
Jurisprudentie
BF3895
Datum uitspraak2008-10-01
Datum gepubliceerd2008-10-01
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200709159/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-01
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200709159/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 17 oktober 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Venlo (hierna: het college) aan [vergunnnighouders] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een bedrijfsruimte op het perceel [locatie 1], kadastraal bekend gemeente […], sectie […], nr. […] te [plaats] (hierna: het perceel).
Uitspraak
200709159/1.
Datum uitspraak: 1 oktober 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/558 van de rechtbank Roermond van 23 november 2007 in het geding tussen:
[appellant] en [wederpartij]
en
het college van burgemeester en wethouders van Venlo.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 oktober 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Venlo (hierna: het college) aan [vergunnnighouders] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een bedrijfsruimte op het perceel [locatie 1], kadastraal bekend gemeente […], sectie […], nr. […] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 6 maart 2007, kenmerk COBJM/06-26137, heeft het college het door [appellant] en [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 november 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door [appellant] en [wederpartij] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 december 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 30 januari 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 juli 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.P.J.G. Kessels, ambtenaar in dienst van de gemeente, is verschenen. Voorts is ter zitting [vergunninghouder] als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] betoogt allereerst dat de rechtbank heeft miskend dat het beroep eveneens ziet op het besluit van het college van 6 maart 2007, kenmerk COBJM/06-25954, waarbij aan [vergunnnighouders] onder verlening van vrijstelling bouwvergunning is verleend voor de oprichting van een bedrijfswoning op het perceel [locatie 1] / [locatie 2] te [plaats].
2.1.1. Bij afzonderlijke besluiten van 6 maart 2007 heeft het college de bezwaren van [appellant] en [wederpartij] tegen de verlening van vrijstelling en bouwvergunning voor respectievelijk een bedrijfswoning en een bedrijfsruimte ongegrond verklaard. In het door [appellant] en [wederpartij]
- tijdig - ingediende beroepschrift is vermeld dat het beroep zich richt tegen het besluit van 6 maart 2007 (kenmerk COBJM/06-26137) betreffende de verlening van vrijstelling en bouwvergunning voor de oprichting van een bedrijfsruimte op het perceel. In het aanvullende beroepschrift van 19 juni 2007 - dat na afloop van de beroepstermijn is ingediend - hebben [appellant] en [wederpartij] gesteld dat in het beroepschrift abusievelijk slechts melding is gemaakt van het besluit betreffende het oprichten van een bedrijfsruimte. Bedoeld was echter beroep in te stellen tegen beide besluiten van 6 maart 2007, derhalve ook tegen het besluit betreffende het oprichten van de woning.
Gelet op het vermelde in het beroepschrift heeft de rechtbank terecht vastgesteld dat het besluit van 6 maart 2007, kenmerk COBJM/06-25954, niet kan worden geacht deel uit te maken van dat beroep. De rechtbank heeft derhalve terecht uitsluitend geoordeeld over de rechtmatigheid van het besluit van 6 maart 2007, kenmerk COBJM/06-26137, waarbij onder verlening van vrijstelling bouwvergunning is verleend voor het oprichten van een bedrijfsruimte.
2.2. Ter plaatse van het perceel geldt het bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in hoofdzaken". Het bouwplan wijkt, wat de goothoogte en de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens betreft, af van dit plan. De verleende vrijstelling heeft, gelet ook op het verhandelde ter zitting, uitsluitend betrekking op deze afwijkingen.
2.3. Ten tijde van het nemen van het besluit van 6 maart 2007 was voor het buitengebied van Venlo, waarin het perceel is gelegen, het bestemmingsplan "Partiële bestemmingsplanherziening agrarische doeleinden" vastgesteld, maar nog niet in werking getreden. Op grond van dit plan is de oprichting van een bedrijfsruimte slechts mogelijk indien sprake is van een bestaand volwaardig agrarisch bedrijf.
2.4. Aangezien het college er van uit is gegaan dat - zoals ook [appellant] heeft gesteld - geen sprake is van een bestaand bedrijf, moest de aanvraag om bouwvergunning worden aangehouden. Het college heeft met toepassing van artikel 50, vijfde lid, van de Woningwet de aanhoudingsplicht doorbroken.
2.5. [appellant] betoogt dat het in geding zijnde bedrijf geen volwaardig agrarisch bedrijf is.
Kennelijk beoogt [appellant] hiermee te stellen dat ook om die reden de aanvraag om bouwvergunning had moeten worden aangehouden dan wel dat, voor zover de eis van een volwaardig bedrijf ook voortvloeit uit de voorschriften van het bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in hoofdzaken", de bouwvergunning wegens strijd met die voorschriften niet had mogen worden verleend.
2.5.1. Het in beroep bestreden besluit van 6 maart 2007 is onder meer gebaseerd op het advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (hierna: de AAB) van 23 februari 2005. In dit advies komt de AAB tot de conclusie dat op grond van het bedrijfsplan dat ten behoeve van de oprichting van het bedrijf (een kwekerij) is opgesteld, sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf. Niet is gebleken dat dit rapport op onjuiste uitgangspunten is gebaseerd of anderszins op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college, wat betreft de volwaardigheid van het bedrijf, zich kon baseren op het advies van de AAB. Verder heeft [appellant] zijn standpunt dat geen sprake is van een volwaardig bedrijf, niet nader onderbouwd en evenmin aannemelijk gemaakt.
De beroepsgrond faalt.
2.6. [appellant] stelt verder dat het college de aanhoudingsplicht heeft doorbroken in verband met aan [vergunninghouder] gedane toezeggingen.
Anders dan [appellant] veronderstelt is het besluit niet (mede) gebaseerd op gedane toezeggingen. Reeds hierom faalt de beroepsgrond.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van der Maesen de Sombreff
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2008
190 -552.