.
Voorts doet naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de omstandigheid dat het in aanmerking nemen van in de voorafgaande drie maanden wel ontvangen middelen volgens artikel 58, derde lid van de WWB niet als terugvordering wordt beschouwd, er niet aan af dat het in aanmerking van die middelen wel dient te worden aangemerkt als verrekening in de zin van artikel 307 Fw.
Het bepaalde in artikel 307 Fw verzet zich naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in casu tegen deze verrekening.
De teruggave door de belastingdienst, die betrekking heeft op het jaar 2007, was aanleiding voor het in het bestreden besluit voorlopig vaststellen van het recht op uitkering van verzoekers over de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007. Er ontstaat (althans die kan ontstaan) daarmee vervolgens, in termen van artikel 307 Fw, een vordering die betrekking heeft op bijstand die over 2007 is uitbetaald. De vordering is aldus ontstaan vóór de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Het recht op bijstand over de periode juni e.v. in 2008 dient in termen van artikel 307 Fw te worden beschouwd als een schuld van verweerder jegens verzoekers. Deze schuld is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ontstaan na de uitspraak tot de toepassing van de schuldsanerings-regeling. De schuld en de vordering zijn dus niet beide ontstaan vóór de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, zodat de verrekening van de schuld met de vordering in strijd is met artikel 307 Fw.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening wordt toegewezen.
Nu het verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om verweerder op de voet van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, in samenhang met artikel 8:84, vierde lid, van de Awb in de proceskosten van verzoekers te veroordelen. Onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende professionele rechtshulp.
De voorzieningenrechter acht voorts termen aanwezig om op de voet van artikel 8:82, vierde lid, van de Awb te bepalen dat de ISD Noordenkwartier het door verzoekers betaalde griffierecht ten bedrage van € 39,- aan verzoekers vergoedt.
Beslist wordt als volgt.
III. Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en bepaalt dat de WWB-uitkering vanaf juni 2008 volledig betaalbaar wordt gesteld;
- veroordeelt de ISD Noordenkwartier in de door verzoekers gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,-;
- gelast dat de ISD Noordenkwartier het door verzoekers betaalde griffierecht van € 39,- aan hen vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.L. Boxum, voorzieningenrechter en uitgesproken in het
openbaar op 24 september 2008
door mr. J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van H.J. Boerma, griffier.
H.J. Boerma mr. J.L. Boxum
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.