Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF3870

Datum uitspraak2008-09-24
Datum gepubliceerd2008-10-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200804276/1 en 200804276/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 22 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Weert (hierna: het college) de aan de vereniging Schutterij St. Cornelius (hierna: de vereniging) verleende vergunningen van 16 februari 1982 voor een schietinrichting op het perceel Ittervoortweg 70h te Weert en van 10 juli 1991 voor een schietinrichting op het perceel Venboordstraat ong. te Weert met toepassing van artikel 8.25, eerste lid, van de Wet milieubeheer ingetrokken voor zover het betreft het houden van schietactiviteiten.


Uitspraak

200804276/1 en 200804276/2. Datum uitspraak: 24 september 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen: [appellant], en het college van burgemeester en wethouders van Weert, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 22 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Weert (hierna: het college) de aan de vereniging Schutterij St. Cornelius (hierna: de vereniging) verleende vergunningen van 16 februari 1982 voor een schietinrichting op het perceel Ittervoortweg 70h te Weert en van 10 juli 1991 voor een schietinrichting op het perceel Venboordstraat ong. te Weert met toepassing van artikel 8.25, eerste lid, van de Wet milieubeheer ingetrokken voor zover het betreft het houden van schietactiviteiten. Tegen dit besluit heeft [appellant], voorzitter van de vereniging, bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 juni 2008, beroep ingesteld. Bij deze brief heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 augustus 2008, waar het college, vertegenwoordigd door J. Truijen, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. Voorts zijn ter zitting [belanghebbenden] als belanghebbenden gehoord. Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. 2. Overwegingen 2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. 2.2. In artikel 6:4, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat het instellen van beroep op een administratieve rechter geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij die rechter. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef, van de Algemene wet bestuursrecht wordt een beroepschrift ondertekend. Wanneer degene die het beroepschrift heeft ondertekend niet voor zichzelf maar voor een ander in beroep komt, zal van de bevoegdheid tot het instellen van het beroep moeten blijken. Indien hieraan niet is voldaan, kan het beroep ingevolge artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. Ingevolge artikel 8:81, vierde lid, van de Awb zijn deze bepalingen van overeenkomstige toepassing op de voorlopige voorzieningsprocedure. 2.3. [appellant] heeft in het beroepschrift, tevens verzoekschrift, verklaard dat het beroep en verzoek worden ingediend namens de vereniging. Daarbij heeft [appellant] echter geen stukken overgelegd waaruit de gestelde vertegenwoordiging blijkt. [appellant] is bij aangetekend verzonden brief van 16 juni 2008 verzocht de gestelde vertegenwoordiging aan te tonen. [appellant] is tot en met 14 juli 2008 hiertoe in de gelegenheid gesteld. Hierbij is vermeld dat, indien niet binnen de gestelde termijn wordt gereageerd, er rekening mee moet worden gehouden dat het verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard. [appellant] heeft de gestelde vertegenwoordiging niet binnen de aldus gestelde termijn aangetoond. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat [appellant] in verzuim is geweest. 2.4. Het beroep is niet-ontvankelijk. 2.5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk; II. wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat. w.g. Oosting w.g. Sparreboom voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2008 195-433.