
Jurisprudentie
BF3896
Datum uitspraak2008-10-01
Datum gepubliceerd2008-10-01
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200709171/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-01
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200709171/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 12 september 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een reguliere bouwvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van een woonhuis op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Uitspraak
200709171/1.
Datum uitspraak: 1 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/3292 en 07/3293 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 november 2007 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 september 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een reguliere bouwvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van een woonhuis op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 28 augustus 2007 heeft het college het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 november 2007, verzonden op 28 november 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) in de bodemzaak het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 december 2007, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 september 2008, waar [appellante], vertegenwoordigd door [adviseur] en [zoon], en het college, vertegenwoordigd door mr. H.G.W. van Heugten, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [vergunninghouder] als belanghebbende gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan voorziet in het veranderen en vergroten van een woning op het perceel. [vergunninghouder] zal na realisatie van het bouwplan de woning tezamen met zijn echtgenote en zijn schoonouders, van wie één fysieke beperkingen heeft, betrekken, teneinde zo een vorm van mantelzorg mogelijk te maken. Het bouwplan is gesitueerd tegen de erfgrens met het perceel van [appellante].
2.2. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet mag slechts en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
2.3. Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Borkel en Schaft" (hierna: het bestemmingsplan) rusten op het perceel de bestemmingen "Woningen in de klasse E (eengezinshuizen)"en "Tuin II".
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de als "Woningen in de klasse E (eengezinshuizen)" aangewezen gronden bestemd voor eengezinshuizen, met de daarbij behorende bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Ingevolge het tweede lid, onder A, mogen deze gronden uitsluitend worden bebouwd, voor zover thans van belang,:
a. met eengezinshuizen als hoofdgebouwen, zulks met inachtneming van het bepaalde onder 3;
b. met aanbouwen aan de achter- en/of zijgevels van de eengezinshuizen.
Ingevolge het derde lid, onder A, moeten de eengezinshuizen worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen, voor zover thans van belang,:
c. de afstand van het einde van een bouwblok tot elke zijdelingse perceelsgrens bedraagt, voor zover thans van belang, vier meter.
Ingevolge artikel Tuin II, eerste lid, van de "Administratieve herziening I van bestemmings- en uitwerkingsplannen met betrekking tot bijgebouwen" (hierna: de herziening") zijn de voor "Tuin II" aangewezen gronden bestemd voor tuinen.
Ingevolge het tweede lid zijn op deze gronden uitsluitend bouwwerken en werken geen bouwwerken zijnde toegestaan behorende bij hoofdgebouwen op de aangrenzende bestemming, zulks met inachtneming van het bepaalde in lid 3 en 4. De bouwwerken mogen geen zelfstandige woning vormen.
Ingevolge het derde lid gelden voor de bouw van aanbouwen en vrijstaande bijgebouwen de navolgende bepalingen, voor zover thans van belang,:
b. de minimum afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt bij aanbouwen op een bouwperceel met een breedte van 18 meter of meer, vier meter aan één zijde.
Ingevolge artikel I van de herziening wordt onder woning verstaan: een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
Ingevolge artikel I van de herziening wordt onder hoofdgebouw verstaan: een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
Ingevolge artikel I van de herziening wordt onder aanbouw verstaan: een met een hoofdgebouw verbonden ruimte, die ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en als zodanig qua verschijningsvorm afwijkt van de bouwmassa van het hoofdgebouw.
2.4. Het betoog van [appellante] dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de aan de bouwvergunning ten grondslag liggende bouwtekeningen een onjuiste weergave geven van de werkelijkheid, nu daarop de badkamer ontbreekt alsmede het uitstekende dak van het achterliggende gedeelte van het bouwplan, faalt. Op de bouwtekening van het vooraanzicht van de voorgevel van het bouwplan is het dak niet ingetekend, omdat deze zich niet in de voorgevel bevindt. Daarnaast is het een kwestie van handhaving, indien mocht blijken dat van de verleende bouwvergunning is afgeweken.
2.5. [appellante] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Daartoe voert zij aan dat het bouwplan voorziet in een vergroting van het hoofdgebouw. Van een aanbouw is volgens haar geen sprake. Volgens
[appellante] is de afstand van vier meter tot de zijdelingse perceelsgrens niet in acht genomen, zodat het bouwplan in strijd is met artikel 15, derde lid, onder A, onderdeel c, van de planvoorschriften. Daarnaast betoogt zij dat het bouwplan voorziet in een gebouw dat zal gaan dienen voor de huisvesting van twee huishoudens, zodat het bouwplan in strijd is met de bestemming "Woningen in de klasse E (eengezinshuizen)" en met het planvoorschrift dat de bouwwerken geen zelfstandige woning mogen vormen.
2.5.1. Een deel van het bouwplan bestaat uit een vergroting van de keuken (verblijfsruimte C), een toilet, een douche en een deel van de verkeersruimte. Deze ruimten zijn voorzien van een schuin dakvlak, welk dakvlak in het verlengde ligt van één van de dakvlakken van de bestaande woning, met dien verstande dat het dakvlak van de bestaande woning een steilere hellingshoek heeft. De voorzieningenrechter heeft met juistheid overwogen dat het college er bij de berekening van het bouwvolume terecht vanuit is gegaan dat dit deel van het bouwplan, gelet op de functie en de architectonische vormgeving, opgaat in de als hoofdgebouw aan te merken woning en daarmee onderdeel wordt van dat hoofdgebouw.
Voorts is de voorzieningenrechter terecht tot de conclusie gekomen dat het college de overige gedeelten van het bouwplan, bestaande uit een stallingsruimte, twee verblijfsruimten en een toilet, niet ten onrechte heeft aangemerkt als aanbouw als bedoeld in artikel I van de herziening, nu deze gedeelten in bouwkundig opzicht van het hoofdgebouw zijn te onderscheiden en daaraan ondergeschikt zijn. Deze gedeelten van het bouwplan verschillen in hoogte van de als hoofdgebouw aan te merken woning. De verbinding tussen deze gedeelten en de als hoofdgebouw aan te merken woning wordt gevormd door een stallingsruimte en een verkeersruimte van één bouwlaag, zodat deze gedeelten ook qua ligging te onderscheiden zijn van de als hoofdgebouw aan te merken woning. De verwijzing van [appellante] naar enkele uitspraken van de Afdeling, treft geen doel, nu in die zaken niet een gelijkluidende definitie voor aanbouw aan de orde was.
2.5.2. In afwijking van hetgeen [appellante] betoogt, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de in de planvoorschriften opgenomen afstanden tot de zijdelingse perceelsgrenzen niet in acht zijn genomen. Het gedeelte van het bouwplan dat opgaat in de als hoofdgebouw aan te merken woning is gelegen op het gedeelte van het perceel waarop de bestemming "Woningen in de klasse E (eengezinshuizen)" rust. De daarvoor geldende afstand van vier meter tot elke zijdelingse perceelsgrens als bedoeld in artikel 15, derde lid, onder A, onderdeel c van de planvoorschriften is in acht genomen. Dit geldt ook voor het gedeelte van het bouwplan dat wordt gerealiseerd op het gedeelte van het perceel waarop de bestemming "Tuin II" rust. De daarvoor geldende minimum afstand tot de zijdelingse perceelsgrens van vier meter aan één zijde als bedoeld in artikel Tuin II, derde lid, aanhef en onderdeel b, van de herziening is in acht genomen.
Het als aanbouw te kwalificeren gedeelte van het bouwplan dat is gelegen op het gedeelte van het perceel waarop de bestemming "Woningen in de klasse E (eengezinshuizen)" rust, zijnde de stallingsruimte, behoeft niet te voldoen aan de in artikel 15, derde lid, onder A, onderdeel c, genoemde afstand, nu uit dit artikel, gelezen in verband met het tweede lid, onder A, onderdeel a, volgt dat deze afstand alleen geldt voor eengezinshuizen als hoofdgebouwen en niet voor aanbouwen aan de achter- en/of zijgevels van de eengezinshuizen.
2.5.3. Voor het betoog van [appellante] dat een aanbouw niet mag worden gebruikt voor bewoning, zijn geen aanknopingspunten te vinden in het bestemmingsplan en de herziening. Voorts bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat door de realisatie van het bouwplan een woning zal ontstaan die is bestemd voor de bewoning door meer dan één huishouden, dan wel dat de aanbouw een zelfstandige woning zal vormen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 mei 2007 in zaak nr. 200603867/1), verdragen naast zelfstandige bewoning door een gezin ook minder traditionele woonvormen zich in beginsel met een algemene woonbestemming. Niet valt in te zien dat door de omstandigheid dat [vergunninghouder] de woning tezamen zal betrekken met zijn echtgenote en zijn schoonouders, geen sprake meer is van één huishouden.
Het betoog faalt.
2.6. Nu, gelet op het vorenoverwogene, van strijd met het bestemmingsplan geen sprake is en voorts geen van de andere weigeringsgronden als bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de Woningwet zich voordoen, was het college gehouden de gevraagde bouwvergunning te verlenen.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor en proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. C.W. Mouton, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Soede
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2008
270-531.