Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BF3827

Datum uitspraak2008-09-18
Datum gepubliceerd2008-10-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 08/3851
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoek aan de minister van BiZa om niet mee te werken aan de uitwisseling van persoonsgegevens tussen de bevolkingsadministraties van Nederland en Suriname. Geen aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Awb.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht registratienummer: AWB 08/3851 uitspraak van 18 september 2008 van de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb in het geding tussen Vereniging Surinaamse Nederlanders e.a., verzoekers, gevestigd te Nijmegen, en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder. 1. Procesverloop Bij brief van 30 oktober 2007 hebben verzoekers verweerder verzocht niet mee te werken aan de uitwisseling van persoonsgegevens tussen de bevolkingsadministraties van Nederland en Suriname. Tevens hebben zij verweerder verzocht tijdens het eerstvolgende werkbezoek aan Suriname tijd vrij te maken voor de in Suriname wonende (Surinaamse) Nederlanders. Bij brief van 24 augustus 2008 hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een reactie op hun brief van 30 oktober 2007. Bij brief van gelijke datum hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. 2. Overwegingen Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaande aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ingevolge artikel 8:83, derde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, onder meer indien het verzoek kennelijk ongegrond is, uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om ter zitting te verschijnen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet laatstbedoelde situatie zich in het onderhavige geval voor. Daartoe wordt overwogen dat hetgeen verzoekers in hun brief van 30 oktober 2007 hebben verzocht louter ziet op (het verrichten of nalaten van) feitelijke handelingen en niet op handelingen gericht op enig rechtsgevolg. Dit brengt mee dat de brief van verzoekers niet kan worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb, zodat een reactie hierop niet is te kwalificeren als een besluit in de zin van het eerste lid van dat artikel. In die situatie kan ook het uitblijven van een reactie niet met een besluit worden gelijkgesteld. Aldus bestaat daartegen geen bezwaarmogelijkheid, zodat de bezwaren van verzoekster naar verwachting niet-ontvankelijk zullen worden verklaard. Maar zelfs indien de brief van verzoekster van 30 oktober 2007 als een aanvraag moet worden gekwalificeerd in de zin van de Awb, dan nog is van een ontvankelijk bezwaarschrift naar voorlopig oordeel geen sprake. Hiertoe wordt overwogen dat eerst bijna tien maanden na het verzenden van de brief bezwaar wordt gemaakt tegen het uitblijven van een reactie daarop, zonder dat in tussentijd enig overleg heeft plaatsgevonden dan wel anderszins contact is geweest omtrent de beantwoording van de brief. Dit klemt, nu in de door verweerder gezonden ontvangstbevestiging van 31 oktober 2007 een antwoordtermijn van drie weken is genoemd. Gelet hierop valt geenszins uit te sluiten dat sprake is van een onredelijk laat ingediend bezwaarschrift als bedoeld in artikel 6:12 van de Awb. Overigens heeft verweerder inmiddels bij brief van 28 augustus 2008 gereageerd op de brief van 30 oktober 2007. Daarmee hebben verzoekers bereikt wat zij met het verzoek om voorlopige voorziening konden bereiken. Immers, de vraag of een bestuursorgaan in gebreke is een tijdige beslissing te nemen dient – anders dan verzoekers kennelijk menen – in beginsel niet materieel te worden geduid. Ook om die reden bestaat geen aanleidin g voor inwilliging van het verzoek. De vraag tot slot of verweerder bevoegd is om datgene te doen of na te laten dat door verzoekers van hem wordt verlangd, kan gelet op het voorgaande buiten verdere bespreking blijven. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb. Beslist wordt als volgt. 2. Beslissing De voorzieningenrechter, wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af. Aldus gegeven door mr. W.F. Bijloo, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.A. van Hoof, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 september 2008. De griffier, De voorzieningenrechter, Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. Verzonden op: 18 september 2008