
Jurisprudentie
BF3907
Datum uitspraak2008-10-01
Datum gepubliceerd2008-10-01
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800846/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-01
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800846/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 28 juli 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Vught (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] bouwvergunning verleend voor het oprichten van een hotel op het perceel [locatie] te Vught (hierna: het perceel).
Uitspraak
200800846/1.
Datum uitspraak: 1 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting Vughts Landschap, gevestigd te Vught,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak nrs. 06/3578, 06/3552 en 06/3561 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 21 december 2007 in het geding tussen:
1. Fietsersbond, afdeling 's-Hertogenbosch/Vught, gevestigd te Vught,
2. de stichting Stichting Vughts Landschap,
3. [wederpartij sub 3], wonend te [woonplaats]
en
het college van burgemeester en wethouders van Vught.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 juli 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Vught (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] bouwvergunning verleend voor het oprichten van een hotel op het perceel [locatie] te Vught (hierna: het perceel).
Bij besluit van 23 mei 2006 heeft het college het daartegen door de stichting Stichting Vughts Landschap (hierna: SVL) gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 28 juli 2005 herroepen en vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een hotel op het perceel.
Bij uitspraak van 21 december 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door onder meer SVL ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft SVL bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 28 februari 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
SVL heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 september 2008, waar SVL, vertegenwoordigd door [voorzitter], en [lid van het bestuur], en het college, vertegenwoordigd door D.N. Bastin, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een hotel aan de recreatieplas de IJzeren Man in Vught.
2.2. Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, voor zover thans van belang, mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien:
(…)
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a.
2.3. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De IJzeren Man" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Horeca".
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de gronden die op de plankaart als "Horeca" zijn aangegeven bestemd voor de uitoefening van een horecabedrijf (café, restaurant, hotel), het treffen van parkeervoorzieningen voor de opvang van de eigen parkeerbehoefte, de aanleg van een wandelpad, en, voor zover dit met een aanduiding is aangegeven, voor een fietspad.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, zijn op of in de als zodanig bestemde gronden uitsluitend gebouwen toegestaan ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:
(…)
b. het bebouwingspercentage niet meer mag bedragen dan op de plankaart is aangegeven;
c. de goothoogte van gebouwen niet meer dan 6,6 m en de nokhoogte niet meer dan 11 m mag bedragen.
Ingevolge artikel 12, aanhef en eerste lid, zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van de voorschriften van het plan tot een maximum van 10% van de in het plan voorgeschreven maten voor gebouwen, mits de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
2.4. SVL betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met de op het perceel rustende bestemming. Daartoe voert zij aan dat uit de brief van [vergunninghoudster] van 21 september 2005 en uit de maatvoering van de kamers blijkt dat beoogd wordt te voorzien in (semi-) permanente verblijven, hetgeen in strijd is met de op het perceel rustende bestemming "Horeca".
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 juli 2005 in zaak nr. 200409527/1), moet bij toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, doch mede of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt opgericht. Het concrete, beoogde gebruik van het bouwwerk vormt op voorhand een reden om bouwvergunning te weigeren, indien op grond van de bouwkundige inrichting of anderszins redelijkerwijs valt aan te nemen dat dit gebruik uitsluitend of mede betrekking heeft op andere doeleinden dan die, waarin de bestemming voorziet.
Uit de aan de bouwvergunning ten grondslag liggende bouwaanvraag blijkt dat bouwvergunning is verzocht voor het oprichten van een hotel. In de aanvraag zijn geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat beoogd wordt te voorzien in (semi-)permanente verblijven. Anders dan SVL betoogt, kan deze bedoeling niet uit de maatvoering van de kamers worden afgeleid. Ook de brief van [vergunninghoudster] van 21 september 2005 geeft daartoe geen aanleiding, nu in deze brief slechts de wens is geuit om (semi-)permanente verblijven tot de mogelijkheden te laten behoren en het college daarop bij brief van 18 oktober 2005 afwijzend heeft gereageerd. De rechtbank heeft dan ook terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het bouwplan voor andere doeleinden zal worden gebruikt dan die waarin de bestemming voorziet. Zoals het college ter zitting in hoger beroep ook heeft gesteld, is het een kwestie van handhaving, indien mocht blijken dat het hotel voor andere doeleinden wordt gebruikt dan die waarin de bestemming voorziet.
2.5. Het betoog van SVL dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan in strijd is met het bebouwingspercentage als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder b, van de planvoorschriften, slaagt evenmin. Bij Koninklijk besluit van 11 december 1996, nr. 96.006196, heeft de Kroon goedkeuring onthouden aan het op de plankaart aangegeven bebouwingspercentage van 50%.
Vaststaat dat de raad van de gemeente Vught niet heeft voldaan aan de uit artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) voortvloeiende verplichting om een nieuw plan vast te stellen. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, betekent dit dat op grond van de planvoorschriften geen beperking geldt wat betreft het bebouwingspercentage voor het betreffende plandeel met de bestemming "Horeca".
Anders dan SVL betoogt, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat bij het ontbreken van een bebouwingspercentage geen bebouwing mag plaatsvinden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 oktober 1996 in zaak nr. H01.96.0370; aangehecht) kan, indien uit de plankaart, het renvooi en de overgebleven planvoorschriften met voldoende stelligheid een bepaalde bouwmogelijkheid kan worden afgeleid, een bouwvergunning om overeenkomstig die mogelijkheid te bouwen niet worden geweigerd met een beroep op nadere vereisten in planvoorschriften die weliswaar door de raad van de gemeente zijn vastgesteld, doch bij gebreke van goedkeuring niet in werking zijn getreden. In zulk een geval zijn de buiten goedkeuring gelaten voorschriften niet bepalend voor het bestaan van de bouwmogelijkheid. De grondslag voor vergunningverlening behoeft dan niet eerst te worden gelegd door middel van nadere besluitvorming in het kader van de WRO.
2.6. SVL betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd was om met toepassing van artikel 12, eerste lid, van de planvoorschriften vrijstelling te verlenen, omdat de nokhoogte van het bouwplan hoger is dan 12,10 m. Volgens SVL is het college bij het meten van de hoogte van het bouwplan ten onrechte uitgegaan van de kruin van de Boslaan.
2.6.1. Ingevolge artikel 2, aanhef en onder d, van de planvoorschriften wordt de hoogte/nokhoogte van gebouwen als volgt gemeten: van het hoogste punt der gebouwen tot aan de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse vanwaar die gebouwen voornamelijk toegankelijk zijn, dan wel tot aan de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein, indien de eerstgenoemde hoogte meer dan 0,2 m boven of onder laatstgenoemde hoogte gelegen is.
2.6.2. Ter zitting is gebleken dat het hotel uitsluitend toegankelijk zal worden vanaf het verlengde van de Loonsebaan. Dit gedeelte is thans een dichtgegroeid zandpad, maar zal ten behoeve van het bouwplan worden geasfalteerd en de toegangsweg vormen naar het hotel. Nu ingevolge artikel 2, aanhef en onder d, van de planvoorschriften gemeten moet worden van de kruin van de weg ter plaatse vanwaar de gebouwen voornamelijk toegankelijk zijn, had het college bij het meten van de hoogte van het bouwplan moeten uitgaan van de kruin van het verlengde van de Loonsebaan. Vaststaat dat het college bij het meten is uitgegaan van de kruin van de Boslaan. De kruin van deze weg ligt thans echter hoger dan de kruin van het verlengde van de Loonsebaan. Nu ter zitting is gebleken dat het college niet heeft onderzocht of en hoeveel het verlengde van de Loonsebaan zal worden verhoogd, staat niet vast dat het college bij het meten van de hoogte van het bouwplan van het juiste peil is uitgegaan. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
2.7. Aan het betoog van SVL dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college bij het verlenen van de vrijstelling ten onrechte geen rekening heeft gehouden met omstandigheid dat het gebied waarin het perceel is gelegen op grond van het streekplan "Brabant in Balans" is aangewezen als Regionale natuur- en landschapseenheid met als specifieke aanduiding GHS-natuur en in het gemeentelijk groenbeleidsplan is aangemerkt als bos- en natuurgebied dat behoort tot het structuurbepalend groen van de gemeente Vught, komt de Afdeling, nu het bestreden besluit om voormelde reden vanwege de verleende vrijstelling moet worden vernietigd, niet toe.
2.8. SVL betoogt ten slotte dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college de adviezen van de welstandscommissie van de gemeente Vught (hierna: de welstandscommissie) van 19 april 2005 en 18 oktober 2005 aan zijn besluit van 23 mei 2006 ten grondslag heeft mogen leggen. Daartoe wijst zij op de door haar overgelegde adviezen van de Welstandszorg Noord-Brabant van 26 september 2005 en 19 februari 2008, waaruit volgens SVL blijkt dat het bouwplan niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
2.8.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 maart 2006 in zaak nr. 200506325/1), mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is slechts anders indien het advies van de welstandscommissie naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen.
Welstandszorg Noord-Brabant heeft zich in haar advies van 26 september 2005 op het standpunt gesteld dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, omdat door het bouwplan het huidige beeld van de recreatieplas de IJzeren Man ingrijpend zal worden gewijzigd, hetgeen in strijd is met de van toepassing zijnde welstandsnota. Daarnaast is Welstandszorg Noord-Brabant van mening dat het bouwplan qua vormgeving, situering en omvang niet of nauwelijks refereert aan de historische situatie en evenmin aan de karakteristiek van het vroegere gebouw dat op het perceel stond of aan het karakter van de directe omgeving.
Het college heeft de welstandscommissie om een reactie op het advies van Welstandszorg Noord-Brabant gevraagd. Bij brief van 18 oktober 2005 heeft de welstandscommissie zich op het standpunt gesteld dat binnen de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, het bouwplan het meest haalbare benadert met betrekking tot de authenticiteit daarvan en de invloed op de omgeving. Met dit advies, waarachter het college zich heeft geschaard, heeft het college gemotiveerd waarom het achter het positieve advies van de welstandscommissie van 19 april 2005 blijft staan. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, bestaat geen grond voor het oordeel dat de welstandscommissie haar adviezen onzorgvuldig heeft voorbereid of dat de adviezen zodanige onvolkomenheden bevatten dat het college deze niet aan zijn besluit op bezwaar ten grondslag heeft mogen leggen.
Ook in het door SVL in hoger beroep ingebrachte advies van 19 februari 2008 van Welstandszorg Noord-Brabant ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college de welstandsadviezen niet aan zijn besluit van 23 mei 2006 ten grondslag heeft mogen leggen, nu dit advies de door het bestemmingsplan geboden mogelijkheden miskent.
Het betoog faalt.
2.9. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het beroep van SVL ongegrond is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van SVL tegen het besluit van 23 mei 2006 alsnog gegrond verklaren. Dit besluit komt eveneens voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Het college dient opnieuw op de bezwaren te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
2.10. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 21 december 2007 in zaak nrs. 06/3578, 06/3552 en 06/3561, voor zover daarbij het beroep van SVL ongegrond is verklaard;
III. verklaart het door SVL bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van 23 mei 2006, kenmerk Ruimte/MK/126325;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Vught tot vergoeding van bij SVL in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 683,21 (zegge: zeshonderddrieëntachtig euro en éénentwintig eurocent), waarvan een bedrag van
€ 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Vught aan SVL onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de gemeente Vught aan SVL het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 709,00 (zegge: zevenhonderdnegen euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. C.W. Mouton, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Soede
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2008
270-531.