Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF3937

Datum uitspraak2008-09-30
Datum gepubliceerd2008-10-01
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers107.000.614
Statusgepubliceerd


Indicatie

Het hof is van oordeel dat op grond van de aanwijzing op de facturen van Froconsur Eindhoven en Londen alternatief zijn aangewezen als de plaatsen, waar de betaling van de koopprijs zal dienen te geschieden. In verband hiermede dienen ingevolge artikel 5 aanhef en sub 1 EEX-Verdrag de gerechten waaronder Eindhoven en Londen vallen, aangemerkt te worden als de gerechten van de plaats waarvoor Macduff opgeroepen kan worden in aanvulling op het gerecht dat volgens artikel 2 EEX-Verdrag rechtsmacht en bevoegdheid toekomt. Dit wordt naar het oordeel van het hof niet anders doordat na het uitbrengen van de dagvaarding - zoals blijkt uit de bij conclusie van repliek overgelegde volmacht (zie ook hiervoor onder 6) - middels de conclusie van repliek - die is genomen na het incidentele vonnis van 11 juni 2003 - aan Macduff te kennen is gegeven dat Froconsur (wederom) bevoegd is tot inning van de vorderingen, nu daarmee niet met terugwerkende kracht de voor het in rechte aanhangig maken van de vorderingen aangewezen plaats(en) van betaling kan worden gewijzigd.


Uitspraak

Arrest d.d. 30 september 2008 Rolnummer 107.000.614 HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN Arrest van de derde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van: Macduff Shellfish (Scotland) Limited , gevestigd te Mintlaw, Aberdeen (Scotland), appellante, in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie, hierna te noemen: Macduff, advocaat: mr. J.V. van Ophem, tegen Froconsur B.V., gevestigd te Leeuwarden, geïntimeerde, in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie, hierna te noemen: Froconsur, advocaat: mr. J.F. Rouwé-Danes. Het geding in eerste instantie In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 11 juni 2003 en 9 maart 2005 door de rechtbank Leeuwarden. Het geding in hoger beroep Bij exploot van 7 juni 2005 is door Macduff hoger beroep ingesteld van de genoemde vonnissen met dagvaarding van Froconsur tegen de zitting van 24 augustus 2005. De conclusie van de memorie van grieven luidt: ''[...] het tussenvonnis in het bevoegdheidsincident van 11 juni 2003 en het eindvonnis van 9 maart 2005 door de Rechtbank Leeuwarden uitgesproken tussen appellante als gedaagde en geïntimeerde als eiseres te vernietigen en, opnieuw rechtdoende bij arrest, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de Rechtbank Leeuwarden alsnog onbevoegd te verklaren, althans in conventie geïntimeerde alsnog geheel, althans gedeeltelijk niet-ontvankelijk te verklaren, althans de vordering van geïntimeerde in conventie alsnog geheel, althans gedeeltelijk af te wijzen, althans in reconventie de overeenkomst tussen appellante en geïntimeerde alsnog geheel althans gedeeltelijk te ontbinden, alsmede geïntimeerde te veroordelen tot betaling aan appelante van een bedrag van GBP 5.790,00 (of de equivalent van dit bedrag in euro's) ter vergoeding van gederfde winst te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 6 juni 2001, althans de dag van de eis in reconventie tot aan de dag van algehele voldoening, alsmede geïntimeerde te veroordelen tot betaling aan appellante van een bedrag van GBP 4.500,00 (of equivalent van dit bedrag in euro's) ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 6 juni 2001, althans de dag van de eis in reconventie tot aan de dag van algehele voldoening, alsmede geïntimeerde te veroordelen tot betaling aan appellante van een bedrag van € 13.848,08 ter vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, te vermeerderen met wettelijke rente over het deelbedrag van € 3.596,94 vanaf 30 juni 2002, over het deelbedrag van €7.659,23 vanaf 22 augustus 2002 en over het bedrag van € 2.591,91 vanaf 20 september 2002, althans de dag van de eis in reconventie, tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van het bevoegdheidsincident, alsmede de proceskosten in conventie en reconventie in eerste aanleg en het hoger beroep voorzover mogelijk met uitvoerbaar bij voorraad verklaring van deze proceskostenveroordeling.'' Bij memorie van antwoord is door Froconsur verweer gevoerd met als conclusie: ''[...] bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zo nodig onder aanvulling, dan wel verbetering van gronden, te bekrachtigen de door de rechtbank te Leeuwarden onder rolnr. 51910/HAZA 02-276 op 11 juni 2003 en 9 maart 2005 tussen haar als eiseres in conventie en appellante Macduff als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie gewezen vonnissen, onder veroordeling van appellante Macduff in de kosten van het hoger beroep.'' Voorts heeft Macduff een akte genomen en vervolgens heeft Froconsur een antwoordakte genomen. Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest. De grieven Macduff heeft tien grieven opgeworpen. De beoordeling Met betrekking tot de feiten 1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.17) van genoemd vonnis van 9 maart 2005 is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan. Met betrekking tot de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en de bevoegdheid van de rechtbank Leeuwarden. Grieven I en II 2. De grieven richten zich tegen het oordeel van de rechtbank in rechtsoverweging 2.2 van het incidenteel vonnis van 11 juni 2003, waarin de rechtbank Leeuwarden heeft geoordeeld bevoegd te zijn om van de vordering van Froconsur kennis te nemen op de grond van artikel 5 aanhef en sub 1 EEX-Verdrag. De rechtbank overwoog daartoe dat de verbintenis die Froconsur in de onderhavige procedure aan haar eis ten grondslag heeft gelegd, de betaling van de koopprijs door Macduff is; de rechtbank heeft geoordeeld dat deze betaling dient te geschieden ter plaatse waar de verkoper/crediteur Froconsur is gevestigd, i.c. Leeuwarden. 3. Het hof merkt op dat de rechtbank in rechtsoverweging 3 van het vonnis van 9 maart 2005 in aansluiting op rechtsoverweging 2.2 van het bestreden vonnis van 11 juni 2003 nog heeft overwogen dat de rechtbank Leeuwarden op grond van artikel 5 EEX-Verdrag het bevoegde gerecht is, omdat de plaats waar de koopovereenkomst moet worden uitgevoerd Leeuwarden is, nu de verkoper, die de meest kenmerkende prestatie moet leveren, in Leeuwarden gevestigd is. 3.1. Wat er zij van de juistheid van deze overweging gelet op de tekst van artikel 5 aanhef en sub 1 van het toepasselijke EEX-Verdrag, het hof gaat aan deze overweging van de rechtbank voorbij nu de rechtbank in het incidenteel vonnis van 11 juni 2003 voor de eerste aanleg reeds een eind had gemaakt aan het geschil omtrent de bevoegdheid, terwijl het hof deze bevoegdheid zelfstandig dient te onderzoeken. 4. Tussen partijen staat in hoger beroep vast dat de algemene voorwaarden van Froconsur, waarop deze zich in eerste aanleg heeft beroepen, in de onderhavige zaak toepassing missen. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en de bevoegdheid van de rechtbank Leeuwarden dienen te worden vastgesteld aan de hand van artikel 5 aanhef en sub 1 EEX-Verdrag, nu de inleidende dagvaarding is uitgebracht op 21 februari 2002. De bevoegdheidsregeling van de EEX-Vo, die in werking is getreden op 1 maart 2002, ziet immers slechts op na 1 maart 2002 ingestelde rechtsvorderingen. Het hof heeft voorts uit te gaan van de door de rechtbank onbestreden vaststelling dat de plaats waar de betaling van de koopprijs dient plaats te hebben, moet worden bepaald naar Nederlands recht. 5. Artikel 5 aanhef en sub 1 EEX-verdrag, voor zover hier van belang, luidt: De verweerder, die zijn woonplaats heeft op het grondgebied van een verdragsluitende Staat, kan in een andere verdragsluitende Staat voor de navolgende gerechten worden geroepen: 1. ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst: voor het gerecht van de plaats, waar de verbintenis, die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd;.. 5.1. Tussen partijen staat vast - verwezen wordt naar rechtsoverweging 2.8 van het vonnis van 9 maart 2005 - dat op alle facturen, waarvan de betaling wordt gevorderd, de navolgende gelijkluidende mededeling staat vermeld: Voor GBP bij Bank of America in Londen This invoice has been assigned to and purchased by De Lage Landen Finance B.V. in the currency of the invoice and whose receipt alone is valid. De Lage Landen account is 61777010 with the Bank of America NT & SA Londen E1 8DE. Please provide your payment order with the following details: 8838/relation number/ invoice number. Cheques, drafts and queries, if any, to De Lage Landen Trade Finance B.V., Postbus 415, 5600 AK Eindhoven, The Netherlands. Tel. 31-40-2338634, fax 31-40-2338631. We are obliged to mention outstanding invoices exceeding the due date to our credit company NCM. 5.2. Macduff beroept zich er op dat op grond van vorengenoemde mededelingen, die zij mede heeft verstaan als mededelingen aan haar van cessie van de vorderingen van Froconsur, zij gehouden was te betalen aan De Lage Landen op de genoemde bankrekening in Londen, zodat in de zin van artikel 5 aanhef en sub 1 EEX-verdrag de betaling diende plaats te vinden in Londen en dat daarom slechts een gerecht te Londen is aan te merken als het bevoegde gerecht onder deze bepaling, naast het gerecht van de woonplaats van Macduff onder artikel 2 EEX-Verdrag. 5.3. Macduff heeft in dit verband nog gesteld dat aan de in de mededelingen genoemde alternatieve betalingsmogelijkheid per cheque of wissel aan het kantoor van De Lage Landen in Eindhoven geen betekenis toekomt, omdat blijkens de eerdere door Froconsur aan Macduff gezonden orderbevestigingen betaling slechts "by banktransfer" dienden plaats te vinden. 5.4. Froconsur heeft gesteld dat naar Nederlands recht de betaling van de koopprijs dient te geschieden ter plaatse van de vestiging van de verkoper-crediteur, in de onderhavige zaak derhalve, onder de tussen partijen gesloten overeenkomsten van koop- en verkoop, te Leeuwarden waar Froconsur is gevestigd. Dit wordt volgens Froconsur niet anders door de op de facturen gestelde mededelingen. Froconsur stelt nog met betrekking tot deze mededelingen dat deze zijn gedaan niet op grond van cessie, maar in verband met de verpanding van haar vorderingen aan De Lage Landen. Deze mededelingen laten echter onverlet dat Froconsur - als pandgever - de inningsbevoegdheid kan uitoefenen met toestemming van De Lage Landen als pandhouder. Froconsur beroept zich er op dat aan haar bij brief van De Lage Landen van 16 januari 2003 (productie 1 bij conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident) de toestemming als vereist in artikel 3:246 lid 4 BW is gegeven om in en buiten rechte nakoming van Macduff te eisen en betalingen ten kantore van haar, Froconsur B.V., in ontvangst te nemen. 5.5. Macduff heeft bestreden dat er sprake was van verpanding van de vorderingen door Froconsur en heeft - zoals ook hiervoor al aangegeven - , zich beroepend op de op de tekst van de op de facturen gestelde mededelingen, gesteld dat er sprake is van cessie van de vorderingen. 6. Macduff heeft voorts in eerste aanleg, uitgaande van cessie van de vorderingen door Froconsur aan De Lage Landen, zich primair op het standpunt heeft gesteld dat Froconsur niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat zij na cessie niet langer gerechtigd was tot inning van de vorderingen. In hoger beroep heeft Macduff voorts aangevoerd dat ook de bij - ongedateerde - volmacht ( productie 3 bij conclusie van repliek) door De Lage Landen aan Froconsur verleende bevoegdheid tot inning van de vorderingen dit niet anders maakt, omdat deze volgens Macduff na het uitbrengen van de dagvaarding gegeven volmacht, niet met terugwerkende kracht het ontbreken van de vorderingsgerechtigheid kan repareren. 6.1. Voorts heeft Macduff aangevoerd dat - los van het vorenstaande - niet Froconsur B.V. als haar wederpartij moet worden aangemerkt, maar Froconsur Overseas B.V., die ook aan Macduff heeft gefactureerd. Macduff stelt dat de eveneens bij conclusie van repliek overgelegde - ongedateerde - volmacht ( productie 7 bij conclusie van repliek) van Froconsur Overseas B.V. aan Froconsur tot inning van de vorderingen dit niet anders maakt, omdat deze volgens Macduff na het uitbrengen van de dagvaarding gegeven volmacht niet met terugwerkende kracht het ontbreken van de vorderingsgerechtigheid kan repareren. 7. Nu het hof van oordeel is dat de vraag of de rechtbank Leeuwarden bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van Froconsur beantwoord dient te worden, voordat de ontvankelijkheid van Froconsur aan de orde komt, behandelt het hof eerst het beroep van Macduff op de onbevoegdheid van de rechtbank Leeuwarden. 8. Het hof is van oordeel dat in beginsel op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomsten van koop- en verkoop, bij gebreke aan een uitdrukkelijk overeengekomen plaats van betaling, de facturen voor de koopprijs op grond van artikel 6:116 lid 1 BW betaald dienen te worden te Leeuwarden als de plaats van vestiging van Froconsur als verkoper. Macduff beroept zich er op dat Froconsur gebruik heeft gemaakt van de haar toekomende bevoegdheid deze plaats van betaling eenzijdig te wijzigen door de hiervoor onder 5.1 genoemde vermelding op de facturen. 8.1. Het hof overweegt dat artikel 6:116 lid 2 BW de schuldeiser de bevoegdheid geeft om - eenzijdig - een andere plaats voor de betaling aan te wijzen in het land van de woonplaats van de schuldeiser op het tijdstip van de betaling of op het tijdstip van het ontstaan van de verbintenis. Hiermede is naar het oordeel van het hof gegeven de bevoegdheid van Froconsur om Eindhoven aan te wijzen als plaats van betaling door middel van cheque of wissel. 9. Het hof acht Froconsur echter ook gebonden aan de - alternatieve - aanwijzing bij girale betaling van de plaats van vestiging van de door haar aangewezen bank te Londen. Hierbij merkt het hof op dat blijkens de wetsgeschiedenis van artikel 6:114 (PG Boek 6 op artikel 6.1.9A.3 lid 1, p. 461) een schuldeiser zijn bank als plaats van betaling kan aanwijzen, waar de schuldenaar dan de betaling zal moeten verrichten. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat artikel 6:116 lid 2 B.W. als een bepaling van regelend recht moet worden aangemerkt en niets er zich tegen verzet dat, indien de debiteur daartegen geen bezwaar heeft, door de crediteur een andere plaats van betaling buiten zijn land van vestiging wordt aangewezen. Het hof gaat er hierbij voorts van uit dat het bepaalde in artikel 6:116 lid 2 B.W. dat een andere plaats van betaling door de schuldeiser kan worden aangewezen "in het land van de woonplaats van de schuldeiser" kennelijk is opgenomen ter bescherming van de schuldenaar, om deze niet op te zadelen met nieuwe buitenissige betaaladressen. In de onderhavige situatie is er echter sprake van dat het alternatieve betaaladres in Londen in het Verenigd Koninkrijk is, terwijl ook de schuldenaar Macduff zijn vestiging in het Verenigd Koninkrijk heeft. 9.1. Nu Froconsur dus (een bank te) Londen als de plaats van girale betaling heeft aangewezen en Macduff zulks kennelijk heeft aanvaard, is Froconsur aan deze aanwijzing gehouden. Hierbij doet niet ter zake dat Macduff om haar moverende redenen nog niet tot betaling van de betreffende facturen is overgegaan. Niet is gesteld of gebleken dat Froconsur ten tijde van het instellen van de vordering op deze aanwijzing was teruggekomen. 10. Het hof is van oordeel dat op grond van de aanwijzing op de facturen van Froconsur Eindhoven en Londen alternatief zijn aangewezen als de plaatsen, waar de betaling van de koopprijs zal dienen te geschieden. In verband hiermede dienen ingevolge artikel 5 aanhef en sub 1 EEX-Verdrag de gerechten waaronder Eindhoven en Londen vallen, aangemerkt te worden als de gerechten van de plaats waarvoor Macduff opgeroepen kan worden in aanvulling op het gerecht dat volgens artikel 2 EEX-Verdrag rechtsmacht en bevoegdheid toekomt. Dit wordt naar het oordeel van het hof niet anders doordat na het uitbrengen van de dagvaarding - zoals blijkt uit de bij conclusie van repliek overgelegde volmacht (zie ook hiervoor onder 6) - middels de conclusie van repliek - die is genomen na het incidentele vonnis van 11 juni 2003 - aan Macduff te kennen is gegeven dat Froconsur (wederom) bevoegd is tot inning van de vorderingen, nu daarmee niet met terugwerkende kracht de voor het in rechte aanhangig maken van de vorderingen aangewezen plaats(en) van betaling kan worden gewijzigd. 11. Macduff heeft nog gesteld dat onder de hiervoor genoemde vermeldingen op de facturen ook Eindhoven niet als plaats van betaling kan worden aangemerkt, nu Froconsur eerder op de orderbevestiging van 12 februari 2001 had aangegeven dat betalingen per 'bank transfer" dienden te geschieden. 11.1. Het hof gaat aan deze stelling van Macduff voorbij, omdat naar het oordeel van het hof, evenals een nieuwe plaats van betaling op de facturen rechtsgeldig kon worden aangewezen, ook de eerder aangegeven wijze van betaling door Froconsur mocht worden gewijzigd, zoals kennelijk is geschied met de vermelding op de factuur als hiervoor weergegeven in rechtsoverweging 5.1. 12. Het vorenstaande heeft ten gevolge dat het hof van oordeel is dat de rechtbank Leeuwarden alsnog onbevoegd dient te worden verklaard van de vorderingen van Froconsur kennis te nemen. it brengt met zich mee dat het hof evenmin toekomt aan de voorwaardelijk in eerste aanleg door Macduff ingestelde eis in reconventie, die Macduff mede in het hoger beroep heeft betrokken. De slotsom 13. De vonnissen waarvan beroep dienen te worden vernietigd. De rechtbank Leeuwarden zal onbevoegd worden verklaard van de vorderingen van Froconsur kennis te nemen. Froconsur zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties, het incident in eerste aanleg daarin begrepen (tarief V, in eerste aanleg 2,5 punten en in hoger beroep 1,5 punten). De beslissing Het gerechtshof: vernietigt de vonnissen waarvan beroep; en opnieuw rechtdoende: verklaart de rechtbank Leeuwarden onbevoegd om van de vorderingen van Froconsur kennis te nemen; veroordeelt Froconsur in de kosten van het geding in beide instanties en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van Macduff: in eerste aanleg op € 2.215,-- aan verschotten en € 3.552,50 aan salaris voor de toenmalige procureur, in hoger beroep op € 376,60 aan verschotten en € 3.948,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat; verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Aldus gewezen door mrs. Streppel, voorzitter, De Bock en Verschuur, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 30 september 2008 in bijzijn van de griffier.