Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF3933

Datum uitspraak2008-09-30
Datum gepubliceerd2008-10-01
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers107.000.261
Statusgepubliceerd


Indicatie

Voor wat de aansprakelijkheid van Havinga BV betreft met betrekking tot de kosten van verwijdering, afvoer en verwerking van de harde laag, verwijst het hof naar hetgeen dienaangaande is neergelegd in r.o. 12 van het tussenarrest d.d. 23 april 2008. Op het punt van de omvang van die kosten overweegt het hof het volgende. Havinga BV acht de door de deskundige berekende kosten ad € 25 per m3 (veel) te hoog, zulks onder verwijzing naar aanmerkelijk lagere bedragen zoals deze blijken uit productie 14 bij de akte van [appellant] in prima d.d. 18 februari 2004 alsmede productie 5 bij de akte van Havinga BV d.d. 17 maart 2004 (€ 9,25 per ton respectievelijk € 4,70 per ton). Nu het in het eerste geval evenwel gaat om een offerte terzake van transport van "mest", zulks naar aanleiding van een telefonisch verzoek van [appellant], terwijl het in het tweede geval gaat om (enkel) een prijsopgave voor het transport van een "mestkelderinhoud", terwijl gesteld noch gebleken is dat bij het inwinnen van deze offertes melding is gemaakt van het feit dat het gaat om de afvoer en verwerking van een qua samenstelling onbekende en niet wegzuigbare harde laag in een mestkelder, kan aan deze cijfers, in afwijking van de bevindingen van de deskundige, geen doorslaggevende betekenis worden toegekend.


Uitspraak

Arrest d.d. 30 september 2008 Zaaknummer 107.000.261 HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van: [appellant], wonende te [woonplaats appellant], appellant in het principaal en geïntimeerde in het incidenteel appel, in eerste aanleg: eiser, hierna te noemen: [appellant], advocaat: mr. A.H. Lanting, tegen Havinga Onroerend Goed B.V., gevestigd te Briltil, geïntimeerde in het principaal en appellante in het incidenteel appel, in eerste aanleg: gedaagde, hierna te noemen: Havinga BV, advocaat: mr. S.A. Roodhof. De inhoud van het tussenarrest d.d. 23 april 2008 wordt hier overgenomen. Het verdere procesverloop Partijen hebben ter rolle van 21 mei 2008 ieder een akte genomen, waarna zij beiden ter rolle van 18 juni 2008 opnieuw een akte hebben genomen. Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor arrest. De verdere beoordeling In het principaal appel: 1. Het hof stelt met partijen aan de hand van de overgelegde concept- en definitieve rapportages van de deskundige d.d. 3 oktober 2007 respectievelijk 8 februari 2008 vast dat deze rapportages inhoudelijk gelijkluidend zijn. 2. Met betrekking tot de door Havinga BV naar voren gebrachte formele bezwaren tegen de rapportage van de deskundige, overweegt het hof als volgt. Op de rapportage d.d. 3 oktober 2007 is duidelijk vermeld dat het hierbij gaat om een concept-rapport. Aan het slot van de rapportage heeft de deskundige aangegeven dat hij bereikbaar is voor vragen terwijl hij zich bereid verklaart met beide partijen alsnog de situatie ter plaatse op te nemen. 3. Een en ander kan redelijkerwijs niet anders worden begrepen dan dat de deskundige hiermee tot uitdrukking heeft gebracht dat de rapportage d.d. 3 oktober 2007 nog geen definitieve inhoud had verkregen, en dat het partijen vrij stond de deskundige te voorzien van op- of aanmerkingen naar aanleiding van de concept-rapportage. Gesteld noch gebleken is dat partijen van deze gelegenheid gebruik hebben gemaakt. Evenmin heeft een van partijen zich gewend tot de raadsheer-commissaris met procedurele op- of aanmerkingen naar aanleiding van de (concept-)rapportage. Anders dan Havinga BV kennelijk ingang wil doen vinden, kan aan een onderzoek door een deskundige niet de eis worden gesteld dat tevoren een bespreking dient plaats te vinden tussen de deskundige en beide procespartijen. Dientengevolge kan niet worden geoordeeld dat de rapportage zodanige tekortkomingen vertoont, dat zij daarmee niet voldoet aan de vereisten die gesteld moeten worden aan een deskundigenrapport. 4. Met betrekking tot de door Havinga BV gestelde toename van het volume van de harde laag in de mestkelders van [appellant] als gevolg van diens wijze van bedrijfsvoering, overweegt het hof als volgt. De volgens Havinga BV bestaande en aan [appellant] toe te rekenen toename berust overwegend op een vergelijking door Havinga BV tussen de verschillende gegevens die - al dan niet gebaseerd op schattingen, conclusies en stellingen van derden - hangende de procedure door partijen naar voren zijn gebracht, welke cijfers door het hof niet toereikend zijn bevonden om daarop een (definitief) oordeel te baseren, reden waarom het hof een deskundigenonderzoek noodzakelijk heeft geacht. Voorafgaand aan de benoeming van de deskundige, heeft geen van partijen voorgesteld om de deskundige (ook) de vraag voor te leggen of de harde laag wellicht in de loop der tijd is toegenomen door toedoen van [appellant]. Waar [appellant] in dit verband bij akte na het laatste interlocutoir het verschil tussen enerzijds de verschillende volumes die in de procedure naar voren zijn gekomen en anderzijds de bevindingen van de deskundige verklaart uit de nauwkeuriger werkwijze die de deskundige bij zijn onderzoek heeft uitgevoerd, en Havinga BV bij haar nadien genomen akten niet overtuigend heeft onderbouwd dat de vaststelling door de deskundige van het volume van de harde laag onjuist of onnauwkeurig is geweest, concludeert het hof dat de door Havinga BV gestelde en aan [appellant] toe te rekenen toename van de harde laag een toereikende grond ontbeert, zodat hieraan voorbijgegaan zal worden. Te meer nog nu ook Havinga BV in haar laatste berekeningen uitgaat van de vaststelling door de deskundige dat het volume van de harde laag 1800 m3 bedraagt, verenigt het hof zich dientengevolge met de bevindingen van de deskundige met betrekking tot het volume van de harde laag zoals deze uit de rapportage blijkt. 5. Voor wat de aansprakelijkheid van Havinga BV betreft met betrekking tot de kosten van verwijdering, afvoer en verwerking van de harde laag, verwijst het hof naar hetgeen dienaangaande is neergelegd in r.o. 12 van het tussenarrest d.d. 23 april 2008. Op het punt van de omvang van die kosten overweegt het hof het volgende. Havinga BV acht de door de deskundige berekende kosten ad € 25 per m3 (veel) te hoog, zulks onder verwijzing naar aanmerkelijk lagere bedragen zoals deze blijken uit productie 14 bij de akte van [appellant] in prima d.d. 18 februari 2004 alsmede productie 5 bij de akte van Havinga BV d.d. 17 maart 2004 (€ 9,25 per ton respectievelijk € 4,70 per ton). Nu het in het eerste geval evenwel gaat om een offerte terzake van transport van "mest", zulks naar aanleiding van een telefonisch verzoek van [appellant], terwijl het in het tweede geval gaat om (enkel) een prijsopgave voor het transport van een "mestkelderinhoud", terwijl gesteld noch gebleken is dat bij het inwinnen van deze offertes melding is gemaakt van het feit dat het gaat om de afvoer en verwerking van een qua samenstelling onbekende en niet wegzuigbare harde laag in een mestkelder, kan aan deze cijfers, in afwijking van de bevindingen van de deskundige, geen doorslaggevende betekenis worden toegekend. 6. De rapportage van de deskundige heeft er niet toe geleid dat [appellant] het in de memorie van grieven vermelde volume van de harde laag van 1367,5 m3 bij wege van vermeerdering van eis heeft aangepast. Aansluitend op r.o. 13 van het tussenarrest d.d. 23 april 2008 overweegt het hof thans definitief dat - waar immers de deskundige in zijn rapportage heeft aangegeven dat hij een harde niet wegzuigbare laag in de kelders heeft aangetroffen met een volume van 1800 m3 - op de (financiële) uitkomsten van het deskundigenonderzoek steeds een correctie dient te worden toegepast van 1367,5/1800. 7. Mitsdien acht het hof aan [appellant] de volgende bedragen toewijsbaar: met betrekking tot het schoonspuiten van alle putten: 1367,5/1800 x € 6800,-- = € 5.166,11 met betrekking tot transportkosten: 1367,5/1800 x € 800 = € 607,78 met betrekking tot de kosten van afvoer: 1367,5/1800 x € 50.000 = € 37.986,11; tezamen mitsdien het bedrag van € 43.760,--. De slotsom in het principaal en incidenteel appel: 8. Met betrekking tot de grieven I en II in het principaal appel, merkt het hof op dat reeds in het tussenarrest d.d. 23 april 2008 is geoordeeld dat deze grieven falen. Ook was in het tussenarrest d.d. 12 april 2006 al bepaald dat grief III in het principaal appel doel mist, en hetzelfde geldt met betrekking tot grief VII in het principaal appel. 9. Voor zover [appellant] met de grieven IV t/m VI in het principaal appel heeft betoogd dat hem door de rechtbank een te gering bedrag is toegewezen wegens de kosten van verwijdering c.a. van de harde laag in zijn mestkelders, treffen de grieven doel en dient het beroepen vonnis in zoverre te worden vernietigd. Evenwel kan te dezer zake niet meer worden toegewezen dan het hierboven reeds genoemde bedrag van € 43.760,-- in hoofdsom. 10. Voor het overige worden de beslissingen van de rechtbank niet aangevallen in enige grief, zodat zij overeenkomstig hetgeen is bepaald in r.o. 38 van het tussenarrest d.d. 12 april 2006 buiten de rechtsstrijd in hoger beroep vallen. Ter voorkoming van mogelijke verwarring bij de executie zal het hof de niet te vernietigen onderdelen van het vonnis van de rechtbank in het hieronder te geven dictum expliciet bekrachtigen. 11. Nu [appellant] als de in het principaal appel overwegend in het ongelijk gestelde partij dient te worden aangemerkt, zal hij in de kosten daarvan worden verwezen (met inbegrip van de kosten van het deskundigenonderzoek; voor wat het liquidatietarief betreft: 4 punten in tarief IV). 12. In het tussenarrest d.d. 12 april 2006 was reeds beslist dat alle grieven in het incidenteel appel falen. Mitsdien zal het incidenteel appel worden verworpen, onder veroordeling van Havinga BV in de kosten daarvan (1 punt in tarief IV x 0,5), uitvoerbaar bij voorraad. 13. Hetgeen partijen voorts nog te berde hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds vervat dan wel als niet beslissend voor de uitkomst van deze procedure, buiten bespreking blijven. De beslissing Het gerechtshof: In het principaal appel: vernietigt het vonnis d.d. 14 juli 2004 in de hoofdzaak in conventie, voorzover in punt 1 van het dictum daarvan ligt besloten dat aan [appellant] is toegewezen het bedrag van € 28.895,-- in hoofdsom (€ 30.800,87 minus € 1.905,87) alsmede Havinga BV is veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over genoemde hoofdsom; en opnieuw rechtdoende: veroordeelt Havinga BV om aan [appellant] te betalen in hoofdsom € 43.760,-- (zegge drieënveertigduizend zevenhonderdzestig Euro); bekrachtigt daarnaast de veroordeling van Havinga BV om aan [appellant] te betalen de somma van € 1.905,87; veroordeelt Havinga BV tot betaling aan [appellant] van de wettelijke rente over het bedrag van € 43.760,-- vanaf 14 juli 2004 tot aan de dag van algehele voldoening; bekrachtigt voorts de veroordeling van Havinga BV tot betaling aan [appellant] van de wettelijke rente over de somma van € 1.905,87 met ingang van 18 maart 2002 tot aan de dag van algehele voldoening; wijst af hetgeen [appellant] meer of anders heeft gevorderd; bekrachtigt de kostenveroordeling in prima in de hoofdzaak in conventie; veroordeelt [appellant] in de kosten van het principaal appel, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Havinga BV te begroten op € 288,-- aan verschotten en € 6.524,-- voor salaris; In het incidenteel appel: verwerpt het beroep; veroordeelt Havinga BV in de kosten van het incidenteel appel, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant] te begroten op nihil aan verschotten en € 815,50 aan geliquideerd salaris voor de advocaat, en verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Aldus gewezen door mrs. Knijp, voorzitter, Janse en Telman, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 30 september 2008 in bijzijn van de griffier.