Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF3920

Datum uitspraak2008-11-21
Datum gepubliceerd2008-11-21
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers08/02111
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geschil over ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing (81 RO).


Conclusie anoniem

08/02111 Mr L. Strikwerda Parket, 26 sept. 2008 conclusie inzake 1. [Verzoeker 1] 2. [Verzoekster 2] tegen Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht Edelhoogachtbaar College, 1. Het tijdig door verzoekers tot cassatie, hierna: de ouders, ingestelde cassatieberoep is gericht tegen de beschikking van het gerechtshof te Amsterdam van 13 mei 2008, waarbij het hof op het hoger beroep van de ouders heeft bekrachtigd de beschikkingen van de rechtbank Utrecht d.d. 21 januari 2008, waarbij op verzoek van thans verweerster in cassatie, hierna: Bureau Jeugdzorg, de termijn waarvoor de minderjarige zoon van de ouders, hierna: [de zoon], onder toezicht van Bureau Jeugdzorg is gesteld, heeft verlengd met één jaar, met ingang van 23 januari 2008, en de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de zoon] heeft verlengd met ingang van 23 januari 2008 voor de tijd van twaalf maanden. 2. Het cassatieberoep berust op één middel. Het middel kan naar mijn oordeel niet tot cassatie leiden en noopt niet tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zodat de Hoge Raad de klachten kan verwerpen met toepassing van art. 81 RO. De zaak komt daarom in aanmerking voor een verkorte conclusie. 3. Het middel behelst, als ik het goed zie, twee klachten. 4. De eerste klacht komt op tegen het oordeel van het hof dat de gronden voor ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. 5. Voor zover deze klacht ertoe strekt te betogen dat het hof met zijn oordeel art. 8 EVRM, art. 2 Eerste Protocol bij het EVRM, art. 1:254 lid 1 BW en art. 1:261 BW heeft geschonden, kan zij niet tot cassatie leiden. De klacht voldoet niet aan de eisen die ingevolge art. 426a lid 2 Rv gelden voor een cassatieklacht, nu in het geheel niet wordt aangegeven in welk opzicht en waarom het hof de genoemde verdrags- en wetsartikelen zou hebben geschonden. 6. Ook voor zover de klacht inhoudt dat 's hofs oordeel onbegrijpelijk of anderszins gebrekkig gemotiveerd is, voldoet de klacht niet aan de eisen die ingevolge art. 426a lid 2 Rv gelden voor een cassatieklacht, aangezien de klacht niet aangeeft waarom het hof is tekortgeschoten in zijn motiveringsplicht. De klacht vraagt in feite om een hernieuwde beoordeling en waardering van in de feitelijke instanties door de ouders gestelde feiten en omstandigheden. Daarvoor is in cassatie echter geen plaats. 7. De tweede klacht is kennelijk gericht tegen de afwijzing door het hof van het namens de ouders ter zitting gedane verzoek de machtiging tot uithuisplaatsing slechts te verlengen tot en met het einde van het schooljaar. De tegen die afwijzing gerichte klacht begrijp ik zo dat het hof zijn beslissing onbegrijpelijk zou hebben gemotiveerd, nu het hof heeft overwogen dat in de volgende fase van de behandeling zal blijken of [de zoon] daadwerkelijk in staat is het door hem geleerde zelfstandig in de praktijk toe te passen, terwijl het - aldus de klacht - voor [de zoon] slechts mogelijk is het door hem geleerde zelfstandig in de praktijk toe te passen als hij naar huis mag terugkeren. 8. Het Hof heeft overwogen dat de positieve ontwikkelingen van [de zoon] nog erg pril zijn en dat in de volgende fase van zijn behandeling [de zoon] meer verantwoordelijkheden zal krijgen en zijn bewegingsvrijheid zal worden uitgebreid. Op grond van deze overwegingen is niet onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat in de volgende fase van de behandeling zal (moeten) blijken of [de zoon] daadwerkelijk in staat is het door hem geleerde in de praktijk toe te passen en het door de klacht bedoelde verzoek van de ouders heeft afgewezen. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,


Uitspraak

21 november 2008 Eerste Kamer 08/02111 EV/AS Hoge Raad der Nederlanden Beschikking in de zaak van: 1. [Verzoeker 1], 2. [Verzoekster 2], beiden wonende te [woonplaats], VERZOEKERS tot cassatie, advocaat: mr. M.A.R. Schuckink Kool, t e g e n STICHTING BUREAU JEUGDZORG UTRECHT, gevestigd te Utrecht, VERWEERSTER in cassatie, niet verschenen. Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de ouders en Bureau Jeugdzorg. 1. Het geding in feitelijke instanties Met een op 23 november 2007 ter griffie van de rechtbank Utrecht ingediend verzoekschrift heeft Bureau Jeugdzorg zich tot de kinderrechter gewend met het verzoek, kort gezegd, tot verlenging van de ondertoezichtstelling en van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de zoon], de minderjarige zoon van de ouders. De ouders hebben het verzoek ter zitting bestreden. De kinderrechter heeft bij separate beschikkingen van 21 januari 2008 de ondertoezichtstelling van [de zoon] vanaf 23 januari 2008 verlengd met 1 jaar en de uithuisplaatsing vanaf 23 januari 2008 verlengd met 12 maanden. Tegen deze beschikkingen hebben de ouders hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. Bij beschikking van 13 mei 2008 heeft het hof de beschikkingen van 21 januari 2008 van de kinderrechter bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen. De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht. 2. Het geding in cassatie Tegen de beschikking van het hof hebben de ouders beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. Bureau Jeugdzorg heeft geen verweerschrift ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO. 3. Beoordeling van het middel De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. 4. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep. Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 21 november 2008.