Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF3854

Datum uitspraak2008-09-10
Datum gepubliceerd2008-10-01
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsRoermond
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08 / 10354
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ongewenstverklaring / afwijzingsgrond reguliere aanvraag / procesbelang
De aanvraag reguliere verblijfsvergunning is afgewezen, omdat eiser ongewenst is verklaard en die ongewenstverklaring tot gevolg heeft dat eiser geen rechtmatig verblijf kan hebben. Deze afwijzingsgrond is geen grond als bedoeld in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a tot en met h, van de Vw 2000. Primaire besluit toch rechtmatig, omdat bevoegdheid tot afwijzing op de hiervoor genoemde grondslag geacht moet worden besloten te liggen in het bepaalde in artikel 14 van de Vw 2000. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak is het gevolg van de ongewenstverklaring dat de desbetreffende vreemdeling geen rechtmatig verblijf kan hebben, zolang zij voortduurt. Ongewenstverklaring duurt nog voort. Aldus kan eiser met de onderliggende aanvraag niet bereiken wat hij beoogt, namelijk verlening van de gevraagde verblijfsvergunning. In hetgeen verweerder onder verwijzing naar de hierboven weergegeven jurisprudentie van de Afdeling heeft gesteld in het verweerschrift als ook ter zitting, ziet de rechtbank geen reden om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren wegens het ontbreken van procesbelang bij dat beroep. De eis van procesbelang houdt in dat het beroep, indien de eisende partij in het gelijk wordt gesteld, nog kan leiden tot het door de indiener van het beroep ingestelde doel. Anders dan in de door verweerder aangehaalde jurisprudentie, heeft verweerder in casu nu juist aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat de aanvraag vanwege de ongewenstverklaring niet kan leiden tot het door eiser gewenste resultaat. Dit zo zijnde, ligt met het thans bestreden besluit op bezwaar voor of verweerder op goede gronden deze afwijzingsgrond heeft gehanteerd en in de fase van de heroverweging van het primaire besluit terecht heeft gehandhaafd. Niet kan worden gezegd dat eiser bij het door hem ingestelde beroep op dit punt geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit. Beroep ongegrond.


Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE Zittinghoudende te Roermond Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer Vreemdelingenkamer Procedurenummer: AWB 08 / 10354 Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) inzake [eiser], eiser, gemachtigde mr. L.F. Portier, tegen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder. 1. Procesverloop 1.1. In deze uitspraak wordt onder verweerder tevens verstaan de rechtsvoorgangers van de Staatssecretaris van Justitie, als het bevoegde bestuursorgaan in procedures als de onderhavige. 1.2. Op 21 maart 2008 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 20 maart 2008. bij dat besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser van 22 oktober 2007 tegen het besluit van verweerder van 22 oktober 2007 ongegrond verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingwet 2000 (Vw 2000) onder de beperking ‘vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken’ afgewezen. De gronden van beroep zijn kenbaar gemaakt bij schrijven van 21 april 2008. 1.3. Eveneens op 21 maart 2008 heeft eiser de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat het verweerder verboden wordt om eiser uit te zetten zolang nog niet op het beroep is beslist. Dit verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is bij de rechtbank geregistreerd onder het procedurenummer AWB 08/10355. 1.4. Verweerder heeft de op de procedure betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden. Deze zijn in afschrift aan de gemachtigde van eiser gezonden. 1.5. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 14 juli 2008, alwaar eiser zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.E.P. Pijnenburg. 1.6. Vorenvermeld verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is eveneens op 14 juli 2008 op een zitting behandeld. 2. Overwegingen 2.1. Eiser is geboren op [1976] en in het bezit van de Russische nationaliteit. Op 17 juli 2001 heeft eiser een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Deze aanvraag is bij besluit van 23 juli 2002 afgewezen. Nu eiser tegen deze afwijzing geen rechtsmiddelen heeft aangewend en ook nadien geen herhaalde asielaanvraag heeft ingediend, is eiser asielrechtelijk uitgeprocedeerd. Bij besluit van 20 juni 2003 is eiser vervolgens door verweerder tot ongewenst vreemdeling verklaard. Ook tegen laatstgenoemd besluit is eiser niet opgekomen, zodat ook de ongewenstverklaring in rechte onaantastbaar is. 2.2. Op 22 oktober 2007 heeft eiser de in rubriek 1 genoemde aanvraag ingediend. Op deze aanvraag is bij besluit van 22 oktober 2007 afwijzend beslist. In het tegen dat besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder vervolgens geen aanleiding gezien om tot een andersluidend standpunt te komen dan is ingenomen in het primaire besluit. 2.3. Ter beoordeling van de rechtbank ligt thans voor of het besluit van 20 maart 2008 in rechte stand kan houden. Overwogen wordt als volgt. 2.4. Ingevolge het bepaalde in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is verweerder bevoegd een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd af te wijzen. 2.5. Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a tot en met h, van de Vw 2000 bevat de gronden die tot afwijzing van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 kunnen leiden. 2.6. De aanvraag van eiser is afgewezen, omdat eiser ongewenst is verklaard en die ongewenstverklaring, gelet op het bepaalde in artikel 67, derde lid, van de Vw 2000, tot gevolg heeft dat eiser in afwijking van artikel 8 van de Vw 2000 geen rechtmatig verblijf kan hebben en derhalve aan eiser mitsdien geen verblijfsvergunning kan worden verleend. 2.7. De rechtbank constateert dat deze afwijzingsgrond geen grond is als bedoeld in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a tot en met h, van de Vw 2000. De rechtbank ziet hierin echter geen aanleiding om het primaire besluit tot afwijzing voor onrechtmatig te houden. De rechtbank acht hiertoe redengevend dat de bevoegdheid tot afwijzing van de aanvraag op de hiervoor genoemde grondslag geacht moet worden besloten te liggen in het bepaalde in artikel 14 van de Vw 2000. 2.8. Vervolgens ziet de rechtbank zich geplaatst voor de vraag of verweerder in redelijkheid de aanvraag van eiser op de aangegeven grondslag heeft kunnen afwijzen. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt hiertoe als volgt. 2.9. Ingevolge artikel 67, derde lid, van de Vw 2000 kan de ongewenst verklaarde vreemdeling in afwijking van artikel 8 van die wet geen rechtmatig verblijf hebben. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) (zie onder meer de uitspraak van 13 december 2004, gepubliceerd in JV 2005/60), is het gevolg dat voormelde bepaling aldus aan de ongewenstverklaring verbindt dat de desbetreffende vreemdeling geen rechtmatig verblijf kan hebben, zolang zij voortduurt. Zoals reeds overwogen, heeft verweerder bij besluit van 10 juni 2003 besloten om eiser tot ongewenst vreemdeling te verklaren en staat overigens niet ter discussie dat dit besluit tot ongewenstverklaring thans nog voortduurt. Aldus kan eiser met de onderliggende aanvraag niet bereiken wat hij beoogt, namelijk verlening van de gevraagde verblijfsvergunning. Artikel 67, derde lid, van de Vw 200 verzet zich immers tegen het rechtsgevolg van de beoogde vergunningverlening, namelijk rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 van de Vw 2000. Gelet hierop ziet de rechtbank geen reden om het afwijzingsbesluit voor onrechtmatig te houden. 2.10. Vervolgens is de rechtbank van oordeel dat het tegen het afwijzingsbesluit ingediende bezwaar vervolgens op goede gronden ongegrond is verklaard. Door eiser zijn geen steekhoudende argumenten naar voren gebracht die leiden tot de conclusie dat de door verweerder gehanteerde afwijzingsgrond alsnog voor rechtens onjuist moet worden gehouden. 2.11. In hetgeen verweerder onder verwijzing naar de hierboven weergegeven jurisprudentie van de Afdeling heeft gesteld in het verweerschrift als ook ter zitting, ziet de rechtbank geen reden om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren wegens het ontbreken van procesbelang bij dat beroep. De eis van procesbelang houdt in dat het beroep, indien de eisende partij in het gelijk wordt gesteld, nog kan leiden tot het door de indiener van het beroep ingestelde doel. Anders dan in de door verweerder aangehaalde jurisprudentie, heeft verweerder in casu nu juist aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat de aanvraag vanwege de ongewenstverklaring niet kan leiden tot het door eiser gewenste resultaat. Dit zo zijnde, ligt met het thans bestreden besluit op bezwaar voor of verweerder op goede gronden deze afwijzingsgrond heeft gehanteerd en in de fase van de heroverweging van het primaire besluit terecht heeft gehandhaafd. Niet kan worden gezegd dat eiser bij het door hem ingestelde beroep op dit punt geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit. 2.12. Het vorenstaande in aanmerking nemend, moet het beroep voor ongegrond worden gehouden. 2.13. Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken. 2.14. Mitsdien wordt beslist als volgt. 3. Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan door mr. B.W.P.M. Corbey-Smits in tegenwoordigheid van mr. W.A.M. Bocken als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 september 2008. Voor eensluidend afschrift: de wnd. griffier, verzonden op: 10 september 2008 Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 van de Vw 2000 bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak.