Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF3845

Datum uitspraak2008-09-05
Datum gepubliceerd2008-10-01
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsZutphen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/30368
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / Sierra Leone / zicht op uitzetting
Gelet op deze informatie is, ondanks de door verweerder genoemde toezegging van de heer Goodwill, op dit moment nog steeds onduidelijk op welke termijn de autoriteiten van Sierra Leone voor eiser, die op 27 mei 2008 is gepresenteerd en voor wie toen een nationaliteitsverklaring is afgegeven, een laissez passer zullen afgeven. Ook is onduidelijk gebleven waarom, ondanks de nationaliteitsverklaring en de genoemde toezegging, afgifte van een laissez passer op zich laat wachten. Voorts is kennelijk geen (uiterste) datum afgesproken, voor wanneer hieromtrent door de Sierraleoonse autoriteiten duidelijkheid zal worden verschaft. Dat concreet zicht op uitzetting binnen korte termijn bestaat, zoals in de belangenafweging van verweerder verondersteld, is dus niet gebleken. Onder deze omstandigheden dient het belang van eiser om in vrijheid gesteld te worden, mede gelet op de duur van de bewaring, zwaarder te wegen dan het belang van verweerder bij voortzetting van de bewaring. Het voortduren van de bewaring is bij afweging van alle belangen niet langer gerechtvaardigd. De bewaring wordt onrechtmatig geacht vanaf 3 september 2008, aangezien verweerder op die datum de uitkomsten van het gesprek met de ambassadeur in zijn belangenafweging had moeten betrekken.


Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Zutphen Sector Bestuursrecht Enkelvoudige kamer Reg.nr.: AWB 08/30368 VRONTN Uitspraak in het geding tussen de vreemdeling genaamd althans zich noemende: [eiser] geboren op [1983], van Sierra Leoonse nationaliteit, verblijvende aan boord van detentieboot Rotterdam, V-nummer: 010.503.9920, eiser, gemachtigde: mr. P.H. Hillen, advocaat te Tilburg, en de Staatssecretaris van Justitie verweerder, gemachtigde: S. Knoop-Alberts, werkzaam bij de IND. 1. Procesverloop Eiser heeft tegen het voortduren van de bewaring op 21 augustus 2008 beroep ingesteld. Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding. Het beroep is behandeld ter zitting van 3 september 2008. De gemachtigde van eiser is daarbij verschenen. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Het onderzoek ter zitting is geschorst, teneinde verweerder nadere informatie te laten verstrekken. Op 4 september 2008 heeft verweerder de gevraagde informatie schriftelijk ingebracht. Eisers gemachtigde heeft hierop op dezelfde datum een schriftelijke reactie gegeven. Beide partijen hebben toestemming gegeven de zaak zonder verdere behandeling ter zitting af te doen. Hierop heeft de rechtbank het onderzoek op 5 september 2008 gesloten. 2. Overwegingen De rechtbank stelt voorop dat het beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, opgelegd op 28 februari 2008, laatstelijk bij uitspraak van 20 augustus 2008 (AWB 08/28036) ongegrond is verklaard. Thans staat uitsluitend ter beoordeling of het voortduren van de bewaring sedert het sluiten van het onderzoek in die procedure rechtmatig is. Aan verweerder was tot 4 september 2008, 12:00 uur, de tijd gegeven om de gevraagde nadere informatie aan de rechtbank te doen toekomen. De rechtbank heeft de informatie op 4 september 2008 om 14:04 uur ontvangen, met daarbij de toelichting dat het verweerder ondanks inspanningen van meerdere belanghebbenden niet gelukte om de rechtbank op tijd te informeren. De rechtbank ziet in de beperkte overschrijding van de gestelde termijn geen aanleiding de nadere informatie buiten beschouwing te laten. Eiser is daardoor ook niet in zijn belangen geschaad. Eiser heeft aangevoerd dat zijn bewaring inmiddels meer dan zes maanden voortduurt en dat de afweging van zijn belang bij opheffing van de bewaring tegen het algemeen belang om de bewaring te laten voortduren, moet leiden tot opheffing van de bewaring, aangezien van frustratie door eiser geen sprake is en er geen concreet zich op uitzetting is. Naarmate de bewaring voortduurt wordt het belang van de vreemdeling om in vrijheid te worden gesteld groter en na zes maanden bewaring weegt dat belang in het algemeen zwaarder dan het belang om de vreemdeling ter fine van uitzetting in bewaring te houden. Volgens paragraaf A6/5.3.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 kan die termijn van zes maanden onder meer overschreden worden, indien sprake is van: - ongewenstverklaring of zware criminele antecedenten; - frustratie door de vreemdeling van het onderzoek naar de vaststelling van de identiteit of nationaliteit; - het feit dat de vreemdeling na de inbewaringstelling één of meerdere procedures ter verkrijging van een verblijfsvergunning is gaan voeren met het kennelijke doel om de uitzetting dan wel de verkrijging van een reisdocument te vertragen; - het feit dat bij het bereiken van de termijn van zes maanden een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid bestaat dat de vreemdeling op korte termijn verwijderd wordt. Verweerder heeft een belangenafweging gemaakt die in het nadeel van eiser uitvalt, omdat eiser volgens verweerder niet beschikt over identificerende documenten en geen bijdrage heeft geleverd aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit, en er desondanks concreet zicht op uitzetting op korte termijn bestaat, aangezien de heer Goodwill, de contactpersoon van het Sierraleoonse ministerie van Buitenlandse Zaken, heeft toegezegd voor 1 september 2008 een afspraak te maken wanneer de laissez passer (Task Force Sierra Leone 24, 26, 27 en 28 mei) afgegeven worden. Verweerder heeft bij faxbericht van 4 september 2008 onder meer het volgende aan de rechtbank meegedeeld: “Ten aanzien van de voortgang: Tijdens het gesprek met de ambassadeur van Sierra Leone op 2 september 2008 is de onderhavige casus besproken, waarbij werd afgesproken dat de ambassadeur, gezien het uitblijven van een reactie vanuit Freetown, opnieuw bij de autoriteiten in Freetown om een beslissing zal vragen. De ambassadeur zegde daarbij toe op korte termijn de DT&V hieromtrent te informeren.” Gelet op deze informatie is, ondanks de door verweerder genoemde toezegging van de heer Goodwill, op dit moment nog steeds onduidelijk op welke termijn de autoriteiten van Sierra Leone voor eiser, die op 27 mei 2008 is gepresenteerd en voor wie toen een nationaliteitsverklaring is afgegeven, een laissez passer zullen afgeven. Ook is onduidelijk gebleven waarom, ondanks de nationaliteitsverklaring en de genoemde toezegging, afgifte van een laissez passer op zich laat wachten. Voorts is kennelijk geen (uiterste) datum afgesproken, voor wanneer hieromtrent door de Sierraleoonse autoriteiten duidelijkheid zal worden verschaft. Dat concreet zicht op uitzetting binnen korte termijn bestaat, zoals in de belangenafweging van verweerder verondersteld, is dus niet gebleken. Onder deze omstandigheden dient het belang van eiser om in vrijheid gesteld te worden, mede gelet op de duur van de bewaring, zwaarder te wegen dan het belang van verweerder bij voortzetting van de bewaring. Het voortduren van de bewaring is bij afweging van alle belangen niet langer gerechtvaardigd. De bewaring wordt onrechtmatig geacht vanaf 3 september 2008, aangezien verweerder op die datum de uitkomsten van het gesprek met de ambassadeur in zijn belangenafweging had moeten betrekken. Het beroep is derhalve gegrond. De bewaring dient met ingang van heden te worden opgeheven. Hetgeen verder nog door eiser is aangevoerd, kan onbesproken blijven. Ingevolge artikel 106, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt, aan de vreemdeling een schadevergoeding toekennen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een schadevergoeding toe te kennen van € 80,-- per dag voor de dagen dat de maatregel, vanaf de datum dat deze onrechtmatig wordt geacht, in een huis van bewaring ten uitvoer is gelegd. Dit betekent dat eiser een schadevergoeding van € 160,-- toekomt. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en wegingsfactor 1). 3. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden; - kent aan eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een schadevergoeding toe van € 160,--; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,-- te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van de rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, door storting op bankrekeningnummer 1923.25.922 ten name van Arrondissement 547 Zutphen, onder vermelding van het in de kop van deze uitspraak genoemde registratienummer. Aldus gegeven door mr. E.H.T. Rademaker en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2008 in tegenwoordigheid van mr. L.T. van Zelm als griffier. De voorzitter van de rechtbank ’s-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding van € 160,--. Aldus gedaan op door mr. E.H.T. Rademaker, fungerend voorzitter. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. Afschrift verzonden op: