
Jurisprudentie
BF3824
Datum uitspraak2008-09-04
Datum gepubliceerd2008-10-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 08/3929
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-10-01
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 08/3929
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening van een reeds opgelegde EMA; geen sprake van nieuwe feiten en omstandigheden
Uitspraak
RECHTBANK ARNHEM
Sector bestuursrecht
registratienummer: AWB 08/3929
uitspraak van 4 september 2008 van de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb in het geding tussen
[naam], verzoeker,
wonende te [woonplaats], vertegenwoordigd door mr. A. Jankie,
en
Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2008 heeft verweerder verzoeker verplicht om deel te nemen aan een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (hierna: EMA) ter bevordering van de rijgeschiktheid. Tegen dit besluit heeft verzoeker geen bezwaar gemaakt.
Bij brief van 4 augustus 2008 heeft verzoeker verweerder verzocht het besluit van 13 maart 2008 te herzien.
Bij besluit van 13 augustus 2008 heeft verweerder het herzieningsverzoek afgewezen. Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoeker bij brief van 14 augustus 2008 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend, dat in afschrift aan verzoeker is gezonden.
2. Overwegingen
Een voorlopige voorziening kan getroffen worden indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het is aan de verzoeker van een voorziening het spoedeisend belang aannemelijk te maken. Daarbij heeft te gelden dat de enkele omstandigheid dat het bestreden besluit naar de mening van de verzoeker niet in stand kan blijven, op zichzelf niet een voldoende grondslag vormt voor het oordeel dat een spoedeisend belang het treffen van een voorlopige voorziening vordert. De wetgever heeft immers aan het indienen van een bezwaarschrift in zaken als de onderhavige uitdrukkelijk geen schorsende werking willen toekennen.
Dit neemt niet weg dat gevallen denkbaar zijn waarin sprake is van dermate zwaarwegende belangen dat aan de hand van een voorlopig oordeel omtrent de mate van waarschijnlijkheid dat het bestreden besluit in stand zal kunnen blijven, wordt bezien of voor doorbreking van het door de wetgever gewenste stelsel in het concrete voorliggende geval aanleiding bestaat. Van een dergelijk zwaarwegend belang is de voorzieningenrechter in dit geval niet gebleken. Daartoe wordt het volgende overwogen.
Verzoeker heeft – samengevat – gesteld dat tijdens de strafzitting terzake van het rijden onder invloed is gebleken dat het proces-verbaal van aanhouding valselijk is opgemaakt en dat dientengevolge de schriftelijke mededeling van 22 januari 2008 van Regiopolitie Gelderland-Zuid, welke mededeling verweerder aan het opleggen van de EMA ten grondslag heeft gelegd, op een onjuiste grondslag is gebaseerd. Gelet hierop bestaat er naar de mening van verzoeker thans geen enkele reden om hem te verplichten tot deelname aan een EMA, hetgeen hij in zijn herzieningsverzoek ook heeft aangevoerd.
De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoeker eerst een beoordeling wenst naar de juistheid van de schriftelijke mededeling die aan de EMA ten grondslag ligt, vooraleer hij hieraan zijn medewerking verleent. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker hiermee echter nog niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een spoedeisend belang als in artikel 8:81 van de Awb bedoeld. Daarbij is niet zonder belang dat het rijbewijs van verzoeker bij het opleggen van de EMA – anders dan hij kennelijk zelf meent – niet ongeldig is verklaard, hetgeen verweerder in het ingediende verweerschrift (impliciet) heeft bevestigd. In dit verweerschrift wordt immers opgemerkt dat verzoekers rijbewijs eerst wordt aangetast indien blijkt van een onvoldoende deelname aan de EMA. De omstandigheid dat verzoeker stelt te lijden aan een ernstige vorm van faalangst kan, wat daar verder ook van zij, aan het voorgaande niet afdoen.
Maar ook in geval wel voldoende spoedeisendheid zou worden aangenomen, is voor een toewijzing van het verzoek geen ruimte. Hiertoe wordt overwogen dat niet is gebleken dat het bestreden besluit op voorhand als onhoudbaar moet worden gekwalificeerd. Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht gesteld dat verzoeker de onjuistheid van hetgeen in het proces-verbaal is neergelegd ook in de bezwaarprocedure had kunnen aanvoeren, hetgeen hij om hem moverende redenen heeft nagelaten. Onder die omstandigheden kan verweerder, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 juli 2008, LJN BD8920, zich op het standpunt stellen dat geen sprake is van een nieuw feit of veranderde omstandigheid die tot heroverweging dient te leiden. De bezwaren zullen naar verwachting dan ook ongegrond worden verklaard.
Gelet op het voorgaande wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Er bestaat om die reden geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Beslist wordt als volgt.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter,
wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. W.F. Bijloo, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van
mr. S.A. van Hoof, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2008.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Verzonden op: 4 september 2008