
Jurisprudentie
BF3908
Datum uitspraak2008-10-01
Datum gepubliceerd2008-10-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801432/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200801432/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 13 september 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: het college) een verzoek van [verzoekster] om toekenning van een gehandicaptenparkeerplaats bij haar woonadres afgewezen.
Uitspraak
200801432/1.
Datum uitspraak: 1 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/1250 van de rechtbank Utrecht van 10 januari 2008 in het geding tussen:
[verzoekster]
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 september 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: het college) een verzoek van [verzoekster] om toekenning van een gehandicaptenparkeerplaats bij haar woonadres afgewezen.
Bij besluit van 6 april 2007 heeft het college, voor zover van belang, het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 januari 2008, verzonden op 16 januari 2008, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 april 2007 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 februari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 5 maart 2008.
[verzoekster] heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 september 2008, waar het college, vertegenwoordigd door M. Akkersdijk, werkzaam bij de gemeente Utrecht, en [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. W.G.L. Burgers, advocaat te Utrecht, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Volgens de "Richtlijnen Gehandicapten Parkeerfaciliteiten" van 8 maart 1999 (hierna: de Richtlijnen) en de "Nota Gehandicapten Parkeerbeleid" van dezelfde datum (hierna: de Nota) komt, voor zover thans van belang, een (auto)passagier in aanmerking voor een gehandicaptenparkeerplaats bij zijn huis indien hij zich over een afstand van niet meer dan 15 meter lopend kan verplaatsen en niet alleen kan worden achtergelaten in of bij het huis gedurende de periode dat de autobestuurder de auto ophaalt of wegzet.
2.2. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit heeft het college de aanvraag van [verzoekster] om ten behoeve van haarzelf als passagier de gehandicaptenparkeerplaats in de nabijheid van haar woning te verlengen, afgewezen, omdat zij beschikt over een loopvermogen van meer dan 15 meter. Het college heeft dit besluit genomen met toepassing van wat in de Nota en de Richtlijnen staat. Verder heeft het zich gebaseerd op het door de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst afgegeven medisch advies van 31 augustus 2006, zoals aangevuld bij brieven van 16 november 2006 en 20 februari 2007 (hierna: het medisch advies).
2.3. De rechtbank heeft overwogen dat het college de afwijzing van de gehandicaptenparkeerplaats van [verzoekster] bij haar woonadres onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en heeft nagelaten de betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. Zij heeft daarbij de omstandigheden dat in 1994 een gehandicaptenparkeerplaats is toegekend, dat daarvan geen medische gegevens meer bewaard zijn, dat de keuringsarts in het medisch advies lijkt te suggereren dat de belastbaarheid van [verzoekster] niet is gewijzigd ten opzichte van haar belastbaarheid in 1994, dat de cardioloog in zijn brief van 10 mei 2007 aangeeft dat [verzoekster] minder kan lopen dan 15 meter en dat de keuringsarts in haar reactie van 19 juli 2007 daarop heeft geschreven dat uitgaande van de beperkte informatie van de cardioloog een medische indicatie bestaat voor het toekennen van een gehandicaptenparkeerplaats, betrokken.
Ten aanzien van de brief van de cardioloog van 1 november 2007, waarin wordt gesteld dat [verzoekster] een maximale loopafstand heeft van minder dan 50 meter, neemt de rechtbank aan dat het hier gaat om een kennelijke verschrijving.
2.4. Het college heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte tot deze overwegingen is gekomen. Het stelt zich, kort samengevat, op het standpunt dat de voorbereiding op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat de rechtbank een onjuiste interpretatie heeft gegeven aan het medisch advies, de brief van de cardioloog van 1 november 2007 en de reactie van de keuringsarts van 19 juli 2007 op de brief van de cardioloog van 10 mei 2007.
2.5. [verzoekster] beschikt sinds 1994 over een gehandicaptenparkeerplaats voor een passagier. Het dossier van de toen verrichte medische keuring is niet meer voorhanden, zodat niet kan worden vergeleken in hoeverre de fysieke omstandigheden van [verzoekster] sindsdien zijn gewijzigd. Het beleid van het college met betrekking tot de toekenning van gehandicaptenparkeerplaatsen voor een passagier is ten aanzien van het vereiste van de maximale loopafstand van minder dan 15 meter sinds 1994 niet gewijzigd.
In het medische advies staat, voor zover thans van belang, dat geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden en dat recent verkregen informatie van de huisarts en de cardioloog aangeeft dat de mate van belastbaarheid niet zodanig is verminderd dat er een indicatie is voor een parkeerpaal (lees: gehandicaptenparkeerplaats). Verder staat er dat het loopvermogen is beperkt tot maximaal ongeveer 100 meter of minder maar meer dan 15 meter.
De recent verkregen informatie waaraan in het medisch advies wordt gerefereerd, bestaat uit een brief van de huisarts van 27 juli 2006, waarin voor recente informatie wordt verwezen naar de cardioloog en de longarts en waarin een bericht uit 2005 van de longarts over een longontsteking met mogelijke abcesvorming is opgenomen, en de brief van de cardioloog van 28 september 2006, waarin staat dat [verzoekster] cardiaal en pulmonaal beperkt is. Over het loopvermogen van [verzoekster] heeft de cardioloog in deze brief geen uitspraak gedaan. De keuringsarts heeft zich bij de vaststelling daarvan gebaseerd op eigen waarneming en de verklaring van [verzoekster] dat zij zich buitenshuis niet met een rolstoel verplaatst. Vaststaat dat een looptest niet heeft plaatsgevonden. Gelet op de omstandigheden dat het gaat om de verlenging van een in 1994 toegekende gehandicaptenparkeerplaats, de gestelde verslechtering in de fysieke conditie van [verzoekster] en het ongewijzigde beleid ten aanzien van de maximale loopafstand van minder dan 15 meter, is de Afdeling van oordeel dat de keuringsarts in dit geval onvoldoende informatie heeft vergaard om een conclusie over het loopvermogen van [verzoekster] te kunnen dragen en dat het college zich niet op basis van het medisch advies op het standpunt heeft kunnen stellen dat [verzoekster] beschikt over een loopvermogen van meer dan 15 meter. Het college heeft de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van de door [verzoekster] gevraagde gehandicaptenparkeerplaats bij haar woonadres derhalve onvoldoende zorgvuldig voorbereid en gemotiveerd. De rechtbank is terecht, zij het gedeeltelijk op andere gronden, tot dezelfde conclusie gekomen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Het college dient opnieuw op het bezwaar van [verzoekster] te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
2.7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Utrecht tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Utrecht aan [verzoekster] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. bepaalt dat van de gemeente Utrecht een griffierecht van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Tuyll van Serooskerken
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2008
290.